ECLI:NL:GHAMS:2024:1118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23/337
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke onttrekking aan douanetoezicht bij actieve veredeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de inspecteur van de Douane. De zaak betreft douanerecht en de onttrekking aan het douanetoezicht van goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst. De inspecteur had aan de belanghebbende een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor een aanzienlijk bedrag aan douanerechten en rente. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat het zonder toestemming van de douane afvoeren en vernietigen van goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst, kwalificeert als onttrekking aan het douanetoezicht. Dit leidt tot het ontstaan van een douaneschuld op basis van artikel 203 van het Communautair Douanewetboek (CDW). Het Hof bevestigde dat de heffingsgrondslagen die gelden voor de invoergoederen op het moment van aanvaarding van de aangifte van toepassing zijn. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de belanghebbende niet had voldaan aan de voorwaarden van de vergunning en dat de douaneschuld was ontstaan op het moment dat de goederen de veredelingslocatie verlieten. Het Hof verwierp de argumenten van de belanghebbende en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/337
28 maart 2024
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigden: mr. M.H.C.F. Kuijken en A.C.M. Stoop)
tegen de uitspraak van 21 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 20/3641 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 390.898,09 aan douanerechten en € 14.094,05 aan rente op achterstallen.
1.2.
De inspecteur heeft het tegen de utb ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingediende beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Met dagtekening 9 februari 2024 heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Aan eiseres is met ingang van 1 oktober 2013 een vergunning actieve veredeling, systeem schorsing (hierna: AV/S), verleend, geldig tot 1 oktober 2016. Op grond van deze vergunning is het eiseres toegestaan om ongebleekte weefsels van katoen onder de regeling actieve veredeling te plaatsen, om deze te bleken, merceriseren, drogen, drukken, inpassen, finishen en op te maken en bedrukte weefsels van katoen te herstellen, om te pakken en te bewaken (de rechtbank begrijpt dat “bewaken” onjuist is en dat dit “bewerken” moet zijn, zoals ter zitting is besproken). In de vergunning zijn voor het hoofdveredelingsproduct de GS-posten 5208 en 4910 vergund en voor het bijkomende veredelingsproduct GS-post 5208. De vergunning vermeldt een opbrengstpercentage van 101,3%. De faciliteit van artikel 546 van de Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: TCDW) maakt deel uit van de vergunning.
2. In 2016 heeft eiseres geconstateerd dat het opbrengstpercentage van 101,3% niet overeenstemde met de werkelijkheid. Zij heeft een herrekening opgesteld ten behoeve van de aansluiting van de financiële en logistieke administratie en de aanzuiveringsafrekeningen.
3. Bij brief van 18 november 2016 heeft verweerder bij eiseres een administratieve controle aangekondigd, die, voor zover hier van belang, zag op de naleving van deze vergunning en de in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2016 ingediende aanzuiveringsafrekeningen.
4. Bij deze controle na invoer heeft verweerder vastgesteld dat het verloop van de douaneregeling actieve veredeling niet altijd te volgen was. Er kon niet altijd een verband worden gelegd met de administratieve vastlegging. Er waren verschillen in de goederenbeweging. Eiseres heeft niet alle inkopen van ongebleekte weefsels onder de regeling actieve veredeling geplaatst. Jaarlijks heeft zij ongeveer 20% direct in het vrije verkeer gebracht. Voorts kon verweerder niet voor alle wél onder de regeling actieve veredeling geplaatste weefsels vaststellen dat zij, al dan niet veredeld, zijn wederuitgevoerd of een andere toegestane douanebestemming hebben gekregen, waarmee de regeling actieve veredeling zou zijn aangezuiverd.
Het definitieve controlerapport dateert van 26 januari 2018.
5. Eiseres heeft de verschillen in de goederenbeweging tussen de ingekochte weefsels, gecorrigeerd in verband met het deel dat in het vrije verkeer was gebracht, en de verkochte weefsels, verklaard door erop te wijzen dat dit “scrap” betrof, afvallen van doek die gedurende de verschillende productiestadia ontstaan en die volgens haar als waardeloos goed bij afvalverwerkende bedrijven zijn verbrand of geshredderd. Eiseres onderscheidt bij deze scrap onder meer ongefixeerd doek, zonder chemische toevoegingen, en gefixeerd doek, met chemische toevoeging, en kort doek, van korter dan 2 meter, en lang doek, dat langer dan 2 meter is. Eiseres laat ook zogenaamd impaired doek vernietigen. Deze vernietiging van impaired doek valt buiten de omvang van het geding.
6. Gedurende de geldigheidsduur van de vergunning heeft eiseres iedere maand diverse keren scrap weggevoerd van haar locatie naar derden ter vernietiging. De scrap was niet in de ingediende aanzuiveringsafrekeningen opgenomen.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de bestreden utb op het juiste bedrag is vastgesteld, zoals de inspecteur stelt, maar belanghebbende betwist.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“11. Vast staat dat eiseres ten tijde van de periode in geding, gebruik heeft gemaakt van een vergunning actieve veredeling, systeem schorsing. Volgens deze vergunning brengt eiseres als hoofdveredelingsproduct bedrukte of geprinte weefsels vallend onder GS-post 5208 voort. Daarnaast brengt zij bijkomende veredelingsproducten voort, eveneens vallend onder GS-post 5208. Productieafvallen van weefsels (hierna ook genoemd: scrap) kwalificeren als bijkomende veredelingsproducten. Voor de aanzuivering van de regeling actieve veredeling dienen daarom niet alleen de bedrukte weefsels, maar ook deze productieafvallen een nieuwe toegestane douanebestemming (zoals plaatsing onder een andere douaneregeling, wederuitvoer uit het douanegebied, of vernietiging) te krijgen. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres aan de controlerend ambtenaren heeft aangegeven dat zij de scrap van haar eigen locatie had weggevoerd naar afvalverwerkers om door externe partijen te laten vernietigen, dat eiseres de douaneautoriteiten daarvan nooit vooraf in kennis heeft gesteld en dat de vernietiging van bijkomende veredelingsproducten niet is gerapporteerd in de aanzuiveringsafrekeningen.
(…)
14. De rechtbank volgt eiseres (…) niet in de stelling dat de scrap niet in de aanzuiveringsafrekening hoefde te worden opgenomen omdat zij de vergunde faciliteit van artikel 546 van de TCDW op de goederen heeft toegepast.
De rechtbank stelt vast dat uit de vergunning actieve veredeling volgt dat aan eiseres artikel 546 van de TCDW was vergund. Indien dit het geval is worden de veredelingsproducten geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht indien zij bij het verstrijken van de termijn geen douanebestemming hebben gekregen. Artikel 521, lid 2, letter i, van de TCDW schrijft voor dat wanneer artikel 546 van de TCDW wordt toegepast, dit dient te worden vermeld in de aanzuiveringsafrekening. Niet in geschil is dat eiseres in de ingediende aanzuiveringsafrekening nooit heeft aangegeven dat zij van de faciliteit van artikel 546 van de TCDW gebruik heeft gemaakt. Eiseres heeft dus niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 521, lid 2, letter i, van de TCDW. Door het enkele verstrijken van de aanzuiveringstermijn kunnen de afvallen niet geacht in het vrije verkeer te zijn gebracht.
15. De rechtbank is van oordeel dat het afvoeren van bijkomende veredelingsproducten zonder voorafgaande kennisgeving aan en toestemming van verweerder en zonder deze op te nemen in de aanzuiveringsafrekening een gang van zaken is die niet anders kan worden gekwalificeerd dan als onttrekking van onder de regeling actieve veredeling verkerende goederen aan het douanetoezicht. Volgens de Europese rechtspraak (zie het arrest van het Hof van Justitie van 1 februari 2001, C-66/99 (Wandel), ECLI:EU:C:2001:69) is een onttrekking namelijk elk handelen of elk nalaten, dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, geen toezicht heeft op onder douanetoezicht staande goederen en de in de douanewetgeving voorziene controles niet kan uitvoeren. Een dergelijke onttrekking van veredelingsproducten aan het douanetoezicht doet een douaneschuld ontstaan in de zin van artikel 203 van het CDW, waarvoor eiseres als schuldenaar moet worden aangesproken. De douaneschuld is ontstaan op het moment dat de afvallen de veredelingslocatie van eiseres feitelijk hebben verlaten. Het betoog van eiseres dat de verschuldigdheid is ontstaan op grond van artikel 201 van het CDW, slaagt niet.
De douanewaarde van de scrap
16. Ook het betoog van eiseres dat de rechten op nihil dienen te worden bepaald op grond van artikel 122, aanhef en onder a van het CDW, omdat de douanewaarde van de scrap nihil is, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.
17. Op grond van artikel 121, lid 1, van het CDW wordt het bedrag van de ontstane douaneschuld vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard, tenzij artikel 122 van het CDW van toepassing is.
(…)
19. De door eiseres subsidiair bepleite heffingsgrondslag van artikel 122, letter c van het CDW is naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. Er is geen sprake van een regeling behandeling onder douanetoezicht, maar van onttrekking van onder de regeling actieve veredeling verkerende goederen aan het douanetoezicht.
De vergelijking met het arrest ASM Lithography BV gaat niet op. Het Hof van Justitie overwoog in dit arrest dat de betrokken onderneming in een reguliere situatie later kon terugkomen op de toepassing van een bepaalde heffingsregel die zij eerder tot uitdrukking had gebracht (waarbij het Hof overigens spreekt over de door de onderneming gedane aangifte tot het in het vrije verkeer brengen). Dat is een geheel andere situatie dan die van eiseres waarin er op geen enkele manier, noch in een aangifte, noch in een aanzuiveringsafrekening, enige keuze is vermeld. In de situatie dat goederen worden onttrokken aan het douanetoezicht, zoals nu aan de orde, is immers ondenkbaar dat de betrokkene zijn keuze voor toepassing van bepaalde heffingsregels kenbaar zou kunnen maken.
(…)
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de bestreden utb dient te worden verminderd tot € 34.533,58, zijnde het in de utb begrepen bedrag dat betrekking heeft op de door de inspecteur geconstateerde voorraadverschillen, met dienovereenkomstige vermindering van de rente op achterstallen. Over de ‘scrap’ is volgens belanghebbende ten onrechte geheven (in totaal € 356.364,51 aan douanerechten).
Zij voert ter zake in de eerste plaats aan dat, met toepassing van artikel 122, aanhef en onder c, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW), voor de berekening van de verschuldigde belasting dient te worden uitgegaan van de heffingsregels die gelden voor de veredelingsproducten (als ware er sprake van behandeling onder douanetoezicht), in plaats van de heffingsregels die gelden voor de invoergoederen. Omdat de waarde van de scrap volgens belanghebbende nihil is, zouden er alsdan geen douanerechten verschuldigd zijn.
In de tweede plaats betoogt belanghebbende dat haar in de vergunning was toegestaan om de regeling van artikel 546 van de UCDW toe te passen en dat dit met zich brengt dat zij op het moment van wegvoering van de scrap niet gehouden was om enige kennisgeving aan de douane te doen, zodat de douane op geen enkele wijze is beperkt in de door haar uit te voeren controles. De verschuldigdheid van douanerechten is daarom niet ontstaan op grond van artikel 203 van het CDW (onttrekking), maar op grond van artikel 204 van het CDW(niet voldoen aan verplichtingen). De douaneschulden zijn daarom pas ontstaan door het verstrijken van de aanzuiveringstermijn, toen belanghebbende verzuimde de weggevoerde scrap binnen een jaar na plaatsing van de invoergoederen onder de regeling actieve veredeling in de aanzuiveringsafrekening op te nemen, aldus belanghebbende. Een (niet nader gespecificeerd) deel van de douaneschuld is daarom ontstaan onder de werking van het DWU en op grond van artikel 85 van het DWU dient in dat geval te worden uitgegaan van de waarde van de scrap en niet van de waarde van de invoergoederen, aldus nog steeds belanghebbende.
De inspecteur heeft deze standpunten gemotiveerd betwist. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
Onttrekking of niet voldoen aan verplichtingen?
5.2.
Belanghebbende heeft ongebleekte weefsels van katoen veredeld, waarbij naast de beoogde hoofdveredelingsproducten (‘bedrukte weefsels van katoen, met plat- en andere binding’), ook het bijkomende veredelingsproduct ‘scrap’ is ontstaan. Goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst dienen, al dan niet na veredeling, een toegelaten douanebestemming te krijgen. Belanghebbende heeft, naar zij stelt, de scrap iedere maand diverse keren weggevoerd van de veredelingslocatie en overgebracht naar derden, ter vernietiging. Deze vernietiging bestond uit het verbranden of “shredderen” door afvalverwerkers (zie feiten rechtbank, punt 5 en 6).
5.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 182, lid 1, van het CDW is ‘vernietiging’ [1] een toegelaten douanebestemming voor niet-Uniegoederen. Voorwaarde is daarbij wel dat de douaneautoriteiten vooraf van de vernietiging in kennis worden gesteld (artikel 182, lid 3, CDW). De mededeling dat de goederen zullen worden vernietigd dient schriftelijk te worden gedaan en te worden ondertekend door de belanghebbende. De mededeling dient tijdig te worden gedaan, zodat de douaneautoriteiten op de vernietiging toezicht kunnen uitoefenen (artikel 842, lid 1, UCDW). Belanghebbende heeft deze verplichting niet in acht genomen. Dientengevolge is op het tijdstip waarop de goederen werden weggevoerd van de veredelingslocatie telkenmale een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 203 van het CDW, omdat sprake is van onttrekking aan het douanetoezicht. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen dient immers onder “onttrekking” volgens vaste rechtspraak te worden verstaan: elk handelen of elk nalaten, dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, geen toezicht heeft op onder douanetoezicht staande goederen en de in de douanewetgeving voorziene controles niet kan uitvoeren.
5.4.
Nu er voor de afgevoerde scrap een douaneschuld is ontstaan op de voet van artikel 203 van het CDW, kan er – anders dan belanghebbende betoogt – voor diezelfde goederen geen douaneschuld meer ontstaan op de voet van artikel 204 CDW. Dit volgt expliciet uit de bewoordingen van artikel 204 CDW (“Een douaneschuld bij invoer ontstaat (…) in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203 (…)”. Het Hof van Justitie heeft dit diverse malen bevestigd, onder meer in zijn arrest van 12 februari 2004, Hamann International, C‑337/01, ECLI:EU:C:2004:90, punten 29 en 30. Van het ontstaan van een douaneschuld op de voet van artikel 204 CDW, zoals belanghebbende voorstaat, kan daarom geen sprake zijn.
Te hanteren heffingsgrondslagen
5.5.
Hoofdregel is dat voor alle onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen het bedrag van de douaneschuld wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen die gelden voor de invoergoederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve veredeling is aanvaard. Ingevolge artikel 122, aanhef en onder c, van het CDW
“worden de veredelingsprodukten eventueel onderworpen aan de heffingsregels welke zijn vastgesteld in het kader van de regeling behandeling onder douanetoezicht, indien de invoergoederen onder deze regeling hadden kunnen worden geplaatst”. Het Hof verwerpt het beroep van belanghebbende op laatstgenoemde bepaling, reeds omdat een dergelijke situatie zich in casu niet voordoet: de invoergoederen (ongebleekte weefsels van katoen) hadden niet onder de regeling ‘behandeling onder douanetoezicht’ kunnen worden geplaatst om de door belanghebbende uitgevoerde behandelingen te ondergaan. De regeling behandeling onder douanetoezicht is enkel toepasbaar op goederen waarvan de behandeling leidt tot producten waarop
lagererechten bij invoer van toepassing zijn dan op de invoergoederen (zie artikel 551, lid 1, UCDW). Daarvan is in casu geen sprake: door de bewerkingen die belanghebbende uitvoert stijgt de waarde van de invoergoederen en blijft het toe te passen tarief ongewijzigd, zodat per saldo
hogererechten bij invoer verschuldigd zijn dan voor de invoergoederen in onbewerkte staat verschuldigd zouden zijn geweest. De enkele omstandigheid dat bij de veredeling ook in enige mate een bijkomend veredelingsproduct (scrap) ontstaat, dat geen of een lagere waarde heeft, brengt niet met zich dat de invoergoederen onder de regeling behandeling onder douanetoezicht hadden kunnen worden geplaatst.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, H.E. Kostense en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 28 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Voetnoten

1.Onder vernietiging wordt in dit verband ook destructie (zoals “shredderen”) verstaan, zo blijkt uit andere taalversies van artikel 182, lid 1, van de UCDW waarin gesproken wordt over “vernichtet oder zerstört”, “détruites”, etc.