Uitspraak
Eerste Kamer
Rek. nr. 8108
Br.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Jhr. Mr. J.L.R.A. Huydecoper,
2. [verweerster] , echtelieden,
elid 1 onder 3° BW, maar dat hetgeen door [verzoekster] ter zake is aangevoerd geen grondslag kan vormen voor het gestelde dringende eigen gebruik en dat daarom een afweging van belangen achterwege kan blijven.
elid 1, aanhef en onder 3°, en strekt ten betoge dat blijkens de wetstekst en de wetsgeschiedenis "de mate van dringendheid van de eigen behoefte van de verhuurder aan gebruik van het gehuurde niet een absoluut en/of een door de rechter op zichzelf te beoordelen gegeven is, maar dat daarentegen met inachtneming van de wederzijdse belangen van de partijen moet worden beoordeeld of de behoefte van de verhuurder zo dringend is, dat aan de vereisten voor een beroep op het onderhavige wetsartikel is voldaan".
Dit betoog faalt. De Rechtbank heeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting gegeven door eerst te onderzoeken of de verhuurder aannemelijk heeft gemaakt dat hij het goed "dringend" nodig heeft voor eigen gebruik en, toen zij dit niet het geval oordeelde, het verzoek af te wijzen. De bepaling van art. 1623
elid 1, aanhef en onder 3°, eist immers dat de verhuurder in elk geval de dringendheid van het eigen gebruik aannemelijk maakt. Oordeelt de rechter dat hij reeds daarin niet is geslaagd, dan behoeft de door de bepaling tevens vereiste belangenafweging niet aan de orde te komen.
Ook de geschiedenis van de bepaling, weergegeven in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 8, biedt aan de door het onderdeel verdedigde opvatting geen steun. Uit deze geschiedenis blijkt daarentegen dat de wetgever de mogelijkheid tot beëindiging van de huurovereenkomst op grond dat de verhuurder het gehuurde nodig heeft voor eigen gebruik weliswaar niet heeft willen uitsluiten, doch deze wel met het oog op een deugdelijke bescherming van de huurder sterk heeft willen beperken. Het strookt met dat oogmerk dat het verzoek reeds kan worden afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is gemaakt dat het door de verhuurder gestelde eigen gebruik "dringend" is.
Het onderdeel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
elid 1 onder 3° door onder meer te overwegen dat in de omgeving van de woning voldoende alternatieve woonruimte aanwezig is. De Rechtbank heeft deze omstandigheid mede in aanmerking genomen bij de beantwoording van de vraag of [verzoekster] het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik. De Rechtbank heeft aldus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Met subonderdeel mist feitelijke grondslag voor zover het uitgaat van de opvatting dat de Rechtbank zou hebben geoordeeld dat de omstandigheid dat alternatieve woonruimte in de omgeving aanwezig is, uitsluit dat van een dringende behoefte voor eigen gebruik sprake is.
Voor zover het subonderdeel tenslotte betoogt dat de Rechtbank heeft nagelaten te onderzoeken of de verschillende factoren waarop [verzoekster] een beroep heeft gedaan ten betoge dat zij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik, tezamen een "dringende" behoefte opleveren, mist het feitelijke grondslag, omdat de Rechtbank zulks, naar uit rov. 9 van haar beschikking volgt, wel degelijk heeft onderzocht.
verwerpt het beroep;
f2.275,--, op de voet van art. 57b Rv. te voldoen aan de Griffier.
23 oktober 1992.