ECLI:NL:GHAMS:2024:1053

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.332.931/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en oneerlijke bedingen in huurovereenkomsten

In deze zaak heeft Bouwinvest Dutch Institutional Residential Fund N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 12 mei 2023 was gewezen. De kantonrechter oordeelde dat het huurprijswijzigingsbeding tussen Bouwinvest, als handelaar, en de geïntimeerden, als consumenten, een oneerlijk beding is volgens de Richtlijn 93/13 EEG. Hierdoor zou er geen recht zijn op huurverhoging en zouden de geïntimeerden alleen de aanvangshuur verschuldigd zijn, wat betekent dat er geen huurachterstand zou zijn. Bouwinvest heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar vordering, met veroordeling van de geïntimeerden in de kosten van het geding.

Het hof heeft kennisgenomen van prejudiciële vragen die door twee kantonrechters aan de Hoge Raad zijn gesteld over de vraag of prijswijzigingsbedingen in huurovereenkomsten met een soortgelijke inhoud als in deze zaak oneerlijke bedingen zijn. Het hof achtte de beantwoording van deze vragen relevant voor de beoordeling van de grieven van Bouwinvest. Daarom heeft het hof besloten de beoordeling aan te houden totdat de Hoge Raad deze vragen heeft beantwoord. De zaak is verwezen naar de rol van 1 april 2025 voor akte uitlating, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden.

De uitspraak is gedaan door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024, en de rechters die de uitspraak hebben gedaan zijn L.A.J. Dun, J.E. van der Werff en E.J. Bellaart. De zaak is geregistreerd onder het zaaknummer 200.332.931/01.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.931/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10167857 CV EXPL 22-13965
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2024
in de zaak van
BOUWINVEST DUTCH INSTITUTIONAL RESIDENTIAL FUND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. M. van den Oord te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

en
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
niet verschenen.
Partijen worden hierna Bouwinvest en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Bouwinvest is bij dagvaarding van 7 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 mei 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Bouwinvest als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
[geïntimeerden] zijn in hoger beroep niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Bouwinvest heeft vervolgens een memorie van grieven ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Bouwinvest heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vordering zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties.
Bouwinvest heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
De kantonrechter heeft (zeer kort samengevat) geoordeeld dat het huurprijswijzigingsbeding tussen Bouwinvest als handelaar en [geïntimeerden] als consumenten een oneerlijk beding is als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG en voor vernietiging in aanmerking komt. Voor enige huurverhoging is om die reden geen plaats meer. [geïntimeerden] zijn alleen de aanvangshuur verschuldigd. Van een huurachterstand is dan geen sprake, aldus telkens de kantonrechter. De kantonrechter heeft de door Bouwinvest gevorderde huurachterstand (en de nevenvorderingen) afgewezen.
2.2
Bouwinvest heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd.
2.3
Het hof is ambtshalve bekend met de prejudiciële vragen die twee kantonrechters in de rechtbank Amsterdam bij vonnissen van 11 januari 2024 [1] aan de Hoge Raad hebben gesteld over, kort gezegd, de vraag of prijswijzigingsbedingen in huurovereenkomsten met een soortgelijke inhoud als in de onderhavige zaak oneerlijke bedingen zijn. Het hof acht de beantwoording van die vragen relevant voor de beoordeling van de grieven van Bouwinvest in deze zaak. Het hof ziet daarom aanleiding om de beoordeling aan te houden totdat de Hoge Raad deze prejudiciële vragen heeft beantwoord en Bouwinvest daarop bij akte heeft gereageerd. De zaak zal daartoe (op een lange termijn) naar de rol worden verwezen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 1 april 2025 voor akte uitlating als bedoeld in rov. 2.3;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. J.E. van der Werff en mr. E.J. Bellaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.