ECLI:NL:HR:2021:1832

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
20/02301
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel binnendringen bij 16-jarig meisje in staat van verminderd bewustzijn door 26-jarige verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1989, die beschuldigd werd van seksueel binnendringen van een 16-jarig meisje dat door overmatig drankgebruik in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De verdachte heeft op 27 augustus 2016 handelingen gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, maar de verdediging stelde dat het hof een onjuiste uitleg had gegeven aan het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitleg van het hof verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had vastgesteld dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en dat de delictsomschrijving van artikel 243 Sr niet vereist dat de rechter ook moet vaststellen dat deze staat van verminderd bewustzijn heeft geleid tot het onvermogen van de aangeefster om haar wil te bepalen of kenbaar te maken met betrekking tot seksuele handelingen. De Hoge Raad heeft de overige klachten van de verdachte ook beoordeeld en deze niet gegrond verklaard. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02301
Datum7 december 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 juli 2020, nummer 23-002527-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 27 augustus 2016 te of bij [plaats], met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte
- meermalen, zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en
- die [aangeefster] gebeft en
- de hand van die [aangeefster] vastgepakt en op zijn penis gelegd en zich met de hand van die [aangeefster] afgetrokken en
- de borsten van die [aangeefster] betast.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen inhoudende de aangifte van [aangeefster] van 12 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 31-46).
De vragen van de opsporingsambtenaar worden aangeduid met de letter V.
De antwoorden van [aangeefster] worden aangeduid met de letter A.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [aangeefster]:
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: [verdachte].
V: Wanneer is het precies gebeurd?
A: Vrijdag 26 augustus. Dus van vrijdag op zaterdag. Eigenlijk was het al zaterdag toen het gebeurde.
V: Waar is het gebeurd?
A: In de caravan die ik leende. Op het terrein van de opera van [plaats].
V: Wat is er gebeurd?
A: Na twee weken kwam het orkest erbij. Daar zat [verdachte] ook bij. Op een gegeven moment merkte ik wel dat hij aan het flirten was met mij en ook met een ander meisje van het orkest. Toen maakte ik hem duidelijk dat ik het vervelend vond en dat ik wel door had dat hij hartstikke seksueel gefrustreerd (was) en dat ik mij aan hem ergerde. [betrokkene 1] was erbij toen ik dat tegen hem zei, zij kan dat ondersteunen. Gedurende die twee weken bleef hij dat maar doen. Ik zei dat ik het vervelend vond. Toen was het de een na laatste avond. Eigenlijk de laatste avond dat ik daar sliep. De een na laatste voorstelling was afgelopen. Het hele orkest bleef bij het kampvuur zitten. Er werd mij een glaasje wijn aangeboden. Na dat ene wijntje was ik al aangeschoten. De dirigent vertelde mij dat hij een project met mij wilde doen in Frankrijk. Ik was echt super blij. [verdachte] heeft dat door gehad. Die bleef toen maar komen met bier. Hij drukte dat telkens in mijn handen. Doordat ik zo ongelofelijk gelukkig was, nam ik dat aan. [verdachte] heeft misbruik gemaakt van die situatie. Toen ik al best heel erg aangeschoten was, zei [verdachte] dat hij moest overnachten omdat hij niet meer terug kon. Ik had nog een luchtbed in mijn caravan want een vriendinnetje had de avond daarvoor daarop geslapen. Toen dacht ik met mijn aangeschoten en naïeve hoofd dat hij daar wel op kon blijven slapen. Aan het einde van de avond, had ik echt door dat ik nauwelijks meer kon lopen en staan. Ik voelde mij heel raar en duizelig. [verdachte] bood aan om bier te halen. Toen stelde hij voor dat ik mee zou gaan. Ik ben mee geslenterd. Ik ging zelf water drinken. Ik voelde mij slecht en naar. Ik weet ook nog dat ik op een gegeven moment naar de wc moest. Ik wilde ook naar bed want ik kon niet op mijn benen staan. Hij ging met mij mee naar de wc. Toen liep hij met mij mee naar de caravan. De caravan stond recht tegenover de wc, vijf of zes meter daarvan af. Hij bracht mij naar de caravan. Hij liet mij daar achter. Ik realiseer mij ook dat in de tijd dat hij weg was, ik er alles onder had gekotst. Toen was ik mijn pyjama aan het aantrekken. Toen kwam hij binnen. Ik herinner mij niet of hij er bij was toen ik kotste of niet. De dagen erna herinnerde ik mij ook dat hij mij heel erg begon te betasten. Hij betaste mij en ik was ineens naakt. Er was wel opeens een condoom. Ook omdat ik daar nog om had gesmeekt. Dat was een wanhoopspoging. Ik was hartstikke bang voor hem, dat hij mij iets aan zou doen. Ik voelde mij heel machteloos. Hij penetreerde mij toen. Ik vroeg of het ook wel was met condoom. Ik hoorde hem toen zeggen, nu even niet maar straks wel. Hij zei de hele tijd dat het ons geheimpje was.
Toen begon hij mij dus te betasten. Toen heb ik mij nog verweerd door te zeggen dat ik het niet wilde en dat hij op moest houden. Hij luisterde niet en bleef maar door gaan. Ik raakte verlamd en kon niks doen. Voor mijn gevoel was ik verstijfd. Voor de rest dat hij opeens die condoom had. Omdat ik daar dus om smeekte. Ik merkte dat ik niks kon doen. Hij bleef maar door gaan. Ik wilde het echt niet. Het enige wat ik kon doen is smeken om een condoom zodat hij die kon gebruiken. Daar luisterde hij naar, opeens was er een condoom. Ik merkte dat hij aan het frummelen was. Ik kon mij lichamelijk ook niet verweren. Ik had alles net onder gekotst. Ik voelde mij verschrikkelijk. Ik was bang dat (als) ik mij nog meer zou verweren dat hij mij iets aan zou doen. Op een gegeven moment had hij zijn hand in mijn hand en hij wilde dat ik hem af zou trekken. Hij heeft dat (het hof begrijpt: aftrekken) zelf gedaan met mijn hand. En toen ging hij weer door met mij penetreren.
V: Hoe kom jij met hem op het luchtbed terecht?
A: In de film zie ik dat ik op het bed zat en net mijn pyjama aan het aantrekken. Hij legde mij daar neer.
V: Hij begon jou te betasten, waar?
A: Mijn borsten.
V: Op wat voor manier deed hij dat?
A: Opdringerig of zo. Ik weet niet hoe ik dat moet omschrijven. Het was niet bepaald zachtaardig. Daarom was ik ook bang.
V: Hij trekt je op het luchtbedje, hoe doet hij dat?
A: Hij tilt mij op en legt mij op het luchtbed.
V: Hoe?
A: Hij deed het niet ruig of vervelend. Hij tilde mij op als een baby.
V: Wat doe jij op het moment dat hij je optilt?
A: Niks, ik kon ook niks. Ik was ook echt verstard en verstijfd.
V: Wat zei jij?
A: Niks, ik kon niks. Mijn lichaam was niet in staat om er iets tegen te doen.
V: Penetreren, wat bedoel jij daarmee?
A: Dat hij in mij is.
V: Waarmee?
A: Met zijn penis.
V: Waarin?
A: In mijn vagina.
V: Hoe ben jij dan op dat luchtbed, zit jij, sta jij?
A: Ik lig op mijn rug.
V: Hij penetreert jou en wat doet hij dan precies met zijn penis in je vagina?
A: Er in en er uit.
V: Hoe weet je dat?
A: Omdat ik mij zelf op en neer voelde gaan.
V: Wat deed jij toen hij jou penetreerde?
A: Ik lag daar gewoon levenloos eigenlijk. Ik wist op dat moment zelf ook eigenlijk niet... ik was verlamd, verstijfd, ik kon gewoon niks. Ik was doodsbang dat hij mij wat ging aan doen. Ik was ook zo dronken dat ik mij lichamelijk niet kon verweren.
V: Wat gebeurt er na het penetreren?
A: Daarna ging hij mij beffen.
V: Wat bedoel je daarmee, beffen?
A: Dat hij mijn vagina likte. Ik voelde dat hij met zijn tong daaraan zat.
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] van 2 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 66-71).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2]:
De vragen van de opsporingsambtenaar worden aangeduid met de letter V.
De antwoorden van [betrokkene 2] worden aangeduid met de letter A.
A: Ik hoorde dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) zei dat hij [aangeefster] wel kende via de muziekschool. Ik hoorde ook dat hij zei dat [aangeefster] een lichtgewicht was qua drankgebruik, dat zij met drie biertjes al blijkbaar dronken was en hij haar had moeten ondersteunen en naar de caravan heeft gebracht. Op een gegeven moment besloten ze kennelijk te gaan slapen. Ik hoorde gestommel bij de caravan naast mij, waar [aangeefster] sliep. Ik hoorde hem zeggen: “[aangeefster] ik ben het, [verdachte]”. Ik hoorde haar geen antwoord geven, maar hoorde wel hem iets vragen: “Wat zeg je?”. Ik hoorde hem die caravan in gaan. Ik had overdag een luchtbed op de grond in de caravan van [aangeefster] zien liggen. Ik hoorde [verdachte] vragen: “Mag ik bij jou komen liggen?”. Ik hoorde geen antwoord, maar hoorde hem wel zeggen: “Wat zeg je?”. Ik weet niet waar hij is gaan slapen, maar ik hoorde op een gegeven moment de caravan kraken en op een ritmische manier bewegen. Ik hoorde [aangeefster] niet. Ik heb die ochtend wel aan [betrokkene 3] verteld, wat ik had gehoord.
V: Verder zeg jij dat je de caravan van [aangeefster] langere tijd op een ritmische manier hoort bewegen. Hoe bedoel jij dat?
A: Ja, het geluid van een schuddende, krakende caravan.
V: Waar denk jij dan aan?
A: Ik denk dan aan seks, zo’n beweging. Niet dat er iemand heen en weer liep.
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 13-27).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte afgelegd op 29 november 2016:
De vragen van de opsporingsambtenaar worden aangeduid met de letter V.
De antwoorden van de verdachte worden aangeduid met de letter A.
A: Na de concerten hebben we steeds bij het kampvuur wat na gedronken. Na het laatste concert, de 26ste (het hof begrijpt: 26 augustus 2016), was weer zo’n feestje. Er was ook een 16-jarige dame, [aangeefster] (het hof begrijpt: [aangeefster]). Ik haalde bier, ook voor haar, twee of drie bier. Ik heb voor een 16-jarige dus bier gehaald. Op een gegeven moment was zij dronken. Op gegeven moment vroeg een collega of ik naar huis zou rijden. [aangeefster] stond daar ook bij. Ik zei dat ik niet meer naar huis zou rijden, maar dat er altijd wel een slaapplek was in een tent of caravan. [aangeefster] zei dat er eerder een vriendinnetje bij haar had geslapen en er een logeerbed was. [aangeefster] zei dat ik wel bij haar in de caravan kon. Ik zei: “Prima, komt allemaal goed”. Er stonden collegae bij, die dat ook gehoord hebben. Er kwam een moment dat [aangeefster] niet lekker werd. Ik heb met (het hof begrijpt: tegen) [betrokkene 4], contra-bassist gezegd dat ze niet zo goed tegen bier kon. Ze sprak met dubbele tong. Ze was helemaal van het padje. We zijn naar het keukentje gelopen, aan de andere kant van het terrein. Ik heb een arm om haar heen geslagen. Wij zijn weer terug gelopen, ze is nog naar de wc gegaan. Daar heb ik op haar gewacht. Ik heb haar naar de caravan gebracht, waar ze struikelde over een dissel. Ik heb haar naar de caravan gebracht, rond 3 uur. Ik zei dat ik weer naar het kampvuur ging. Ik ben na een kwartier terug gegaan naar het kampvuur. We zijn daar tot ongeveer 05.30 uur gebleven. Toen kwam de productieleider, [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). Zij was erg boos, omdat ze vond dat wij te luidruchtig waren. We waren ook behoorlijk aangeschoten. Ik ben naar de caravan van [aangeefster] gegaan. Ik kwam in die caravan, toen had ze overgegeven, er lag braaksel. Ik heb de deken weggehaald en een andere deken neergelegd.
V: Toen jij bij haar in de caravan kwam, waar heb jij haar toen aangeraakt?
A: Ik heb de kots opgeruimd. Ik heb haar een kus op de wang gegeven, bij haar arm aangeraakt.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Standpunt verdediging
(...)
Voor zover het hof van oordeel is dat de seksuele handelingen wel kunnen worden bewezen, dient de verdachte te worden vrijgesproken, omdat de aangeefster niet in een toestand verkeerde waarin zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken.
Beoordeling hof
(...)
Dat de aangeefster vanwege de (fysieke) gevolgen van haar overmatig alcoholgebruik in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, volgt uit de door het hof te bezigen bewijsmiddelen en is door de verdediging ook niet weersproken. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat daarbij tevens dient vast te staan dat sprake is geweest van de omstandigheid dat de aangeefster niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken berust dit op een onjuiste wetsuitleg. Immers, de delictsomschrijving van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht bevat behoudens (onder meer) de bestanddelen ‘staat van bewusteloosheid’, ‘staat van verminderd bewustzijn’ en ‘staat van lichamelijke onmacht’ voorts ‘aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden’. Het hof komt in die zin tot een zelfde bewezenverklaring als de rechtbank.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij de aangeefster handelingen heeft gepleegd, die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl hij wist dat de aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 243 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeert’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Artikel 243 Sr luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
“Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘in staat van verminderd bewustzijn verkeren’ niet alleen is vereist dat de rechter vaststelt dat de persoon met wie de in artikel 243 Sr bedoelde seksuele handelingen werden gepleegd ten tijde van die handelingen in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, maar ook dat de rechter moet vaststellen dat die staat van verminderd bewustzijn tot gevolg heeft gehad het onvermogen van die persoon om de wil te bepalen of kenbaar te maken met betrekking tot de seksuele handelingen. Die opvatting is onjuist. Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 december 2021.