ECLI:NL:GHAMS:2024:1084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23-002854-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van grote hoeveelheden cocaïne op luchthaven Schiphol met betrekking tot gevangenisstraf

Op 9 april 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte was veroordeeld voor het invoeren van 4683,8 gram cocaïne op luchthaven Schiphol. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had een hogere straf van 37 maanden geëist. De raadsvrouw van de verdachte verzocht om een lagere straf, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen van zijn gezin.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een substantiële gevangenisstraf vereisen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en leidt tot criminaliteit. Het hof hield rekening met de LOVS-oriëntatiepunten, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden aanbevelen voor dergelijke feiten.

Na afweging van alle omstandigheden, waaronder de persoonlijke situatie van de verdachte, oordeelde het hof dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend was. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, zou in mindering worden gebracht op de opgelegde straf. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002854-23
datum uitspraak: 9 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-195949-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
inschrijfadres: [adres],
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 maanden.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten door de helft van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht om de straf te matigen door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden op te leggen. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing allereerst aangevoerd dat de rechtbank Rotterdam in 2023 in meerdere zaken tegen verdachten van de invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen is afgeweken van de LOVS-oriëntatiepunten. Daarnaast heeft zij betoogd dat er in deze zaak overduidelijk misbruik van de verdachte is gemaakt en dat hij onder druk van anderen heeft gehandeld. De raadsvrouw heeft het hof ook verzocht rekening te houden met de naïeve houding van de verdachte, zoals ook uit de inhoud van het reclasseringsadvies volgt, en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is namelijk een
first offenderen sinds zijn aanhouding bevinden zijn vrouw en kinderen zich in financiële nood. Ten slotte heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de rechtbank de opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden weliswaar heeft gematigd door een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen, maar dat als gevolg hiervan geen voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering kan worden verleend. Als echter een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden was opgelegd, zou de verdachte een kleiner gedeelte van de straf hoeven vastzitten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende betrokken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van ongeveer 4683,8 gram cocaïne op luchthaven Schiphol. De verdachte droeg de pakketten met cocaïne om zijn lichaam en is vervolgens van Suriname naar Nederland gevlogen. Gelet op de hoeveelheid cocaïne kan het niet anders dan dat deze cocaïne was bedoeld voor verdere verkoop en verspreiding. De (verdere) verspreiding en handel in harddrugs, en in het verlengde daarvan het gebruik ervan, betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, zorgen voor onrust in de samenleving en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Het hof rekent de verdachte aan dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd. In het licht van deze omstandigheden bezien, is een substantiële gevangenisstraf geboden.
Het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met de straffen die voor het invoeren van harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin wordt voor de invoer van een hoeveelheid van 4.000 tot 5.000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 tot 38 maanden genoemd. Het hof neemt dit als uitgangspunt.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte onder druk was gezet om het feit te plegen. De stukken uit het dossier bieden daarvoor geen steun en geven juist blijk van een gelijkwaardige relatie tussen de verdachte en de man die hem de drugs zou hebben verstrekt. Verder zijn de persoonlijke omstandigheden die in hoger beroep zijn aangevoerd, niet van dien aard dat deze, afgewogen tegen de ernst van het door de verdachte begane feit aanleiding geven tot het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf of strafmatiging zoals de raadsvrouw heeft bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. M.J.A. Duker en mr. F.C.W. de Graaf, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 april 2024.
mr. F.C.W. de Graaf is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.