ECLI:NL:GHAMS:2023:954

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.306.759/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een geschil over een detacheringsovereenkomst met betrekking tot de prestaties van een gedetacheerde medewerker

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] BOUW B.V. en CPA B.V. over een detacheringsovereenkomst die op 19 augustus 2019 werd gesloten. De overeenkomst was aangegaan voor een jaar en kon alleen in de eerste maand tussentijds worden opgezegd. [appellante] heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat het inhuren van de medewerker, [naam 1], op basis van onjuiste informatie van CPA heeft plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van schending van een contractuele inspanningsplicht door CPA, noch van dwaling van [appellante] bij de totstandkoming van de overeenkomst. De detacheringsovereenkomst is niet tussentijds beëindigd, en [appellante] heeft niet voldaan aan de voorwaarden om de overeenkomst eenzijdig te beëindigen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarin [appellante] werd veroordeeld tot betaling aan CPA van een bedrag van € 47.955,20, vermeerderd met rente en kosten. Het hof oordeelt dat CPA voldoende bewijs heeft geleverd van de geleden schade en dat de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat [appellante] de volledige kosten niet zou dragen. De grieven van [appellante] falen, en het hof wijst de kosten van het geding in hoger beroep toe aan CPA.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.306.759/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/693702 / HA ZA 20-1193
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 april 2023
inzake
[appellante] BOUW B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. Ch.P.A.T. van Goethem te Amsterdam,
tegen
CPA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G. Reisenstadt te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en CPA genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 18 november 2021 in hoger beroep gekomen van een mondeling vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2021 (vastgelegd in een proces-verbaal van dezelfde datum), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen CPA als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met producties;
- akte uitlating producties;
- akte na beraad partijen tevens overlegging producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van CPA zal afwijzen. Daarnaast heeft [appellante] een verklaring voor recht gevraagd inhoudende dat CPA haar inspanningsplicht heeft geschonden en aansprakelijk is voor alle kosten in verband met de beëindiging c.q. ontbinding van de detacheringsovereenkomst, alsmede een verklaring voor recht dat de detacheringsovereenkomst tussen partijen door [appellante] op of omstreeks 2 april 2020 is beëindigd, althans dat deze overeenkomst is vernietigd wegens dwaling c.q. is ontbonden wegens wanprestatie. Ten slotte heeft [appellante] gevorderd dat CPA zal worden veroordeeld om aan [appellante] te voldoen € 55.476,99, zijnde het bedrag dat [appellante] op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan, vermeerderd met een bedrag van € 6.308,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, met veroordeling van CPA in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
CPA heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1
Begin 2019 heeft CPA aan [appellante] [naam 1] (hierna: [naam 1]) voorgesteld voor de functie van meewerkend uitvoerder. Dit gebeurde in een zogeheten open aanbieding. Het aanbod gaf de mogelijkheid voor een ‘flex detachering’ met een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid of een ‘fixed detachering’ met een vaste looptijd en zonder tussentijdse opzeggingsmogelijkheid.
2.2
Op 19 augustus 2019 hebben CPA en [appellante] een detacheringsovereenkomst gesloten, waarbij CPA [naam 1] bij [appellante] detacheerde met ingang van 18 oktober 2019 in de functie van projectleider. De overeenkomst is aangegaan voor een vaste periode van een jaar tot 18 oktober 2020 en kon tijdens de eerste maand per dag worden opgezegd. Daarna was tussentijdse opzegging niet mogelijk. CPA heeft met [naam 1] een arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode van 18 oktober 2019 tot 1 oktober 2020.
2.3
Op 13 december 2019 is tussen [naam 2] van CPA (hierna: [naam 2]) en [naam 3] van [appellante] (hierna: [naam 3]) besproken dat [naam 1] niet zo goed functioneerde als [appellante] had verwacht. In een e-mail van 16 december 2019 is daarover door [naam 2] aan [naam 3] het volgende geschreven:
‘(…) [naam 1] is door jou van het project [project 1] gehaald en heeft na het gesprek tussen jou en [naam 1] een ander project gekregen. Er leeft een gevoel van een eerlijke kans krijgen. [naam 1] heeft naar aanleiding van het gesprek een laatste mogelijkheid gekregen om het tegendeel te bewijzen en te werken aan herstel van vertrouwen. Wij hebben afgesproken als blijkt dat [naam 1] op dit project niet functioneert wij zullen overgaan tot beëindiging van de detacheringsovereenkomst. Verder hebben wij afgesproken elkaar te informeren over de voortgang en ontwikkeling van [naam 1]. Indien het besluit komt van stoppen dan zullen wij hierover afspraken maken en een vervanging voor [naam 1] aanbieden. In het gesprek is ook gesproken over alternatieven voor [naam 1]. (…)’
2.4
Op 2 april 2020 heeft [appellante] aan [naam 1] en vervolgens aan CPA laten weten dat zij de diensten van [naam 1] niet langer op prijs stelt.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft CPA in conventie betaling van € 49.580,20 vermeerderd met rente en kosten gevorderd vanwege een tekortkoming in de nakoming van de detacheringsovereenkomst. [appellante] heeft verweer gevoerd en gesteld te hebben gedwaald bij het sluiten van de detacheringsovereenkomst, alsmede dat de detacheringsovereenkomst op 16 december 2019 is aangepast in die zin dat zij deze onmiddellijk en eenzijdig kon opzeggen als [naam 1] niet functioneerde als projectleider. [appellante] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat de detacheringsovereenkomst is beëindigd of vernietigd wegens dwaling. Ook heeft [appellante] betaling van CPA aan [appellante] gevorderd van € 6.308,00 wegens teveel betaald salaris, omdat dat salaris niet passend was bij de functie die [naam 1] volgens [appellante] verrichtte. De rechtbank heeft – samengevat weergegeven – geoordeeld dat onvoldoende duidelijk is geworden dat CPA wist dat [naam 1] ongeschikt was voor de functie die [appellante] beoogde en dat CPA [appellante] op die grond had moeten waarschuwen of had moeten weigeren die functieaanduiding in de overeenkomst op te nemen. De gevorderde verklaring voor recht dat de detacheringsovereenkomst is vernietigd op grond van dwaling is afgewezen. Uit de tekst van de e-mail van CPA van 16 december 2019 volgt niet dat de detacheringsovereenkomst is gewijzigd, in die zin dat [appellante] zonder nader overleg en per direct eenzijdig de overeenkomst kon beëindigen. De detacheringsovereenkomst is niet tussentijds beëindigd. De reconventionele vordering tot terugbetaling van het gedeelte van de door CPA aan [appellante] voor de detachering in rekening gebrachte vergoeding is afgewezen. Tegenover de gemotiveerde betwisting door CPA heeft [appellante] niet onderbouwd dat de betaalde uurvergoeding die voor een projectleider is, met name omdat er kort voordien een eerder contract met een projectleider is geweest voor een hoger uurtarief. De vordering van CPA tot vergoeding voor gewerkte uren tijdens de ziekte van [naam 1] is afgewezen. [appellante] is veroordeeld om aan CPA te betalen een bedrag van € 47.955,20 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 november 2020, alsmede een bedrag van € 1.270,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, eveneens vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 november 2020 en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met nakosten en rente. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.2
Met grief I heeft [appellante] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onbesproken heeft gelaten dat CPA aansprakelijk is voor het schenden van haar (contractuele) inspanningsplicht. Met grief II komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van dwaling van [appellante] bij de totstandkoming van de detacheringsovereenkomst. Met grief III komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] er niet op mocht vertrouwen dat zij eenzijdig de overeenkomst kon beëindigen, zonder nadere informatie-uitwisseling en zonder nadere afspraken, terwijl [appellante] met grief IV aanvoert dat in dat geval sprake is geweest van dwaling/misleiding met betrekking tot wijziging van de detacheringsovereenkomst. Met grief V heeft [appellante] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onbesproken heeft gelaten dat CPA tekort is geschoten in haar verplichtingen voortvloeiende uit de detacheringsovereenkomst. Met grief VI stelt [appellante] dat CPA geen bewijs heeft geleverd van de vermeende schade die zij heeft geleden en de rechtbank de (contractuele) risicoverdeling miskent. De eisen van redelijkheid en billijkheid verzetten zich er in die omstandigheden tegen dat [appellante] de volledige kosten moet dragen omdat [naam 1] en CPA ondermaats presteren. Grieven I, II en V lenen zich voor gezamenlijke behandeling, net als grieven III en IV.
3.3
Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken blijkt dat [naam 1] door CPA aan [appellante] is voorgedragen in het kader van een open aanbieding als meewerkend uitvoerder. In het resume is ook opgenomen dat [naam 1] beschikbaar was voor de functie van (meewerkend) uitvoerder. Uiteindelijk is [naam 1] door [appellante] ingehuurd als projectleider, initieel ten behoeve van het overzichtelijke project [project 2]. Partijen zijn daartoe een detacheringsovereenkomst voor de duur van een jaar aangegaan, die alleen tijdens de eerste maand tussentijds opzegbaar was en daarna niet meer. [appellante] heeft ook in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het inhuren van [naam 1] gebeurde op basis van informatie van CPA, die later bleek onjuist te zijn. Van schending van een (contractuele) inspanningsplicht door CPA, tekortschieten door CPA in haar verplichtingen voortvloeiend uit de detacheringsovereenkomst of van dwaling van [appellante] bij de totstandkoming van de detacheringsovereenkomst is dan ook geen sprake. Grief I, II en V slagen niet.
3.4
Tussen partijen staat vast dat [appellante] [naam 1] vervolgens niet op het overzichtelijke project [project 2] heeft ingezet, maar op een complexer calculatieproject van NS. In een interne notitie van [naam 2] van CPA van 7 november 2019 is daarover opgenomen:
‘besproken hoe de start is verlopen. [naam 1] gaat starten op het project [project 2] in Hilversum.
Omdat het project nog niet is begonnen hebben zij hem een calculatie project van NS gegeven. dit is volgens [naam 3] ff voor hem een andere koek … echte aannemers calculatie
Hij is vriendelijk past goed in de groep en pakt het goed op.
[naam 3] heeft er vertrouwen in dat hij het goed oppakt…’
3.5
Uit de interne notitie blijkt dat het calculatieproject van NS ‘andere koek’ was, hetgeen ook wordt bevestigd door de verklaring van [naam 2] van 23 juli 2021, waarin hij schrijft:
‘Als het project [project 2] was doorgegaan dan denk ik trouwens dat het [naam 1] ook wel zou zijn gelukt als projectleider. (…) In plaats van [naam 1] op het onderhoudscontract project [project 2] in te zetten, plaatste zij hem op een projectaanvraag van de NS. En ook nog eens als calculator terwijl [naam 1] helemaal geen calculator van beroep is. Daarna moest [naam 1] leiding geven op het project [project 1] wat een groot werk betrof, de verbouwing van het kantoorentree. Het project was extra lastig omdat het een lopend project was. [naam 1] moest dus eigenlijk op een rijdende trein zien te springen. (…)’
Uiteindelijk heeft [appellante] [naam 1] ook van het project [project 1] gehaald.
3.6
Met deze voorgeschiedenis is op 13 december 2019 tussen [naam 2] van CPA en [naam 3] van [appellante] besproken dat [naam 1] niet zo goed functioneerde als [appellante] had verwacht, naar aanleiding waarvan de e-mail van 16 december 2019 (zie randnummer 2.3) door [naam 2] aan [naam 3] is gezonden. In de e-mail is vastgelegd dat [naam 1] een laatste mogelijkheid kreeg om zichzelf op een nieuw project te bewijzen. Pas bij herhaald disfunctioneren van [naam 1] zou de detacheringsovereenkomst worden beëindigd en zou CPA in vervanging van [naam 1] voorzien. Aan die voorwaarden is door [appellante] evenwel niet voldaan en het stond haar daarom niet vrij op 2 april 2020 eenzijdig de detacheringsovereenkomst te beëindigen. Grief III slaagt niet. [appellante] heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat sprake is geweest van dwaling/misleiding met betrekking tot wijziging van de detacheringsovereenkomst, zodat grief IV ook niet slaagt.
3.7
Ten slotte heeft [appellante] in grief VI gesteld dat CPA geen bewijs heeft geleverd van de vermeende schade die zij heeft geleden, alsmede dat CPA geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij passende maatregelen heeft genomen om haar schade te beperken. Als [naam 1] inderdaad niet is herplaatst is evident dat CPA en [naam 1] ondermaats presteren en verzetten de eisen van redelijkheid en billijkheid zich ertegen dat [appellante] de volledige kosten moet dragen, aldus [appellante].
3.8
Het hof oordeelt als volgt. CPA heeft in hoger beroep een overzicht van de salarisbetalingen aan [naam 1], alsmede bankafschriften overgelegd, waaruit blijkt dat [naam 1] tot en met oktober 2020 salaris van CPA heeft ontvangen. Daarnaast heeft CPA stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij actief heeft geprobeerd [naam 1] te herplaatsen, maar daar mede door de coronapandemie niet in is geslaagd. Deze stukken zijn door [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan. Hiermee heeft CPA de geleden schade aangetoond, alsmede dat zij aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan. De eisen van redelijkheid en billijkheid verzetten zich er dan ook niet tegen dat [appellante] de volledige kosten moet dragen. Grief VI slaagt niet.
3.9
Grief VII is een veeggrief en rechtvaardigt geen zelfstandige behandeling.
3.1
Slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten. Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen daarom worden gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het betreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van CPA begroot op € 2.135,00 aan verschotten en € 2.157,00 voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, G.C. Boot en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.