ECLI:NL:GHAMS:2023:913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
23-003786-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksuele handelingen met iemand in staat van verminderd bewustzijn en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, is beschuldigd van seksuele handelingen met een slachtoffer die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De tenlastelegging betreft handelingen die plaatsvonden op 26 november 2017 in Den Helder, waarbij de verdachte wist dat het slachtoffer niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, waaronder die van de aangeefster, een beveiliger, een taxichauffeur en de broer van de aangeefster. De verklaringen wezen op de toestand van de aangeefster, die na het drinken van alcohol en een val in een staat van bewusteloosheid verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van deze toestand en dat hij misbruik heeft gemaakt van de situatie. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf aangepast naar 11 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden als gevolg van de seksuele handelingen. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 5.489,47, bestaande uit € 489,47 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003786-19
datum uitspraak: 19 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-045119-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 december 2022 en 5 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2017 te Den Helder, met [slachtoffer01] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , te weten
- het met een of meerdere vinger(s) in de vagina gaan van die [slachtoffer01] en/of
- het met diens penis (meermalen) penetreren van de vagina en/of de anus van die [slachtoffer01] en/of
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer01] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging en een (enigszins) andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de rechtbank. Het hof verenigt zich voor wat betreft de overwegingen over het bewijs wel met delen van het vonnis, zodat het hof de betreffende overwegingen uit het vonnis (grotendeels) zal overnemen in het arrest.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat de aangeefster tijdens de seks met de verdachte, of die nu gelijk na thuiskomst of pas later heeft plaatsgevonden, in een dusdanig verminderde staat van bewustzijn verkeerde dat zij niet in staat was haar wil kenbaar te maken, terwijl ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist of had moeten weten dat van een dergelijke situatie sprake was. Daartoe heeft zij – kort gezegd – onder meer aangevoerd dat:
  • uit het dossier volgt dat de aangeefster, nadat zij in de [plek01] was gevallen en voordat zij en de verdachte met de taxi naar de woning van de verdachte vertrokken, weer wat was opgeknapt, met verschillende mensen heeft gesproken (beveiliging, EHBO, eigenaresse en taxichauffeur), buiten weer heeft kunnen lopen en geruime tijd niet meer heeft gedronken. Volgens de beveiliger zei de aangeefster duidelijk ‘nee’ toen haar gevraagd werd of haar ouders gebeld moesten worden en gaf ze aan dat ze met de verdachte mee naar huis zou gaan;
  • de aangeefster, toen de verdachte anale seks met haar wilde hebben, ‘stop’ heeft gezegd;
  • van de aangeefster door de verdachte een foto om 07.33 uur en een filmpje om 07.40 uur is gemaakt waarop is te zien dat de aangeefster kleding van de verdachte aan heeft, waaruit volgt dat de verklaring die de aangeefster, inhoudende dat zij geen kleding aanhad toen zij door de verdachte werd wakker gemaakt, niet klopt en bovendien op het filmpje is te zien en te horen dat de aangeefster lacht en met de verdachte praat;
  • het goed mogelijk is dat de verdachte en de aangeefster de seks hebben gehad in de 17 tot 20 minuten na het bewuste filmpje, zoals de verdachte steeds heeft verklaard, hetgeen zou betekenen dat zij pas uren na het gebeuren in de [plek01] seks hebben gehad.
De overwegingen van het hof
Juridisch kader
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de toestand van verminderd bewustzijn zoals in die bepaling bedoeld kan men denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander (
Kamerstukken II2001/02, 27 745, nr. 6, p. 22). Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ is niet vereist dat de rechter vaststelt dat die staat tot gevolg heeft gehad het onvermogen van die persoon om de wil te bepalen of kenbaar te maken met betrekking tot de seksuele handelingen (vgl. HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1832).
Feiten en omstandigheden
Uit de verklaringen van de aangeefster blijkt het volgende. Op 25 november 2017 vierde zij haar 21ste verjaardag. Zij had in de nacht van 25 op 26 november 2017 in het gezelschap van de verdachte twee slokken Jack Daniels en vier shotjes tequila gedronken. In de [plek01] is zij op enig moment gevallen. Ze weet niet hoe, het was in één keer zwart. Ze hoorde dat ze op haar achterhoofd was gevallen. Ze werd opgetild en op een tafel gelegd. De verdachte was toen bij haar. Vervolgens is ze met iemand van de EHBO, een bewaker en de verdachte naar buiten gegaan. Zij had moeite met praten en haar lichaam was heel slap. Buiten heeft de aangeefster overgegeven. Op een gegeven moment is zij met de verdachte in een taxi naar het huis van de verdachte gegaan. Voor zijn huis pakte de verdachte haar over zijn schouder, waarna hij haar in zijn bed heeft gelegd. Hij deed haar schoenen en haar kleren uit. De aangeefster had de hele tijd het gevoel dat zij moest kotsen en het was net of zij de hele tijd een beetje wegviel; alsof zij er niet de hele tijd bij was. Zij had moeite met praten. Het enige wat ze deed was braakgeluiden maken en zij heeft ook op het matras van de verdachte gekotst. De verdachte heeft vervolgens, toen zij naakt was, op verschillende momenten seksuele handelingen verricht met de aangeefster, bestaande uit het betasten van haar borsten, het met zijn vingers in haar vagina gaan en het met zijn penis in haar vagina en anus gaan. Tussendoor heeft de aangeefster gedoucht; de verdachte had haar opgetild en onder de douche gezet, in de douche leunde ze tegen een muur aan. Ten tijde van de door de verdachte verrichte seksuele handelingen kon zij niet weglopen omdat ze heel slap was. Ze was een ‘gekookte spaghettisliert’.
[naam01] , als beveiliger werkzaam bij de [plek01] in de nacht van 25 op 26 november 2017, heeft bij de politie het volgende verklaard. Hij zag die nacht dat een medewerker van de [plek01] de EHBO riep. Hij is meegelopen naar de keuken en zag daar – naast de eigenaresse van de [plek01] – een meisje, dat kennelijk was gevallen, liggen op het aanrechtblad. De verdachte was daarbij. De EHBO-er keek het meisje na. Het meisje was licht aanspreekbaar. Op enig moment werd ze overeind gezet, waarop ze toch weer braakneigingen kreeg. Ze hielden haar met haar hoofd boven de wasbak. Op een gegeven moment kwam ze weer bij. Nadat zij (de aangeefster, de verdachte, de EHBO-er en de beveiliger) naar buiten waren gegaan, spuugde de aangeefster nog. Ze was een heel teer poppetje en je kon zien dat zij gedronken had.
[naam02] , de taxichauffeur, heeft verklaard dat bij de [plek01] een jonge vrouw op de grond lag te spugen. De vrouw werd door een man (het hof begrijpt: de verdachte) en een EHBO-er overeind geholpen, door hen ondersteund en naar zijn taxi geholpen. De vrouw kon niet meer zelfstandig op haar benen staan. De verdachte stapte met haar achterin. De vrouw was volgens [naam02] in dermate slechte staat dat hij gerede twijfel had of zij bij haar volle bewustzijn was. Bij de woning van de verdachte hebben hij en de verdachte haar ondersteund en naar de voordeur gebracht. [naam02] heeft verklaard dat als hij haar niet had ondersteund, ‘ze daar op de stoep [was] blijven liggen’.
De verdachte heeft in de [plek01] een snapchat gemaakt waarop is te zien dat hij de aangeefster wat te drinken geeft. In het beeld staat: ‘Deze is ko’. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de tekst erop heeft gezet en dat het staat voor ‘knock-out’.
Op een andere snapchat van de verdachte, van toen de aangeefster in het bijzijn van kennelijk de EHBO-er en de beveiliger was, staat onder andere: ‘ik ben nu baby zitter’.
Op een video die de verdachte heeft gemaakt is te zien dat hij de aangeefster in een ‘brandweergreep’ over zijn schouder heeft hangen en dat hij op deze manier een trap oploopt. Te horen is dat de verdachte onder andere de woorden ‘naar het ziekenhuis’ en ‘kotsen’ gebruikt. Op de achtergrond is te horen dat de aangeefster aan het kokhalzen is. Op de vraag van de politie waarom de verdachte de aangeefster over zijn schouder naar zijn woning droeg, heeft de verdachte verklaard dat het niet lukte om met haar arm om zijn schouders naar boven te lopen en dat zij dronken was.
Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat de aangeefster in zijn woning heeft gekotst. In een telefoongesprek met [naam03] heeft de verdachte voorts gezegd dat de aangeefster ‘echt goed dronken was’, dat hij dacht dat ze sowieso niet zou kunnen douchen en dat hij dus een stoel voor haar had neergezet. In een WhatsApp-gesprek met [naam04] heeft de verdachte (in de Portugese taal) gezegd dat hij dacht dat het beter was de aangeefster niet te ‘nemen’ ‘want ze was bijna KO’.
[naam05] , de broer van de aangeefster, heeft verklaard dat hij haar de bewuste ochtend samen met zijn moeder omstreeks 08:00 uur heeft opgehaald bij de verdachte. Toen hij en zijn moeder de woonkamer binnenkwamen zag hij zijn zus op de bank zitten met haar ellebogen op haar knieën en haar handen op haar gezicht. Hij zag dat zij niet helemaal nuchter was en dat ze echt niet aanspreekbaar was. Ook heeft hij verklaard dat de aangeefster onderweg naar de auto wankel was en tegen de auto aan viel.
Verminderd bewustzijn
Met betrekking tot de vraag of de aangeefster ten tijde van de seksuele handelingen met de verdachte in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, overweegt het hof als volgt.
Het hof acht de hierboven beschreven verklaringen van de aangeefster geloofwaardig en zal daarvan uitgaan. Zij heeft van meet af aan concreet en consistent verklaard over het tenlastegelegde feit, laatstelijk bij de raadsheer-commissaris op 8 april 2021. Haar verklaring over haar gesteldheid direct voorafgaand aan en (dus ook) ten tijde van de seksuele handelingen met de verdachte, te weten dat zij het gevoel had er niet de hele tijd bij te zijn, dat zij moeite had met praten en alleen maar braakgeluiden kon maken, alsmede dat zij ‘heel slap’ (een ‘gekookte spaghettisliert’) was, wordt ondersteund door de hierboven beschreven verklaringen van anderen en overige bevindingen over de toestand van de aangeefster in de ochtend van 26 november 2017 voorafgaand aan en na afloop van het tenlastegelegde feit. Uit deze verklaringen blijkt dat zij in de periode na het drinken van met name de shotjes tequila en de daaropvolgende val in de [plek01] , en voor het binnentreden van de woning van de verdachte, fysiek tot zeer weinig in staat was, moest kotsen, braakneigingen had en dat zij gebrekkig aanspreekbaar was. Het is zonder meer aannemelijk dat deze staat van zijn voortduurde toen de aangeefster in de woning van de verdachte was en de door de verdachte verrichte seksuele handelingen plaatsvonden, zoals de aangeefster heeft verklaard. Daarbij kent het hof in het bijzonder betekenis toe aan het feit dat de aangeefster fysiek kennelijk onmachtig was zelfstandig de afstand tussen de taxi en de woning van de verdachte te overbruggen, dat zij – blijkens de video opname – toen zij vanwege deze toestand de trap op werd gedragen, aan het kokhalzen was en dat zij ook nog in de woning van de verdachte heeft gekotst. Ook de eerder weergegeven uitlatingen van de verdachte tijdens het telefoongesprek met [naam03] respectievelijk het WhatsApp-gesprek met [naam04] dragen hieraan bij.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat de aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn gedurende de tijd dat zij verbleef in de woning van de verdachte en derhalve ook op het moment dat de verdachte seks met haar had. Dat de aangeefster gedurende de avond en vlak voordat haar familie arriveerde nog enigszins kon communiceren staat die conclusie niet in de weg.
Gelet hierop is het moment waarop de seks heeft plaatsgevonden niet van belang. Ook overigens hecht het hof geen waarde aan de verklaring van de verdachte dat hij en de aangeefster seks hebben gehad nadat hij om 07:40 uur het filmpje van haar had gemaakt. Gelet op de korte periode tussen het tijdstip van het filmpje en het moment (08:00 uur) dat de aangeefster door haar moeder en broer werd opgehaald, de zowel door de verdachte als de aangeefster beschreven (veelheid aan) seksuele handelingen en het feit dat de verdachte om 07:53 uur nog heeft gebeld met de broer van de aangeefster, is de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Dit scenario vindt geen steun in de verklaringen van de broer en de moeder van de aangeefster en strookt bovendien niet met de verklaring van de aangeefster. Dat de aangeefster op het moment van het filmpje kleding van de verdachte lijkt te dragen acht het hof niet van zodanig belang dat hierdoor de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaring anders wordt.
Wetenschap van de verdachte
Dat de verdachte ten tijde van de seksuele handelingen met de aangeefster op de hoogte moet zijn geweest van haar toestand, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit de voor het bewijs gebruikte verklaringen die hij over het voorgevallene in en buiten de [plek01] en bij hem thuis op 26 november 2017 heeft afgelegd en hetgeen hij tegen anderen (via de telefoon en op WhatsApp) hierover heeft gezegd. Ook de verklaringen van derden over de toestand van de aangeefster, voor zover deze waarnemingen betreffen van de aangeefster in situaties waar de verdachte ook aanwezig was, acht het hof redengevend voor de wetenschap van de verdachte van de staat van verminderd bewustzijn waarin de aangeefster verkeerde ten tijde van de seksuele handelingen die hij met haar heeft verricht.
Slotsom
Al het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat de aangeefster ten tijde van de tenlastegelegde seksuele handelingen van de verdachte verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn en dat de verdachte dit wist. Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hieronder nader gespecificeerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 november 2017 te Den Helder met [slachtoffer01] , van wie hij wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer01] , te weten
- het met vingers in de vagina gaan van [slachtoffer01] en
- het met diens penis penetreren van de vagina en de anus van [slachtoffer01] en
- het betasten van de borsten van [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest. Anders dan de rechtbank heeft het hof het op pagina 146 van het politiedossier weergegeven gedeelte van het vertaalde WhatsApp-gesprek tussen de verdachte en [naam04] niet voor het bewijs gebruikt, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de op die pagina weergegeven vertaling van dat gesprek mogelijk niet juist is, althans – gelet op de door de verdachte geschetste context – niet de enig juiste vertaling is.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden gesteld bij het voorwaardelijk strafdeel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, zonder bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het grote tijdsverloop sinds het tenlastegelegde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van het slachtoffer, door haar te betasten en seksueel bij haar binnen te dringen (anaal en vaginaal) terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Aldus heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van het slachtoffer. De verdachte heeft geprofiteerd van de gelegenheid die zich voordeed en op dat moment enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te bekommeren om het grensoverschrijdende van zijn handelen en de consequenties daarvan voor het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten langdurig de nadelige gevolgen daarvan (kunnen) ondervinden. Het slachtoffer heeft in het onderhavige geval behandelingen bij de psycholoog moeten doorlopen, voordat zij voldoende hersteld was om haar dagelijks leven weer enigszins op te pakken. Bovendien heeft de verdachte onbeschermde seks met het slachtoffer gehad en daarmee angst en onzekerheid bij het slachtoffer veroorzaakt dat zij door het handelen van de verdachte mogelijk een seksueel overdraagbare aandoening (soa) zou hebben opgelopen, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn (zie nader hieronder, bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij).
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt enkel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Voor feiten als het onderhavige wordt doorgaans een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opgelegd.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte met een vooropgezet plan heeft gehandeld. Wel heeft hij geprofiteerd, grovelijk misbruik gemaakt, van de gelegenheid die zich in zijn woning heeft voorgedaan. Hieraan voorafgaand heeft hij zich – naar het lijkt als enige – van de personen met wie het slachtoffer die nacht op stap was over haar ontfermd en ervoor gezorgd dat zij in een taxi naar een slaapplaats werd vervoerd. Hierbij heeft hij telefonisch contact gelegd met (onder meer) de vriendin van de broer van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte reeds op dat moment kwade bedoelingen had.
Over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat hij beschikt over een baan en stabiele huisvesting, alsmede dat hij net een onderbewindstelling achter zich heeft gelaten en zijn financiële zaken weer op orde zijn. Ook heeft hij een punt achter zijn alcoholgebruik gezet. De verdachte staat in het kader van een veroordeling tot een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in een andere strafzaak onder toezicht van de reclassering en komt zijn afspraken daarbij nauwkeurig na. Dit alles weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee. Verder heeft het hof bij het bepalen van de strafmaat gelet op de ouderdom van het feit, dat dateert van ongeveer vijf en een half jaar geleden.
Het hof acht de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf evenwel noodzakelijk, omdat een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak geen recht doet aan de, hierboven beschreven, ernst van het bewezenverklaarde. Dat ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte van een positieve situatie kan worden gesproken, is in dat licht van onvoldoende gewicht om de oplegging van een straf te rechtvaardigen die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof zal vanwege eerder genoemde omstandigheden een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Hiermee wordt ook beoogd te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, (met aftrek van voorarrest) passend en geboden. Mede gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en het reeds lopende toezicht, ziet het hof geen aanleiding bijzondere voorwaarden te verbinden aan het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
Het hof dient echter rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep. De verdachte heeft op 14 oktober 2019 hoger beroep ingesteld en het hof doet eerst heden uitspraak, zodat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden met ongeveer 18 maanden. Hierin ziet het hof reden om in plaats van voornoemde gevangenisstraf, een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, aan de verdachte op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.468,15. Daarnaast is € 78,31 aan proceskosten (bestaande uit reiskosten) gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten op € 64,74 vastgesteld.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft in hoger beroep bij e-mail van 22 november 2022 toegelicht dat € 21,32 aan reiskosten die in verband met de aangifte zijn gemaakt per abuis als proceskosten in de in eerste aanleg ingediende vordering staan vermeld. Aldus beschouwd bedraagt de oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding € 5.489,47 (€ 5.468,15 plus € 21,32) en de oorspronkelijk gevorderde reiskosten € 43,42 (€ 64,74 minus € 21,32), aldus de gemachtigde.
Het hof ziet voormelde vergissing met betrekking tot de proceskosten als een kennelijke misslag en zal de oorspronkelijke vordering ‘verbeterd lezen’ conform de door de gemachtigde gegeven toelichting.
De vordering bevat daarmee de volgende schadeposten:
loonderving, ad € 34,36;
doxycycline, ad € 11,93;
zorgkosten Poli Spaarne Gasthuis, ad € 136,96;
diverse reiskosten, ad in totaal € 306,22;
immateriële schade, ad € 5.000,00.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig moet worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft – in het geval van een bewezenverklaring – ten aanzien van de vordering het volgende bepleit:
  • Het is niet gebleken dat het ziekteverzuim van de benadeelde partij verband houdt met het tenlastegelegde handelen van de verdachte, zodat het causale verband tussen de daardoor ontstane loonderving (post a) en de daarmee samenhangende reiskosten naar de bedrijfsarts (deel post d) en het tenlastegelegde ontbreekt.
  • Het is niet komen vast te staan dat de benadeelde partij de bij haar geconstateerde soa heeft opgelopen als gevolg van de seks met de verdachte, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de post doxycycline (post b) en de reiskosten voor het soa-onderzoek in het ziekenhuis op 14 december 2017 (deel post d). De benadeelde partij heeft, zo begrijpt de verdediging het verhoor van de aangeefster op 8 april 2021 bij de raadsheer-commissaris, ontdekt dat zij chlamydia had door het onderzoek bij het Centrum Seksueel Geweld (CSG) dat plaatsvond op dezelfde dag als het tenlastegelegde. Omdat de incubatieperiode van chlamydia veertien dagen bedraagt, kan de soa niet door de verdachte zijn veroorzaakt.
  • De thans nog als proceskosten opgevoerde reiskosten komen niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij door een advocaat wordt bijgestaan.
Overigens heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, zoals door haar is gesteld en onderbouwd. Het hof overweegt in dat kader als volgt.
Uit de namens de benadeelde partij ingediende ‘toelichting verzoek schadevergoeding’ blijkt dat de benadeelde partij op 14 december 2017 (2,5 week na het bewezenverklaarde) naar het ziekenhuis is afgereisd voor een soa-onderzoek. Op 30 mei 2018 heeft zij bij de politie verklaard dat zij na het onderzoek in Hoofddorp (bij het CSG) nog een paar keer terug naar het ziekenhuis moest voor soa-testen en dat daaruit bleek dat zij chlamydia had opgelopen. Gelet hierop neemt het hof – in weerwil van de ongeveer 3,5 jaar na het bewezenverklaarde afgelegde verklaring van de benadeelde partij bij de raadsheer-commissaris – aan dat de op 14 december 2017 bij haar afgenomen soa-test heeft uitgewezen dat de benadeelde partij chlamydia had opgelopen. Het hof acht genoegzaam komen vast te staan dat de benadeelde partij deze soa, die zowel in haar vagina als anus is aangetroffen, door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, te meer nu de benadeelde partij heeft verklaard hieraan voorafgaand nooit anale seks te hebben gehad. Het hof is daarom – en nu het causale verband overigens ook niet is betwist – van oordeel dat de kosten voor de doxycycline (post b) en de genoemde reiskosten naar het ziekenhuis (deel post d) het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Dat de gestelde schade die bestaat uit reiskosten naar de bedrijfsarts (deel post d) en loonderving (post a) ook aangemerkt kan worden als rechtstreeks gevolg van dit handelen, acht het hof voldoende onderbouwd op grond van de ‘toelichting verzoek schadevergoeding’ en de daarbij gevoegde brief van de behandelend GZ-psycholoog van de benadeelde partij.
De overigens gestelde materiële schade (post c en deel post d) is door of namens de verdachte niet betwist en vergoeding van deze schade komt het hof (ook) niet onrechtmatig of ongegrond voor.
De verdachte is (aldus) tot vergoeding van alle gestelde materiële schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Omdat de benadeelde partij als gevolg hiervan geestelijk letsel heeft opgelopen, zoals blijkt uit de brief van de GZ-psycholoog, alsmede (reeds) gelet op de aard en de ernst van de onderhavige normschending, heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, lid 1 sub b, (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van de geleden immateriële schade.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
  • de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, een en ander zoals ook is omschreven in de strafmotivering;
  • de gevolgen van het bewezenverklaarde handelen voor de geestelijke gesteldheid van de benadeelde partij en
  • de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Proceskosten
De in de vordering genoemde proceskosten betreffen reiskosten van de benadeelde partij gemaakt in het kader van afspraken met haar advocaat en de officier van justitie. Deze kosten komen niet op grond van artikel 532 Sv voor vergoeding in aanmerking. De civiele proceskostenregeling, die is vastgelegd in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), geeft immers een (in beginsel) exclusieve en limitatieve regeling voor de proceskostenvergoeding en deze regeling is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van overeenkomstige toepassing op de vordering van de benadeelde partij in het strafgeding. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij (vgl. HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, r.o. 2.4.1 – 2.4.2). Nu de benadeelde partij in deze zaak procedeert met een gemachtigde komen de als proceskosten opgevoerde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken.
Résume
De verdachte is gehouden tot vergoeding van een bedrag van € 489,47 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 euro aan immateriële schade, zodat de vordering tot een bedrag van € 5.489,47 zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 243 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.489,47 (vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 489,47 (vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.489,47 (vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 489,47 (vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 september 2019
en van de immateriële schade op 26 november 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M.L.M. van der Voet en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2023.
=========================================================================
[…]