ECLI:NL:GHAMS:2023:724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22/00167 en 22/00168
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2015 en 2016. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, die door de rechtbank zijn vernietigd. Belanghebbende verzocht om schadevergoeding en proceskostenvergoeding, maar de rechtbank wees dit verzoek af. Het Gerechtshof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het Hof komt tot de conclusie dat de door belanghebbende gevraagde schadevergoeding van € 16.391 niet wordt toegewezen, omdat de klachten van belanghebbende ongegrond zijn. Het Hof stelt vast dat de rechtbank de proceskostenvergoeding correct heeft berekend en dat er geen aanleiding is voor een hogere vergoeding. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt verworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/00167 en 22/00168
9 maart 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende
(gemachtigde: [A ] )
tegen de uitspraak van 26 januari 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/4333 en 20/4334 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem,inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 64.508. Bij afzonderlijke beschikking is € 110 belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 67.288. Bij afzonderlijke beschikking is € 64 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bewaar de navorderingsaanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen ib/pvv 2015 en 2016 alsmede de beschikkingen belastingrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 134,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 48.”
1.5.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“1. Eiseres is in 2016 woonachtig en in het Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven in [Z] , Nederland. Zij heeft in 2016 een relatie met [A ] , woonachtig en in het BRP ingeschreven te [plaats] .
2. Eiseres en [A ] zijn op 22 december 2014 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit partnerschap is op 27 november 2018 geëindigd.
3. Eiseres is in 2015 en 2016 eigenaar van de woning [A-straat] te [Z] . Eiseres woont in die woning. Deze woning is aangemerkt als haar eigen woning in de zin van de eigenwoningregeling als bedoeld in de artikelen 3.110 en volgende van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
4. In haar aangiftes ib/pvv 2015 en 2016 heeft zij als inkomsten uit eigen woning (huurwaardeforfait -/- eigen woning rente) een bedrag van -/- € 2.640 (2015) respectievelijk -/- € 2.670 (2016) aangegeven. Bij het opleggen van de aanslagen is dit gevolgd.
5. Bij het opleggen van de beide navorderingsaanslagen heeft verweerder deze afgetrokken bedragen gecorrigeerd omdat de schuld ter zake waarvan de rente is betaald is aangegaan bij de fiscale partner van eiseres, [A ] , en deze rente op grond van artikel 3:119a, zesde lid, onder c, van de Wet IB 2001 niet aftrekbaar is.
6. Bij het nader stuk heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit weliswaar juist is, maar dat de betreffende schuld ten bedrage van € 175.000 (met in acht nemen van de drempel van € 6.000) ten onrechte niet in mindering is gebracht op het box 3 vermogen van eiseres, dat dit dienovereenkomstig verlaagd dient te worden en op die grond geconcludeerd tot gegrondverklaring van beide beroepen en vernietiging van beide navorderingsaanslagen.”
2.2.
Het Hof gaat, nu partijen hiertegen geen bezwaren hebben gemaakt en ook overigens niet is gebleken van onjuistheden, uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen zijn, net als bij de rechtbank, na vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen alleen nog in geschil de door belanghebbende gevraagde schadevergoeding en proceskostenvergoeding.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
De rechtbank heeft (voor zover hier van belang) het volgende overwogen:
“Schadevergoeding8. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding van € 16.391 vanwege schending van rechten van [A ] en haarzelf. In dit verband heeft eiseres erover geklaagd dat het afwijzen van een door haar en [A ] gedaan schikkingsvoorstel en het selecteren van de aangifte van [A ] voor controle kennelijk op grond van project-1043 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze klachten van eiseres worden door de rechtbank verworpen. Verweerder heeft het schikkingsvoorstel gemotiveerd afgewezen en dit staat hem vrij. De stelling van eiseres dat de aangifte van [A ] gecontroleerd zou zijn vanwege het toepassen van de code 1043 vindt geen steun in de feiten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat geen sprake is van code 1043 maar dat de aangifte van [A ] aan controle is onderworpen vanwege de giftenaftrek, de in de aangifte opgenomen van de WOZ-waarde afwijkende bedragen voor onroerende zaken en de schenking die [A ] gedaan heeft aan Stichting [stichting] .
9. Artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) (oud) geeft de rechtbank bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot schadevergoeding. Het beroep is op grond van hetgeen hiervoor onder 6. is overwogen gegrond. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding echter af nu de klachten van eiseres dat door verweerder in strijd zou zijn gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de rechtbank zoals hiervoor is overwogen ongegrond worden verklaard en ook overigens niet is gebleken van enig handelen van verweerder dat aanleiding zou kunnen geven voor het toekennen van een schadevergoeding.
Proceskosten10. Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (in de kosten van de beroepsprocedure), onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (in de kosten van de bezwaarprocedure), uitsluitend betrekking hebben op onder meer de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit betekent dus dat sprake moet zijn van (juridische) rechtsbijstand, dat deze beroepsmatig moet zijn verleend en dat de bijstand door een derde moet zijn verleend. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is volgens vaste rechtspraak sprake als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Dat de bijstand door een derde moet zijn verleend betekent dat uitgesloten van vergoeding is bijstand door iemand aan zichzelf en, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wanneer er aanleiding is om een procederend lichaam en een lichaam dat rechtsbijstand verleent met elkaar te vereenzelvigen.
11. Verweerder heeft gesteld dat geen sprake is van beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand.
12. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift tegen beide navorderingsaanslagen is ingediend door het fiscaal advieskantoor [B] en dat in zoverre sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dat deze gemachtigde andere proceshandelingen zou hebben verricht is niet gesteld noch gebleken.
13. De overige proceshandelingen zijn verricht door [A ] , voormalig geregistreerd partner van eiseres. Dat [A ] kan worden aangemerkt als een persoon die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en die dat ook in deze procedure voor zijn voormalig geregistreerd partner heeft gedaan is noch gesteld noch anderszins gebleken. De door hem verrichte werkzaamheden komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten en griffierecht14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 269 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met waarde per punt van € 269, en een wegingsfactor 1 vanwege drie samenhangende zaken). Van de toe te kennen proceskostenvergoeding zal de helft, € 134,50, worden toegekend in deze zaken, en de andere helft in de met deze zaken samenhangende zaak met nummer HAA 20/4332 van [A ] .
15. Voor zover eiseres met het overleggen van facturen van rechtsbijstandverleners voor adviezen aan [A ] betreffende de in deze procedure onderliggende problematiek een verzoek doet om een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen wordt dit afgewezen. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb juncto artikel 2, derde lid, van het Besluit kan ingeval van bijzondere omstandigheden worden afgeweken van toekenning van een kostenvergoeding op grond van de forfaitaire bedragen van het Besluit. In zijn arrest van 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit grond bestaat indien het bestuursorgaan het terechte verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Dat daarvan in dit geval sprake is, is door eiser niet aannemelijk gemaakt, en evenmin is dat overigens gebleken. De door verweerder bij de navorderingsaanslagen aangebrachte correcties worden op goede gronden gehandhaafd, en de navorderingsaanslagen worden slechts vernietigd vanwege door verweerder ambtshalve aangedragen andere gronden (vermindering van het box 3 vermogen).
16. De rechtbank zal verweerder opdragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 48.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het Hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en neemt daarbij haar overwegingen over en maakt ze tot de zijne. Hetgeen in hoger beroep – mede ter zitting – nog naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof overweegt in dat verband als volgt.
5.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende herhaald dat zij het niet eens is met de beslissingen inzake de schadevergoeding en proceskostenvergoeding. Hij voert hiertoe aan dat belanghebbende hoge kosten heeft moeten maken voor juridische bijstand en de toegekende vergoeding op basis van het forfait hiervoor ‘zwaar’ tekort schiet.
5.3.
Het Hof kan belanghebbende niet volgen in haar stelling dat haar een vergoeding toekomt van de werkelijk door haar betaalde kosten voor juridische bijstand. Allereerst merkt het Hof op dat de daarbij door belanghebbende opgevoerde kosten deels zien op kosten gemaakt in de beroepsfase ten behoeve van haar voormalig geregistreerd partner (tevens haar gemachtigde) terwijl alleen in de bezwaarfase sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en deels zien op niet-fiscale bijstand (bijvoorbeeld de ontbinding van het partnerschap en de herroeping van testamenten) zodat dat deel van de kosten reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.
5.4.
Voor de bijstand in de bezwaarfase door het fiscaal advieskantoor [B] heeft de rechtbank een vergoeding toegekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Gesteld noch gebleken is dat de rechtbank deze vergoeding (cijfermatig) onjuist heeft berekend, en naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank deze vergoeding deels toegekend aan belanghebbende en deels aan haar voormalig geregistreerd partner/gemachtigde in de met haar samenhangende zaak.
5.5.
Voor een vergoeding voor de (proces)handelingen door haar voormalig geregistreerd partner/gemachtigde is geen aanleiding zoals ook de rechtbank terecht heeft besloten, omdat hij niet kan worden aangemerkt als een persoon die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
5.6.
Voor toekenning van een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten ziet het Hof, met de rechtbank, geen aanleiding omdat de inspecteur niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij tegen beter weten in is doorgegaan met procederen en geen sprake is van andere bijzondere omstandigheden die een dergelijke vergoeding rechtvaardigen. Het Hof verwijst in dit verband naar overweging 15 van de rechtbank.
5.7.
Het verzoek om schadevergoeding wijst het Hof af, onder verwijzing naar overwegingen 8 en 9 van de uitspraak van de rechtbank.
5.8.
Belanghebbende heeft in hoger beroep in de van haar afkomstige stukken noch ter zitting, feiten of omstandigheden naar voren gebracht die leiden tot een ander oordeel.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, R.C.H.M. Lips en
J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van
S.M.P. Harinandansingh als griffier. De beslissing is op 9 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op.