ECLI:NL:GHAMS:2023:950

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
200.315.481/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank; beoordeling van een fout van de rechtbank en de gevolgen voor de vordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 27 juli 2022 de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] niet had gereageerd op de vordering. In het hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen deze beslissing.

In het incident heeft [geïntimeerde] verzocht om terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank, omdat de rechtbank een akte niet dienen tegen [appellant] had verleend, wat volgens [geïntimeerde] onterecht was. [appellant] heeft ingestemd met het verzoek tot terugverwijzing, verwijzend naar de rechtspraak van de Hoge Raad.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de situatie waarin het verweer van [appellant] niet is meegenomen in de beoordeling door een fout van de rechtbank, niet valt onder de uitzonderingen die de Hoge Raad heeft aanvaard voor terugverwijzing. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde] toewijsbaar was, ook al was de motivering van de rechtbank kennelijk onjuist. Het verzoek tot terugverwijzing is afgewezen, en de kosten van het incident zijn gecompenseerd. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor beraad partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.315.481/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/326203 / HA ZA 22-186
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 april 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. J.A.I. Verheul te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.N.T. van der Linden te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 25 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 27 juli 2022, onder bovenstaand
zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde. De dagvaarding, met producties, bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte houdende herstel kennelijke verschrijving van [appellant];
- memorie van antwoord, tevens houdende (incidenteel) verzoek tot (terug)verwijzing naar de rechtbank, met producties, van [geïntimeerde];
- akte uitlaten van [appellant].
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
[geïntimeerde] heeft in het incident verzocht de zaak (terug) te (ver)wijzen naar de rechtbank voor de behandeling vanaf de door [appellant] ingediende conclusie van antwoord, door de zaak op de rol te (doen) plaatsen voor uitlaten partijen ex artikel 2.14 van het procesreglement, althans een zodanige instructie te geven als het hof juist zal achten, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van dit geding.
[appellant] heeft in het incident geconcludeerd tot terug(ver)wijzing van de zaak naar de rechtbank na vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van het verzoek van [geïntimeerde] voor zover dat iets anders voorstaat.

2.Beoordeling

2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, op grond van de overweging dat [appellant] die vordering, hoewel hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet had weersproken. Wat betreft de door [appellant] te nemen conclusie van antwoord heeft de rechtbank overwogen dat de zaak voor die proceshandeling eerst naar de rol van 18 mei 2022 en vervolgens naar de rol van 1 juni 2022 was verwezen, dat [appellant] op beide data niet van antwoord had gediend en dat daarop tegen [appellant] ambtshalve akte niet dienen was verleend. [appellant] komt in het onderhavige hoger beroep met twee grieven op tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
2.2.
[geïntimeerde] heeft zich in dit incident op het standpunt gesteld, dat de rechtbank ten onrechte een akte niet dienen tegen [appellant] heeft verleend en heeft geconcludeerd dat [appellant] de vordering niet heeft weersproken. De rechtbank heeft dit in haar e-mail van
3 augustus 2022 aan de advocaat van [appellant] ook erkend: uit naspeuringen op de griffie is gebleken dat de conclusie van antwoord van [appellant] in een ander dossier is terechtgekomen (productie F bij mvg). Omdat hij als eiser recht heeft op twee feitelijke, inhoudelijke behandelingen, verzoekt [geïntimeerde] het hof om de zaak terug te (ver)wijzen naar de rechtbank voor de behandeling vanaf de door [appellant] ingediende conclusie van antwoord.
2.3.
[appellant] is het eens met het verzoek tot terug(ver)wijzing van de zaak naar de rechtbank. Volgens hem volgt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat het hof dat ook mag.
2.4.
Het hof neemt op grond van vaste rechtspraak tot uitgangspunt dat de appelrechter na vernietiging van een eindvonnis of een eindbeschikking de zaak niet mag terugwijzen naar de rechter in eerste aanleg, maar aan zich moet houden en zelf moet afdoen. Dit verbod geldt ook als partijen zelf om terugwijzing vragen. De Hoge Raad heeft enkele uitzonderingen op het verbod van terugwijzing aangenomen. Zo mag de zaak wel worden teruggewezen wanneer de rechter in eerste aanleg zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen of ten onrechte ontslag van instantie heeft verleend en in het daarmee op één lijn te stellen geval dat de appelrechter een eindvonnis vernietigt omdat het (mede) is gewezen door een daartoe niet meer bevoegde rechter (zie bv. HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:97 en HR 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018, 604).
2.5.
Het geval waarin door een fout van de rechtbank het verweer van gedaagde niet bij de beoordeling is betrokken, met toewijzing van de ten onrechte onbetwist geachte vordering tot gevolg, kan niet op één lijn worden gesteld met de door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingsgevallen. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank op zuiver processuele gronden niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen, gaat - nog daargelaten of dat voldoende is voor terugwijzing - niet op. De vordering is immers toewijsbaar geoordeeld, zij het op grond van een kennelijk onjuiste motivering. Om dezelfde reden gaat het hof voorbij aan het betoog van [appellant] dat de rechtbank haar taak niet heeft voltooid, althans zich daarvan niet voldoende heeft gekweten. Er is dan ook geen basis om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, ongeacht of de grieven zullen slagen. Het daartoe strekkende incidentele verzoek van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.
2.6.
Het hof ziet in deze uitkomst aanleiding de kosten van het incident te compenseren.
2.7.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor beraad partijen.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
compenseert de kosten van het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 9 mei 2023 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.