ECLI:NL:GHAMS:2023:507

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
23-001292-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van de opgelegde straf in een woninginbraakzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, dat op 10 juli 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor poging tot woninginbraak in vereniging. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. De advocaat-generaal had een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een fulltime baan had en zorgde voor zijn hulpbehoevende familieleden.

Het hof overwoog dat de verdachte in de nachtelijke uren had geprobeerd in te breken in een woning, wat schade en overlast had veroorzaakt. De verdachte had eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, wat in zijn nadeel meeweegt. Echter, gezien de positieve ontwikkeling in zijn leven, besloot het hof om de straf te matigen. Het hof legde een taakstraf op van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, aangezien er meer dan twee jaar was verstreken sinds het indienen van het hoger beroep. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001292-22
datum uitspraak: 1 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 10-702055-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden vervangen door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.

Oplegging van straffen

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte het roer in zijn leven heeft omgegooid. Hij heeft een bekennende verklaring afgelegd en getoond zelfinzicht te hebben. Hij heeft betaald werk, een eigen woning en hij verzorgt zijn hulpbehoevende moeder en broer. De verdediging heeft verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu die straf geen strafrechtelijk doel (meer) zou dienen. De door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf is acceptabel, maar de gevorderde taakstraf dient – mede vanwege het forse tijdsverloop in de strafzaak – gematigd te worden tot een duur van rond de 120 uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de nachtelijke uren met anderen getracht om in te breken in een woning. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte schade en overlast veroorzaakt voor de aangever. Het is alleen aan de oplettendheid van de buurvrouw te danken dat er geen goederen uit de woning zijn weggenomen. Met zijn handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor het eigendom van anderen. Woninginbraken maken bovendien een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid van de slachtoffers en de buurtbewoners, nu een woning bij uitstek de plaats is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 januari 2023 is de verdachte eerder meermalen voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in het nadeel van de verdachte meeweegt. Gelet op de recidive en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin voor woninginbraken in het geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden wordt genoemd, is de door de rechtbank opgelegde straf, ook al is het in dit geval gebleven bij een poging tot inbraak, alleszins passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om een andersoortige straf op te leggen. Gebleken is dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit een fulltime baan en een eigen woning heeft verkregen en zijn opgebouwde schulden heeft afgelost. Ook zorgt hij voor zijn hulpbehoevende moeder en broer. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt voorts dat de verdachte sinds de pleegdatum van het onderhavige feit niet of nauwelijks meer met justitie in aanraking is gekomen, waar dat daarvóór wel regelmatig gebeurde. Het hof overweegt dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de stijgende lijn in het leven van de verdachte te zeer zal doorkruisen en acht in plaats daarvan een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden. Daarnaast zal het hof de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden opleggen, met een proeftijd van 2 jaren, zodat de verdachte wordt aangezet om de stijgende lijn vast te houden en niet nogmaals strafbare feiten te plegen.
Het hof houdt er rekening mee dat de redelijke termijn in de strafzaak in het hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft op 10 juli 2020 hoger beroep ingesteld, waarna na ruim 2 jaar en 7 maanden dit arrest wordt gewezen. Het hof ziet daarin aanleiding om de duur van de op te leggen taakstraf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. H.A.G. Nijman en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 maart 2023.
Mr. Van der Heijden en mr. Van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]