Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1heeft Grenke de volledigheid van deze feiten betwist. Voor zover van belang zal het hof met deze grief hierna rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
ONTBINDING EN SCHADEVERGOEDING
(b) € 563,76 aan buitengerechtelijke incassokosten;
(c) € 63,72 aan rente berekend tot 17 februari 2021;
(d) de wettelijke handelsrente over € 4.387,63 met ingang van 17 februari 2021 tot voldoening;
(e) € 315,00 aan contractuele boete;
(f) de proceskosten, alsmede tot afgifte van het apparaat op straffe van een dwangsom.
(13 x € 52,50 + 21% btw) en een gebruiksvergoeding van € 52,50 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan dat het apparaat na 1 september 2021 nog niet aan Grenke is teruggegeven. Ten aanzien van de toekomstige leasetermijnen heeft de kantonrechter geoordeeld dat die niet verschuldigd kunnen zijn op grond van nakoming, omdat de overeenkomst is ontbonden. Die termijnen zouden uitsluitend bij wijze van schadevergoeding verschuldigd kunnen zijn, maar Grenke heeft dat deel van haar vordering naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. Dat deel van de vordering is derhalve afgewezen, zodat [geïntimeerde] na teruggave van het apparaat niet gehouden is toekomstige leasetermijnen te betalen. De buitengerechtelijke kosten en de wettelijke handelsrente zijn toegewezen, herberekend over het (lagere) toegewezen bedrag. [geïntimeerde] is in de proceskosten veroordeeld.
grief 2betoogt Grenke dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen aanspraak kan maken op vergoeding van de toekomstige leasetermijnen. Deze grief slaagt. Grenke heeft gesteld dat zij door de ontbinding schade heeft geleden en [geïntimeerde] heeft dat niet weersproken. Grenke heeft onbetwist gesteld dat zij de hoogte van haar schade in de leasevoorwaarden heeft gefixeerd op de openstaande en toekomstige leasetermijnen. Tussen partijen is niet in geschil dat die leasevoorwaarden op de leaseovereenkomst van toepassing zijn. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat het aldus berekende bedrag € 4.387,63 bedraagt, bestaande uit € 190,58 inclusief btw aan vervallen, onbetaald gebleven, leasetermijnen en € 4.197,05 inclusief btw aan toekomstige leasetermijnen. Bij die stand van zaken was Grenke niet gehouden haar vordering nader te onderbouwen en is [geïntimeerde] dat bedrag van € 4.387,63 aan Grenke verschuldigd. Een deel daarvan is [geïntimeerde] reeds verschuldigd op grond van het - onbestreden deel van het - bestreden vonnis, te weten € 825,83 inclusief btw (aan leasetermijnen en/of gebruiksvergoeding over de periode augustus 2020 tot en met augustus 2021) en een gebruiksvergoeding van € 52,50 per maand voor iedere maand of gedeelte daarvan dat het apparaat na 1 september 2021 nog niet aan Grenke is teruggegeven. Het is niet bekend of en wanneer het apparaat door [geïntimeerde] aan Grenke is teruggegeven. Om te voorkomen dat Grenke een executoriale titel verkrijgt voor betaling van dezelfde bedragen, zal het hof de bedragen die op grond van het bestreden vonnis opeisbaar zijn geworden op de toe te wijzen hoofdsom in mindering brengen. [geïntimeerde] zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van € 3.561,80
(€ 4.387,63 - € 825,83), met daarop in mindering gebracht de eventuele bedragen die [geïntimeerde] ten titel van een gebruiksvergoeding voor de periode na 1 september 2021 aan Grenke verschuldigd is.
grief 3die zich richt tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten gebaseerd op de door de kantonrechter toegewezen hoofdsom. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen het door Grenke gevorderde bedrag aan incassokosten van € 563,76, zodat dit zal worden toegewezen.
grief 4betoogd dat de kantonrechter de gevorderde rente van € 63,72 tot 17 februari 2021 had dienen toe te wijzen, alsook de gevorderde wettelijke handelsrente over € 4.387,63 met ingang van 17 februari 2021 tot voldoening. De grief slaagt in zoverre, dat als gevolg van het slagen van grief 2 ook rente over de toegewezen hoofdsom toewijsbaar is. De wettelijke handelsrente is echter niet toewijsbaar over het bedrag van € 4.197,05, welk bedrag verschuldigd is als toekomstige leasetermijnen, dan wel als gebruiksvergoeding. Wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW ziet uitsluitend op verbintenissen tot nakoming van handelsovereenkomsten en niet op de verbintenis tot schadevergoeding. In dat geval mist artikel 6:119a BW toepassing (HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70). Wel is over dat bedrag op grond van artikel 6:119 BW de wettelijke rente toewijsbaar. Die wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 15 december 2020, nu [geïntimeerde] niet heeft weersproken dat zij vanaf dat moment in verzuim verkeerde. Over de vervallen, niet betaalde, leasetermijnen is de gevorderde wettelijke handelsrente wel toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat die vervallen, niet betaalde, leasetermijnen € 190,58 bedragen. De wettelijke handelsrente daarover zal worden toegewezen vanaf 1 oktober 2020 (de vervaldatum van de desbetreffende factuur), nu [geïntimeerde] die ingangsdatum evenmin heeft weersproken.