Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurgeschil tussen [appellante] en [geïntimeerden]. [appellante] had hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de kantonrechter van 22 september 2020, waarin haar vorderingen in conventie waren afgewezen en de vorderingen in reconventie van [geïntimeerden] waren toegewezen. De zaak betreft een huurwoning die door [geïntimeerde 1] wordt gehuurd sinds 1 juli 1993. [appellante] vorderde onder andere ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met als argument dat [geïntimeerde 1] wanprestatie had gepleegd door zonder toestemming aanpassingen aan de woning te doen.
Het hof oordeelde dat de grieven van [appellante] niet ontvankelijk waren, omdat deze betrekking hadden op een ander vonnis dan het vonnis waarvan beroep. Het hof concludeerde dat [appellante] niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van grieven, aangezien de inhoud van haar grieven niet correspondeerde met de rechtsoverwegingen waarnaar zij verwees. Ten overvloede oordeelde het hof dat, zelfs als [appellante] ontvankelijk zou zijn, haar vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik niet aannemelijk was gemaakt. Het hof wees de vordering van [appellante] af en verklaarde haar niet ontvankelijk in het hoger beroep, met veroordeling in de proceskosten.