ECLI:NL:GHAMS:2024:1026

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-001691-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie met bevestiging van vonnis met uitzondering van straf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2020. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, gevorderd. Het hof heeft de straf in hoger beroep gematigd tot 11 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, vanwege de schending van het recht van de verdachte op een berechting binnen een redelijke termijn.

De verdachte had zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een bedrag van € 212.020,00 en deelname aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van witwassen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte had eerder onherroepelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd gekregen voor witwassen, en de proeftijd daarvan was nog niet verstreken toen hij de huidige feiten beging. Het hof heeft ook het reclasseringsrapport in overweging genomen, dat adviseerde om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.

Daarnaast heeft het openbaar ministerie gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden die eerder was opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de voorwaarden van deze voorwaardelijke straf niet heeft nageleefd en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging gegrond verklaard. Echter, in plaats van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, heeft het hof een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001691-20
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-845005-20 en
21-006438-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 februari 2023, 1 maart 2023 en 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van een bedrag van in totaal
€ 212.020,00 en het deelnemen aan een criminele organisatie die het plegen van witwassen tot oogmerk had. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna de pleger van het misdrijf vrijelijk over het geld kan beschikken in de legale economie, zodat “misdaad loont”. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en de verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Het is des te kwalijker als dit, zoals hier het geval is, in georganiseerd verband wordt gedaan en er ook nog eens sprake is van gewoontewitwassen. De verdachte heeft van dit witwassen ook meegeprofiteerd door daar zelf iets aan te verdienen.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie met betrekking tot de verdachte van 21 maart 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor – onder meer – witwassen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden. De daarbij bepaalde proeftijd liep nog toen de verdachte zich schuldig maakte aan de hier aan de orde zijnde feiten. Hoewel dit eerdere witwassen van een andere orde was dan hier het geval is, was de verdachte wel een gewaarschuwd mens. Het hof betrekt dit in het nadeel van de verdachte bij de strafoplegging in deze zaak.
Daarnaast heeft het hof kennis genomen van het reclasseringsrapport van 29 maart 2024 en de inhoud daarvan betrokken bij de bepaling van een op te leggen straf. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Evenmin ziet zij contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf
Het hof acht in beginsel, alles afwegende, de oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat het recht van de verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is geschonden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Op 5 augustus 2020 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van 18 april 2024 einduitspraak. Hieruit volgt dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 1 jaar en 8 maanden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof zal de verdachte daarom een gevangenisstraf van 11 maanden opleggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 november 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsman heeft bepleit dat de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf van 240 uur. Als de verdachte alsnog een gevangenisstraf van negen maanden moet uitzitten, maakt dat meer kapot dan nodig is, aldus de verdediging.
Het hof constateert dat de verdachte de algemene voorwaarden bij de voorwaardelijke gevangenisstraf niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in deze zaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling nog niet was verstreken. De vordering tot tenuitvoerlegging is daarmee gegrond en toewijsbaar. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, ziet het hof in de actuele persoonlijke situatie van de verdachte aanleiding om, in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis te gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 november 2018 met parketnummer 21-006438-16, te weten een
gevangenisstrafdoor de duur van
9 (negen) maanden, met dien verstande dat het hof deze straf omzet in een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. J.L. Bruinsma en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 april 2024.
=========================================================================
[...]