Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
Bewijsoverwegingen
- uit het dossier volgt dat de aangeefster, nadat zij in de [plek01] was gevallen en voordat zij en de verdachte met de taxi naar de woning van de verdachte vertrokken, weer wat was opgeknapt, met verschillende mensen heeft gesproken (beveiliging, EHBO, eigenaresse en taxichauffeur), buiten weer heeft kunnen lopen en geruime tijd niet meer heeft gedronken. Volgens de beveiliger zei de aangeefster duidelijk ‘nee’ toen haar gevraagd werd of haar ouders gebeld moesten worden en gaf ze aan dat ze met de verdachte mee naar huis zou gaan;
- de aangeefster, toen de verdachte anale seks met haar wilde hebben, ‘stop’ heeft gezegd;
- van de aangeefster door de verdachte een foto om 07.33 uur en een filmpje om 07.40 uur is gemaakt waarop is te zien dat de aangeefster kleding van de verdachte aan heeft, waaruit volgt dat de verklaring die de aangeefster, inhoudende dat zij geen kleding aanhad toen zij door de verdachte werd wakker gemaakt, niet klopt en bovendien op het filmpje is te zien en te horen dat de aangeefster lacht en met de verdachte praat;
- het goed mogelijk is dat de verdachte en de aangeefster de seks hebben gehad in de 17 tot 20 minuten na het bewuste filmpje, zoals de verdachte steeds heeft verklaard, hetgeen zou betekenen dat zij pas uren na het gebeuren in de [plek01] seks hebben gehad.
Kamerstukken II2001/02, 27 745, nr. 6, p. 22). Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ is niet vereist dat de rechter vaststelt dat die staat tot gevolg heeft gehad het onvermogen van die persoon om de wil te bepalen of kenbaar te maken met betrekking tot de seksuele handelingen (vgl. HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1832).
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
- Het is niet gebleken dat het ziekteverzuim van de benadeelde partij verband houdt met het tenlastegelegde handelen van de verdachte, zodat het causale verband tussen de daardoor ontstane loonderving (post a) en de daarmee samenhangende reiskosten naar de bedrijfsarts (deel post d) en het tenlastegelegde ontbreekt.
- Het is niet komen vast te staan dat de benadeelde partij de bij haar geconstateerde soa heeft opgelopen als gevolg van de seks met de verdachte, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de post doxycycline (post b) en de reiskosten voor het soa-onderzoek in het ziekenhuis op 14 december 2017 (deel post d). De benadeelde partij heeft, zo begrijpt de verdediging het verhoor van de aangeefster op 8 april 2021 bij de raadsheer-commissaris, ontdekt dat zij chlamydia had door het onderzoek bij het Centrum Seksueel Geweld (CSG) dat plaatsvond op dezelfde dag als het tenlastegelegde. Omdat de incubatieperiode van chlamydia veertien dagen bedraagt, kan de soa niet door de verdachte zijn veroorzaakt.
- De thans nog als proceskosten opgevoerde reiskosten komen niet als proceskosten voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij door een advocaat wordt bijgestaan.
- de aard en de ernst van de normschending en de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, een en ander zoals ook is omschreven in de strafmotivering;
- de gevolgen van het bewezenverklaarde handelen voor de geestelijke gesteldheid van de benadeelde partij en
- de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
€ 5.489,47 (vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 489,47 (vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.489,47 (vijfduizend vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 489,47 (vierhonderdnegenentachtig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.