ECLI:NL:GHAMS:2023:606

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
200.318.495/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag ouders over minderjarige en voogdij door gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige dochter, [kind 1]. De ouders, die in Oostenrijk wonen, waren in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2022, waarin hun gezag over [kind 1] was beëindigd en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] tot voogd was benoemd. Het hof oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het belang van de minderjarige, die sinds oktober 2020 in een pleeggezin verblijft, vergt stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie. De ouders hebben in het verleden meerdere keren geprobeerd om contact met [kind 1] te onderhouden, maar dit is vaak niet goed verlopen. Het hof concludeert dat de ouders onvoldoende in staat zijn om aan de behoeften van [kind 1] te voldoen en dat de beëindiging van hun gezag noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De beslissing van het hof houdt rekening met de belangen van [kind 1] en de noodzaak om haar opvoedperspectief te waarborgen. De ouders hebben verzocht om de beschikking te vernietigen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen en de eerdere beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.318.495/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/714827 / FA RK 22-1462
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
beiden wonende te [plaats A] (Oostenrijk),
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de vader en tezamen ook: de ouders,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna te noemen: de GI);
- de pleegouders van [kind 1] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 3 november 2022 in hoger beroep gekomen van de voornoemde beschikking van de rechtbank van 3 augustus 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber;
- de GI, vertegenwoordigd door de twee (uitvoerend) voogden van [kind 1] .
De pleegouders zijn niet verschenen.
3. De feiten
3.1
De ouders zijn [in] 2017 getrouwd in [plaats C] , Italië. Uit dit huwelijk is [kind 1] geboren, [in] 2020 te [plaats D] . De ouders wonen samen in Oostenrijk.
Tot de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind 1] belast.
3.2
De moeder heeft uit eerdere relaties nog twee kinderen:
- [kind 2] , geboren [in] 2000, en
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ), geboren [in] 2012.
Het gezag van de moeder over [kind 3] is bij beschikking van de rechtbank van 22 juni 2022 beëindigd.
3.3
[kind 1] is op 13 juni 2020 met een machtiging van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de kinderrechter) (voorlopig) onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. Op 10 juli 2020 is zij bij de moeder teruggeplaatst. Op 22 juli 2020 is [kind 1] opnieuw met een spoedmachtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. Bij beschikking van 11 september 2020 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling verlengd met een jaar en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Op 2 oktober 2020 is [kind 1] opnieuw in een crisispleeggezin geplaatst. Deze kinderbeschermingsmaatregelen zijn daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 11 september 2022.
3.4
Sinds 16 oktober 2020 verblijft [kind 1] in het huidige (perspectief biedende) pleeggezin, op een voor de ouders geheim adres.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, het gezag van de ouders beëindigd en is de GI tot voogd over [kind 1] benoemd.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad (alsnog) af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of het gezag van de ouders over [kind 1] dient te worden beëindigd. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De standpunten van de partijen
5.2
De ouders stellen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de gronden voor de beëindiging van hun gezag over [kind 1] is voldaan en voeren daartoe onder meer het volgende aan. Onder verwijzing naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en de uitspraken N.P. v. Moldavië van 6 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en van het hof Den Haag van 27 februari 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:501) benadrukken de ouders dat beëindiging van het gezag alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden is toegestaan. Er gelden zware eisen voor deze inmenging in het gezinsleven en hieraan is in dit geval niet voldaan. Daarnaast is niet, dan wel onvoldoende, uiteengezet waarom een ander of lichter middel dan een gezagsbeëindiging niet mogelijk is. De ouders kunnen [kind 1] een stabiel leven in Oostenrijk bieden. Zij hebben daar een vaste verblijfplaats, een vast inkomen en een ondersteunend netwerk. Er is geen sprake van onveiligheid wanneer [kind 1] bij hen zou verblijven, en van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [kind 1] is dan ook geen sprake. Verder kan, vanwege de jonge leeftijd van [kind 1] , niet gesteld worden dat zij op korte termijn niet meer kan omgaan met de onzekerheid over haar toekomst. De aanvaardbare termijn loopt dan ook niet binnenkort ten einde. Verder zien de ouders in dat niet alle contactmomenten met [kind 1] in het verleden vlekkeloos zijn verlopen, maar zij doen hun best om dit wel goed te laten verlopen. Daarbij komt dat de GI slecht bereikbaar is, waardoor het hen moeilijk wordt gemaakt om contact met [kind 1] te onderhouden. Verder is de problematiek van de ouders waarvan volgens de hulpverlening sprake is, vastgesteld op basis van onjuiste gegevens. Op basis van het voorgaande is een gezagsbeëindiging niet gerechtvaardigd en dient de bestreden beschikking te worden vernietigd, aldus de ouders.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd. De raad betoogt, onder verwijzing naar zijn rapport van 7 maart 2022 (hierna: het raadsrapport), dat het gezag van de ouders over [kind 1] terecht is beëindigd en voert daartoe onder meer het volgende aan. Er is door het inzetten van hulpverlening veel geprobeerd om te beoordelen of de ouders voor [kind 1] kunnen zorgen. Zo heeft de moeder met [kind 1] in de moeder-kind voorziening ‘Sterk Huis’ verbleven, maar daar bleek dat zij onvoldoende bij [kind 1] kon aansluiten. Er werden door de hulpverlening ook veel zorgen geconstateerd. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het plaatsen van [kind 1] in het huidige pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelt. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt met de ouders voor de omgang, maar het lukt hen onvoldoende om zich hieraan te houden. Er is door de hulpverlening gekeken naar de problematiek van de ouders, maar deze wordt grotendeels door de ouders ontkend. Dat maakt het lastig. Ook door de raad zijn veel stappen gezet om daar naar te kijken. De conclusie van de raad was dat de ouders onvoldoende kunnen aansluiten bij de behoeftes van [kind 1] .
De aanvaardbare termijn is juist voor een jong kind als [kind 1] belangrijk, omdat dan snel duidelijk dient te zijn wat het perspectief zal zijn. Verder is het van belang dat er gekeken wordt op welke manier de ouders een rol kunnen spelen in het leven van [kind 1] en de GI dient daar aandacht aan te besteden. De raad vraagt het verzoek van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard zich aan te sluiten bij het standpunt van de raad. De laatste omgang tussen de ouders en [kind 1] is dermate traumatisch geweest voor [kind 1] dat de omgang is stopgezet. Er dient nu bekeken te worden hoe de omgang weer opgezet kan worden. Wanneer de ouders aangeven dat zij contact met [kind 1] willen, wil de GI met hen daarover het gesprek aangaan.
De beoordeling
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [kind 1] is een meisje van ruim tweeënhalf jaar oud, dat in haar jonge leven al veel heeft meegemaakt. Toen zij nog geen maand oud was, in juni 2020, is zij met spoed in een crisispleeggezin geplaatst vanwege ernstige zorgen over de opvoedingssituatie, toen de moeder - in verwarde toestand en kennelijk onder invloed van alcohol en/of drugs - met haar op het station in [plaats D] werd aangetroffen. Op 10 juli 2020 is [kind 1] teruggeplaatst bij de moeder en is Families First ingezet, met als doel zicht houden op [kind 1] en het ondersteunen van de moeder bij de opvoeding. Deze hulpverlening is binnen een maand gestagneerd omdat de moeder het contact verbrak met Families First en met [kind 1] uit zicht verdween. Na inschakeling van de politie is [kind 1] in een huis van een vriend van de moeder gevonden, waar de moeder niet aanwezig was. [kind 1] werd wederom in een crisispleeggezin geplaatst. Vervolgens zijn de moeder en [kind 1] , met instemming van de moeder, in september 2020 geplaatst bij Sterk Huis, een moeder-kindvoorziening. Deze opname is voortijdig afgebroken omdat Sterk Huis grote zorgen had over zowel de moeder-kind interactie als de psychische gesteldheid van de moeder. [kind 1] is vervolgens, na opnieuw in een ander crisispleeggezin te hebben verbleven, op 16 oktober 2020 in het huidige perspectief biedend pleeggezin geplaatst. Vaststaat dat [kind 1] , die voordat zij zes maanden oud was al meermalen van verblijfplaats is gewisseld, een belaste voorgeschiedenis heeft. Vanwege de houding en het handelen van de moeder is het niet mogelijk gebleken om de ingezette hulpverlening voor de moeder en [kind 1] voldoende van de grond te laten komen. Duidelijk is geworden dat er, naast zorgen over haar leerbaarheid en vermogen tot zelfreflectie, ook terechte zorgen en sterke vermoedens zijn dat bij de moeder sprake is van psychische problematiek en van problematisch alcoholgebruik.
Verder blijkt uit het raadsrapport dat de contactmomenten van de ouders met [kind 1] in 2021 en 2022 veelal niet goed verliepen. De ouders hielden zich niet aan de gemaakte afspraken en deden voor [kind 1] belastende uitspraken, zoals ‘we komen je binnenkort ophalen’. Ook lieten de ouders intimiderend gedrag richting hulpverleners zien. Op het voorstel van de GI om dit te evalueren, voordat tot nieuw contact zou worden overgegaan, is door de ouders niet gereageerd. Op dit moment hebben de ouders geen contact met [kind 1] en hebben zij haar sinds april 2022 niet meer gezien. [kind 1] heeft gedurende haar leven geen structureel contact met haar ouders gehad en van een opvoedersrol van de ouders in het leven van [kind 1] is geen sprake geweest. [kind 1] verblijft nu bijna tweeënhalf jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin, waar zij goed is gehecht en rust en structuur ervaart. Zij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en er zijn geen zorgen over haar functioneren en ontwikkeling. Naar het oordeel van het hof is genoegzaam gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] te dragen binnen een voor [kind 1] aanvaardbaar te achten termijn. Deze aanvaardbare termijn is, gelet op de jonge leeftijd en de ontwikkeling van [kind 1] , verstreken aangezien zij reeds tweeënhalf jaar verzorgd en opgevoed wordt door de pleegouders, met wie zij een hechtingsrelatie heeft ontwikkeld. Het (ontwikkelings)belang van [kind 1] vergt dat de stabiliteit en continuïteit in haar huidige opvoedingssituatie wordt gewaarborgd en dat aan haar zekerheid kan worden gegeven over haar opvoedperspectief. Dat ligt bij haar pleegouders en haar belang is gelegen in een ongestoord verder verloop van haar hechtingsproces. Een gezagsbeëindiging is dan ook in het belang van [kind 1] noodzakelijk en een lichtere maatregel dan gezagsbeëindiging is niet in haar belang. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zal immers spanningen met zich meebrengen en [kind 1] onnodig belasten.
Van strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM is onder deze omstandigheden geen sprake, nu aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit wordt voldaan. De inmenging die de gezagsbeëindiging vormt in het gezinsleven van de ouders met [kind 1] is gerechtvaardigd.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het verzoek van de ouders afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Ten slotte benadrukt het hof dat de beëindiging van hun gezag niet betekent dat de ouders geen rol meer in het leven van [kind 1] (zullen) spelen. Het is wel wenselijk dat de ouders proberen in te zien dat de huidige strijd tegen de hulpverlening niet in hun belang of dat van [kind 1] is en dat zij op een positieve manier invulling proberen te geven aan het contact met [kind 1] en aan hun rol als ouders op afstand. Het is, zoals door de raad ter zitting in hoger beroep is aangegeven, aan de GI om in samenwerking met de ouders en de pleegouders hiervoor een goede vorm te vinden. Het hof heeft vertrouwen in de totstandkoming hiervan, mede door de verklaring van de pleegouders (raadsrapport, p. 12) dat zij het belangrijk vinden dat de ouders en [kind 1] contact blijven onderhouden en zij hier, in samenspraak met de GI en Horizon, zorg voor willen dragen.
5.7
Gelet op de aard van de zaak, zal het hof bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, C.E. Buitendijk en J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. F de Jongh, als griffier en is op 14 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.