ECLI:NL:GHAMS:2023:736

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
23-002323-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van veroordeling voor bedreiging en belediging met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, was eerder veroordeeld voor bedreiging en belediging van een drogisterijmedewerker op 31 augustus 2020. De verdachte had de benadeelde partij bedreigd met de dood en beledigende woorden geuit, wat leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van 11 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal heeft overwogen en de omstandigheden van de verdachte in acht heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en belediging, maar heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 300,00 toegewezen, omdat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door de beledigende uitlatingen van de verdachte. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen afgewezen, gezien de ISD-maatregel die de verdachte ondergaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002323-20
datum uitspraak: 9 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-248675-20, 13-197930-19 (TUL) en 18-820034-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2023 en 9 maart 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde partij01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij01] dreigend de woorden toe te voegen "jij vieze kankerflikker die je daar bent. Jij verdient het leven niet, ik maak je dood. Ik vind hier wel iets om je aan stukken te snijden, jij kind van de duivel. Ik zorg dat je onherkenbaar wordt gemaakt, ik maak je dood" en/of "kind van de duivel, je moet terug naar de hel, dit is godslastering, kankerhomo, kankerflikker, kankerpoot, ik maak je dood" en/of "ik maak je dood, dit mag niet van god, Satan zal je straffen vuile homo, ik maak je dood, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 31 augustus 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [benadeelde partij01] , in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "kankerhomo, kankerflikker, kankerpoot", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 augustus 2020 te Amsterdam [benadeelde partij01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde partij01] dreigend de woorden toe te voegen "jij vieze kankerflikker die je daar bent. Jij verdient het leven niet, ik maak je dood. Ik vind hier wel iets om je aan stukken te snijden, jij kind van de duivel. Ik zorg dat je onherkenbaar wordt gemaakt, ik maak je dood" en "kind van de duivel, je moet terug naar de hel, dit is godslastering, kankerhomo, kankerflikker, kankerpoot, ik maak je dood" en "ik maak je dood, dit mag niet van god, Satan zal je straffen vuile homo, ik maak je dood, ik maak je dood,
en
hij op 31 augustus 2020 te Amsterdam opzettelijk [benadeelde partij01] in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kankerhomo, kankerflikker, kankerpoot".
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
eenvoudige belediging

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de politierechter de voorwaarde verbonden dat de verdachte een ambulante behandelverplichting ondergaat met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname. Daarnaast heeft de politierechter een taakstraf opgelegd voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandelverplichting met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname.
De raadsman heeft verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging van een drogisterijmedewerker.
Door aldus te handelen heeft hij het slachtoffer niet alleen in zijn eer en goede naam aangetast, maar voor hem, en zijn aanwezige collega, tevens een angstige en intimiderende situatie geschapen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, alsook uit het schadeonderbouwingsformulier gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding, blijkt dat het incident diepe indruk heeft gemaakt op het slachtoffer. De uitlatingen van de verdachte, hadden bovendien een sterk discriminatoir karakter, omdat zij leken te zijn gericht op de homoseksuele geaardheid van het slachtoffer.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 februari 2023, is de verdachte bovendien eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, acht het hof toepassing van artikel 9a Sr niet aan de orde.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie is de verdachte na het plegen van onderhavige feiten, te weten op 9 november 2022, door de rechtbank Amsterdam bij onherroepelijk geworden vonnis een ISD-maatregel voor de duur van één jaar opgelegd. Mede gelet op artikel 63 Sr, ziet het hof in die omstandigheid aanleiding om van de door de politierechter opgelegde straf af te wijken. Een ISD-maatregel is immers bedoeld om te bewerkstelligen dat de verdachte zijn leven een andere wending zal geven. Het hof acht het niet wenselijk dat de verdachte na het volbrengen van die maatregel wordt geconfronteerd met een strafrechtelijke sanctie die (hernieuwde) vrijheidsbeneming tot gevolg kan hebben. Daarom zal het hof een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van de periode die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof ziet in het licht van de ISD-maatregel geen aanleiding aanvullend een voorwaardelijk strafdeel (met bijzondere voorwaarden) of een taakstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is door de politierechter toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 300,00.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen. Hij heeft – onder verwijzing naar HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868 – betoogd dat bij de verdachte geen sprake is geweest van het in artikel 6:106, eerste lid, aanhef onder a van het Burgerlijk Wetboek vereiste oogmerk tot het veroorzaken van immateriële schade. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, vanwege de eigen schuld van het slachtoffer, althans dat de vordering om deze reden een onevenredige belasting van het geding zou opleveren. De reden dat de situatie is geëscaleerd is dat het slachtoffer de verdachte heeft beledigd ten aanzien van zijn gebit, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is ten gevolge van het strafbare feit namelijk in zijn eer of goede naam aangetast. Onder deze omstandigheden is niet vereist dat de verdachte het oogmerk had om schade toe te brengen. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De enkele omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit mogelijk een opmerking heeft gemaakt die door de verdachte als grievend is ervaren, doet hier naar het oordeel van het hof niets aan af.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging (13-197930-19)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in Amsterdam van 10 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 10 uren, te vervangen door 5 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijk opgelegde straf reeds is gelast bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2021 in de zaak met parketnummer 13-041150-21. Het hof zal het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Vordering tenuitvoerlegging (18-820034-19)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 25 oktober 2019 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 225,- subsidiair 4 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, gelet op de ISD-maatregel die de verdachte inmiddels ondergaat.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 augustus 2020.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 12 oktober 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 25 oktober 2019, parketnummer 18-820034-19, voorwaardelijk opgelegde geldboete ter hoogte van € 225,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-197930-19.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. R.P. den Otter en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 maart 2023.
=========================================================================
[…]