ECLI:NL:GHAMS:2023:568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.298.323/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van beëindigingsovereenkomst en dwaling in arbeidsovereenkomst met opschortende voorwaarde

In deze zaak gaat het om de uitleg van een beëindigingsovereenkomst tussen [appellante] en CAPITAL TOOL COMPANY CONSULTING B.V. (CTC) met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [appellante]. De arbeidsovereenkomst werd beëindigd per 1 mei 2018, waarbij werd afgesproken dat CTC Kenya Limited het salaris van [appellante] zou betalen, afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende liquide middelen. [appellante] heeft in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de kantonrechter gevorderd, waarin haar vorderingen tot betaling van achterstallig salaris werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de betaling onder een opschortende voorwaarde was gesteld, die niet was vervuld, en dat de afspraak niet in strijd was met de openbare orde of goede zeden.

Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen. Het hof oordeelde dat de uitleg van de beëindigingsovereenkomst door de kantonrechter juist was, en dat de betaling afhankelijk was van de liquiditeitspositie van CTC Kenya. Het hof concludeerde dat er geen dwaling was, omdat [appellante] zich bij het sluiten van de overeenkomst had laten bijstaan door een jurist en voldoende tijd had gehad om de gevolgen van de afspraken te overzien. De vorderingen van [appellante] werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellante] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.298.323/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8736846 CV EXPL 20-15825
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 maart 2023
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. L. Hennink te Rotterdam,
tegen
CAPITAL TOOL COMPANY CONSULTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.F. Holsteijn te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en CTC genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 4 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 21 mei 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en CTC als gedaagde.
Bij tussenarrest van 31 augustus 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [appellante] bij brief van 17 januari 2022 de producties 15 t/m 17 ingebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven houdende een wijziging van eis, met producties 18 t/m 22;
- memorie van antwoord, met producties 6 t/m 8;
- akte uitlating producties van [appellante] , met productie 23.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof primair het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellante] zal toewijzen en subsidiair voor recht zal verklaren dat de door partijen gesloten beëindigingsovereenkomst d.d. 1 augustus 2018 nietig is en CTC zal veroordelen [appellante] het achterstallige salaris ter hoogte van € 38.190,92 te betalen, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en zowel primair als subsidiair met veroordeling van CTC in de kosten van het geding in beide instanties.
CTC heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [appellante] betoogt met
grief Idat de kantonrechter de feiten onvolledig heeft vastgesteld, nu ten onrechte in het bestreden vonnis niet is vermeld dat [appellante] in dienst was en bleef van CTC Nederland en dat zij slechts is uitgezonden naar Kenia. Deze grief mist feitelijke grondslag, nu de kantonrechter onder 1.1 van de feiten heeft opgenomen dat [appellante] van 10 september 2015 tot 1 mei 2018 in dienst was van de Nederlandse vennootschap. De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn overigens in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] is bij CTC in dienst geweest van 10 september 2015 tot 1 mei 2018 in de functie van Manager Business Development. Bij aanvang van haar arbeidsovereenkomst was haar standplaats [plaats] en haar salaris € 4.500,00 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.2.
[appellante] is eind 2016/begin 2017 verhuisd naar Kenia en statutair directeur geworden van CTC Kenya Limited (hierna: CTC Kenya).
2.3.
Partijen hebben besloten met een overeenkomst de arbeidsovereenkomst te beëindigen. In de onderhandelingen daarover heeft CTC in een e-mail van 26 maart 2018 onder meer het volgende geschreven:

De externe salarisadministratie heeft berekend welke bedragen aan achterstallig salaris het bedrijf je schuldig is op grond van je arbeidscontract voor 2017. (…) Ik kom per vandaag echter tot de slotsom dat het bedrijf je netto Euro 21,255.00 verschuldigd is. (…) Van het verschuldigde bedrag heeft het bedrijf op dit moment USD 15,000.00 ter beschikking om aan je over te maken. De resterende en onbetaalde som zal het bedrijf je schuldig moeten blijven totdat er voldoende fondsen zijn die het bedrijf ter afbetaling mag aanwenden. (…) Het bedrijf gaat ermee akkoord dat gedurende de tijd dat er een resterede som van verschuldigde betalingen uit blijft staan en onbetaald is, daarover rente is verschuldigd. Daarnaast kan de resterende som doot jou worden omgezet in aandelen CTC tegen een prijs van Euro 7.00 per aandeel.
2.4.
Bij e-mail van 24 april 2018 heeft de juriste waardoor [appellante] zich liet bijstaan aan CTC onder meer geschreven:

Cliënte wil dat de achterstallige betalingen worden uitbetaald. Waarbij er onmiddellijk een bedrag van EUR 10.000 naar de Nederlandse rekening en een bedrag van USD 15.000 naar de Keniaanse rekening van cliënte wordt overgemaakt. Het resterende bedrag kan in overleg eventueel in termijnen wordt uitbetaald. Echter mijn cliënte eist inzage in alle financiën van de groep om daadwerkelijk te bepalen of er geen geld is. Cliënte wil graag in een gezamenlijke inspanningsverplichting de activiteiten in Kenia naar het niveau brengen dat de voorwaarden voor beide contracten zowel betreffende pharma als roadconstruction, maar tenminste 1 gehaald worden waardoor er, indien nodig, voldoende liquiditeit zal zijn om de achterstallige betalingen te voldoen.
2.5.
Per e-mail op 2 mei 2018 heeft CTC de hoofdpunten van haar voorstel aan [appellante] bevestigd. Voor een deel van de betalingen luidt dit voorstel als volgt:

De lopende discussie begint concreet naar een goed idee te neigen, met dien verstande dat we nu beiden praten over een vaststellingsovereenkomst onder Nederlands recht met daarin als hoofdpunten de bevestiging van:
(…)
2. CTC op de dag van tekening van de vaststellingsovereenkomst betalingen te zullen doen van USD 15,000 en Euro 10,000 zoals eerder besproken.
3. CTC Kenya aanvullende bedragen te zullen betalen. Naar aanleiding hiervan het volgende:
a. Betalingen van aanvullende bedragen in USD, Euro en Kenyan Shilling. Volgens jou gaat dit om: - €79,371.46 (…); de salarisadministratie bevestigd dat je netto salaris van Feb-17 t/m Apr-18: €46,439.99. Min €10k = restbetaling van €36.439.99. (…)
3. CTC Kenya dat de restbetalingen overeengekomen onder punt 5 zullen worden gedaan door CTC Kenya zodra CTC Kenya daartoe de liquide middelen heeft, ongeacht op welke basis die liquiditeit tot stand is gekomen. Voldoet CTC Kenya niet aan deze verplichting, dan is CTC Kenya hiervoor aansprakelijk. Het lijkt me zinvol hierbij een uitzondering te maken voor z.g. voorrangscrediteuren die claims op CTC Kenya hebben, en dat deze eerst betaald worden vóórdat de restbetalingen aan jouw worden voldaan. Ik doel hierbij op belastingschulden, registratie-, licentie kosten, etc. die voor CTC Kenya essentieel zijn voor het voortbestaan en bij de uitoefening van haar bedrijf.
4. jou dat betalingen onder het arbeidscontract met CTC Consulting BV niet achterstallig zijn maar in goed gezamenlijk overleg zijn uitgesteld totdat CTC Kenya over voldoende middellen zou beschikken, en dat deze afspraak gemaakt is tussen CTC en jou, met je volledige medeweten en instemming
Daarop heeft [appellante] de volgende dag gereageerd met onder andere:

akkoord voor wat betreft de wettelijke voorrangscrediteuren in Kenia.
2.6.
Op 1 augustus 2018 hebben partijen een overeenkomst gesloten, waarmee de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2018 met wederzijds goedvinden is beëindigd. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat geen beëindigingsvergoeding, transitievergoeding of billijke vergoeding is verschuldigd. De overeenkomst bevat voorts, voor zover relevant, het volgende:

3.1 Volgend op de verhuizing van Mevrouw [appellante] naar Kenya in januari 2017 zijn Mevrouw [appellante] en CTC overeengekomen dat zij voor haar werkzaamheden in Kenya betaald zou worden door CTC Kenya Limited, en wel zodra CTC Kenya Limited daartoe de financiële middelen beschikbaar zou hebben. Deze overeenkomst is in goed overleg tot stand gekomen en de partijen begrijpen en accepteren dat betalingen aan Mevrouw [appellante] waarvoor CTC Kenya Limited niet voldoende financiële middelen ter beschikking had tot nader order werden uitgesteld (de “Uitgestelde Betalingen”).
3.2
Onder deze beëindigingsovereenkomst komen CTC en Mevrouw [appellante] overeen dat:
i door CTC een gedeelte van de Uitgestelde Betalingen zal worden uitgevoerd als volgt:
-
-Euro 22,000.00(…) op de rekening van Mevrouw [appellante] bij ING, Nederland (…)
ii door CTC Kenya Limited het resterende gedeelte van de Uitgestelde Betalingen zal worden uitgevoerd als volgt:
-
-Euro 38,190.92(…) op de rekening van Mevrouw [appellante] bij Standard Chartered in Nairobi, Kenya (…)
(…)
iv betalingen onder artikel 3.2.ii. worden gedaan na de 15e (…) kalenderdag na de dagtekeningen van het totstandkomen van deze beëindigingsovereenkomst, op voorwaarde dat, in aanvulling op de voorwaarden toepasselijk op betalingen onder artikel 3.2.i.:
  • CTC Kenya Limited over voldoende liquide middelen beschikt; en
  • CTC de onderliggende stukken van Mevrouw [appellante] heeft ontvangen waaruit blijkt dat de te vergoeden zakelijk onkosten (a) bona fide zakelijke onkosten betreffen (zoals door CTC in alle redelijkheid zal worden bepaald), (b) door Mevrouw [appellante] zijn betaald, en (c) binnen de CTC Gift, Entertainment, Lodging and Travel Policy vallen.
(…)
2.7.
Bij e-mail van 17 mei 2018 had [appellante] al commentaar op de ‘de final draft van de VSO’ toegestuurd. Daarbij gevoegd zat een ‘Concept beëindigingsovereenkomst v2’ met daarin met ‘wijzigingen bijhouden’ aanpassingen. In artikel 3 (zoals in de overeenkomst onder 2.6. opgenomen) zijn alleen bij 3.2.iii. wijzigingen voorgesteld.
2.8.
CTC Kenya heeft het bedrag van € 38.190,92 onbetaald gelaten. Na herhaalde vragen van [appellante] om betaling heeft de gemachtigde van CTC op 15 mei 2020 laten weten dat het bedrag niet betaald zou worden en dat CTC Kenya daarvoor niet over de liquide middelen beschikt.

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat CTC zou worden veroordeeld tot betaling van € 38.190,92 aan hoofdsom, een bedrag aan huurkosten en reparatiekosten, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
CTC heeft geconcludeerd tot afwijzing van die vorderingen.
3.2.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter uitsluitend de huurkosten en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
De kantonrechter heeft de vordering van € 38.190,92 aan hoofdsom afgewezen, omdat de betaling van dat bedrag is overeengekomen onder de opschortende voorwaarde dat CTC Kenya over voldoende liquide middelen beschikt, hetgeen [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd en die afspraak niet in strijd is met de openbare orde of goede zeden. Gelet op die afspraak kan de kantonrechter ook niet een tijdstip van opeisbaarheid van dit bedrag – volgens [appellante] een geldlening – bepalen op grond van artikel 7:129f BW.
3.3.
Tegen de afwijzing van de vordering van € 38.190,92 in hoofdsom met nevenvorderingen komt [appellante] met drie grieven op.
Uitleg beëindigingsovereenkomst
3.4.
[appellante] heeft bepleit (
grief II) dat de door de kantonrechter gegeven uitleg aan de beëindigingsovereenkomst – namelijk dat [appellante] pas recht heeft op betaling van het bedrag onder de opschortende voorwaarde dat CTC Kenya daarvoor de benodigde financiële middelen heeft – onbegrijpelijk, onaanvaardbaar en onredelijk is.
CTC kende volgens [appellante] ten tijde van het sluiten van die overeenkomst een slechte liquiditeitspositie en [appellante] ging ervan uit dat zij betaald zou worden wanneer CTC daartoe in staat was.
3.5.
Naar het oordeel van het hof valt een dergelijke uitleg niet te rijmen met de tekst van de beëindigingsovereenkomst. Daarin is immers opgenomen dat CTC
Kenyahet bedrag zal voldoen (onder 3.2.ii.) op voorwaarde dat CTC
Kenyaover voldoende liquide middelen beschikt (onder 3.2.iv.). Op geen enkele manier wordt daarbij enige verbinding gelegd met de financiële positie van CTC noch wordt betaling aan [appellante] afhankelijk gesteld van de financiële positie van CTC. Dat partijen hebben bedoeld betaling afhankelijk te stellen van de financiële positie van CTC blijkt ook niet uit de overgelegde correspondentie die partijen daaraan voorafgaand hebben gevoerd. In de e-mail van 2 mei 2018 (zie hiervoor onder 2.5.) is ook al opgenomen dat CTC Kenya het bedrag zal voldoen zodra zij daartoe voldoende liquide middelen heeft en dat CTC Kenya anders aansprakelijk is. Hiermee heeft [appellante] zich akkoord verklaard en ook in haar commentaar bij de
final draftvan de overeenkomst (zie 2.7.) heeft [appellante] hierbij geen opmerkingen geplaatst. Gedurende dit hele proces heeft [appellante] zich laten bijstaan door een jurist. Deze heeft in de e-mail van 24 april 2018 (zie onder 2.4.) ook al geschreven dat [appellante] graag in een gezamenlijke inspanning de activiteiten in Kenia naar een zodanig niveau wil brengen dat er voldoende liquiditeit zal zijn om de achterstallige betalingen te voldoen. Ook hierbij wordt derhalve uitsluitend de verbinding gelegd met de liquiditeitspositie van CTC Kenya. Het hof ziet dus geen aanknopingspunten voor de door [appellante] voorgestane uitleg van de beëindigingsovereenkomst en is dan ook van oordeel dat betaling van het bedrag alleen afhankelijk is gesteld van de liquiditeitspositie van CTC Kenya en niet van CTC. De vraag of CTC nu in staat is te betalen, is dan ook niet relevant.
3.6.
[appellante] heeft voorts gesteld dat de door de kantonrechter gegeven uitleg van de overeenkomst onredelijk is, omdat dit feitelijk betekent dat [appellante] nooit meer betaald zal krijgen en dus geen sprake is van uitstel maar van afstel.
Bij het sluiten van de overeenkomst was dit naar het oordeel van het hof echter geen gegeven; beide partijen hebben de intentie gehad om van CTC Kenya een succes te maken en in dat vertrouwen de afspraken gemaakt. Daarom kan naar het oordeel van het hof de overeenkomst niet aldus worden uitgelegd dat de daarin destijds vervatte afspraak inhield dat [appellante] nooit meer haar geld zou krijgen. Dat laat onverlet dat partijen hebben afgesproken betaling afhankelijk te stellen van een toekomstige onzekere gebeurtenis, waarvan het uitblijven van betaling de consequentie kon zijn.
Geen dwaling
3.7.
[appellante] heeft zich – naar het hof begrijpt: subsidiair – op het standpunt gesteld (
grief II) dat wanneer de overeenkomst moet worden uitgelegd op de door CTC voorgestane wijze, sprake is geweest van dwaling aan haar zijde.
3.8.
Het hof begrijpt dat deze dwaling eruit zou hebben bestaan dat wanneer [appellante] zou hebben geweten dat uitstel afstel zou (kunnen) betekenen met het risico dat zij nooit meer het bedrag betaald zou krijgen, zij de beëindigingsovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten. Dit betreft evenwel een dwaling die een toekomstige omstandigheid betreft – bij het sluiten van de overeenkomst was niet duidelijk dat CTC Kenya nimmer voldoende middelen zou hebben voor betaling – en kan daarom niet tot vernietiging leiden. Dat [appellante] heeft gedwaald ten aanzien van de uiterste consequentie dat zij geen betaling zou verkrijgen, heeft zij overigens niet onderbouwd. Zij heeft zich bovendien bij de totstandkoming van die voorwaarde laten bijstaan door een jurist en heeft ruim de tijd gehad de gevolgen van de afspraken tot zich te laten doordringen. Het beroep op dwaling faalt dan ook, nog los van het feit dat een dergelijk beroep nog terughoudender moet worden toegepast nu de beëindigingsovereenkomst is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW (HR 15 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC4400).
Niet in strijd met openbare orde of goede zeden
3.9.
Voorts heeft [appellante] betoogd (ook als onderdeel van
grief II) dat de in de beëindigingsovereenkomst neergelegde betalingsafspraak in strijd is met de openbare orde en goede zeden, omdat die afspraak inhoudt dat een werknemer tegen zijn wil nooit meer zijn salaris krijgt.
3.10.
Naar het oordeel van het hof ontbeert dit betoog feitelijke grondslag. De gemaakte afspraak behelsde niet dat de betaling niet meer zou plaatsvinden; de afspraak hield in dat CTC Kenya zou betalen onder de voorwaarde dat zij daarvoor voldoende liquide middelen had (zie hiervoor onder r.o. 3.8.). De afspraak hield dus geen afstel in, maar is door partijen afhankelijk gesteld van een toekomstige, onzekere gebeurtenis. De afspraak dat het salaris wordt betaald door een andere entiteit – [appellante] was immers tot 1 mei 2018 in dienst bij CTC – en afhankelijk wordt gesteld van een opschortende voorwaarde, acht het hof niet in strijd met de openbare orde en goede zeden. Dit geldt temeer nu deze afspraak werd gemaakt tegen de bijzondere achtergrond van het feit dat dat [appellante] naar Kenia verhuisde en als enige voor CTC Kenya werkzaamheden ging verrichten. Voorts liet [appellante] zich bij het maken van die afspraak bijstaan door een jurist en heeft zij de tijd heeft gehad om daarover na te denken. Dat de betaling ziet op achterstallig salaris over de periode voor 2017 heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd. Onder punt 3 van de e-mail van 2 mei 2018 (zie onder 2.5.) staat immers dat een bedrag van € 36.439,99 ziet op het salaris over de periode februari 2017 tot en met april 2018, dus de periode dat [appellante] al in Kenia werkte. Dit is meer dan het bedrag dat CTC genoemd heeft in de e-mail van 26 maart 2018. In een
settlement agreementvan 14 oktober 2016 wordt weliswaar al een bedrag aan achterstallig loon genoemd, maar gelet op de hiervoor aangehaalde communicatie uit 2018 leidt het hof af dat er in de tussentijd betalingen zijn verricht ter aflossing van achterstallig salaris van vóór 2017.
Geen datum voor opeisbaarheid bepaald
3.11.
[appellante] meent dat het hof een datum voor terugbetaling kan en moet bepalen op grond van artikel 7:129f BW (
grief III).
Echter, nu sprake is van een opschortende voorwaarde (tegen welk oordeel [appellante] geen grief heeft gericht) kan het hof geen datum voor terugbetaling bepalen (vgl. HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228). Nu partijen de betaling van een toekomstige, onzekere gebeurtenis afhankelijk hebben gesteld, kan het hof niet zonder meer tot terugbetaling veroordelen met bepaling van het tijdstip daarvoor.
Liquide middelen CTC Kenya
3.12.
Volgens [appellante] heeft CTC nagelaten te onderbouwen dat CTC Kenya (nog steeds) niet over voldoende liquide middelen beschikt en is het niet aan haar om te onderbouwen dat dit wel het geval is (
grief III).
Het hof overweegt dat het aan [appellante] is om te stellen en eventueel te bewijzen dat de opschortende voorwaarde in vervulling is gegaan, nu zij zich beroept op het rechtsgevolg van die stelling (vgl. HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2228).
[appellante] heeft die stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd in het licht van de door CTC overgelegde jaarstukken van CTC Kenya over 2020 en het (onweersproken) feit dat [appellante] als enige werkzaamheden voor CTC Kenya verrichtte en daar activiteiten ontplooide. Dat CTC de vervulling van de voorwaarde heeft belet en de voorwaarde daarom als vervuld moet worden beschouwd, volgt het hof niet, omdat dit eerder het gevolg lijkt van het vertrek van [appellante] dan het bewust niet ontplooien van vooraf wel beoogde activiteiten van CTC Kenya.
Conclusie
3.13.
Conclusie van het voorgaande is dat alle grieven van [appellante] falen en haar vorderingen dus worden afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel. Partijen hebben geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat hun bewijsaanbiedingen daarom worden gepasseerd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van CTC begroot op € 2.106,00 aan verschotten en € 4062,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, T.S. Pieters en K.G.F. van der Kraats en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.