ECLI:NL:GHAMS:2023:453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
22/00268 t/m 22/00270
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslagen rioolheffing aan belanghebbende met betrekking tot 51 garages

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen rioolheffing die zijn opgelegd aan [X] B.V., gevestigd te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] had aanslagen rioolheffing opgelegd voor de jaren 2019, 2020 en 2021, die door de rechtbank Noord-Holland eerder waren vernietigd. De rechtbank had geoordeeld dat de aanslagen onterecht waren, omdat niet was aangetoond dat er water vanuit de percelen van belanghebbende op de gemeentelijke riolering werd afgevoerd. In hoger beroep heeft het Hof echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat het hemelwater van de garageboxen via afvoerbuizen in de greppel terechtkomt en uiteindelijk op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de greppel in directe verbinding staat met gemeentelijke percelen en dat het water daaruit naar de gemeentelijke riolering stroomt. De stelling van belanghebbende dat er geen belastbaar feit is, werd verworpen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de aanslagen rioolheffing aan belanghebbende bevestigd. De proceskostenvergoeding die door de rechtbank was toegekend, werd niet in stand gehouden, omdat belanghebbende geen bewijs had geleverd voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/00268 t/m 22/00270
31 januari 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van 24 maart 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/6490,
HAA 21/833 en HAA 21/1826 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: [A] )
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

2019 (HAA 21/833)
1.1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 december 2020 voor de maanden november en december 2019 aan belanghebbende aanslagen rioolheffing opgelegd van totaal € 424,83.
1.1.2.
De heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van
15 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
2020 (HAA 20/6490)
1.2.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 september 2020 voor het jaar 2020 aan belanghebbende aanslagen rioolheffing opgelegd van totaal € 2.550.
1.2.2.
De heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van
11 november 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
2021 (HAA 21/1826)
1.3.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 26 februari 2021 voor het jaar 2021 aan belanghebbende aanslagen rioolheffing opgelegd van totaal € 2.550.
1.3.2.
De heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van
1 april 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
Alle zaken
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.1.2, 1.2.2 en 1.3.2 vermelde uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Bij haar uitspraak van 24 maart 2022 heeft de rechtbank als volgt op de beroepen beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aan eiseres voor de jaren 2019, 2020 en 2021 opgelegde aanslagen in de rioolheffing;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759; en
- draagt verweerder op de door eiseres betaalde griffierechten van € 354, € 49 en € 360 aan haar te vergoeden.”
1.5.
Het tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 29 april 2022. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 21 oktober 2022. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend met dagtekening 21 december 2022.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres is eigenaar van [A-straat] te [plaats] . Het betreft 51 garageboxen. Voor de toepassing van de rioolheffing van de gemeente [plaats] is elk van de garageboxen aangemerkt als afzonderlijk perceel. De aanslagen rioolheffing zijn opgelegd ter zake van deze percelen.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.
2.3.
Belanghebbende is eigenaar van de greppel, grenzend aan de achterkant van de garages en gelegen tussen de percelen van belanghebbende en de naastgelegen kavel 3011. Uit het door partijen in hoger beroep overgelegde en ter zitting van het Hof toegelichte fotomateriaal blijkt dat vier afvoerbuizen vanonder de garages uitkomen op de greppel. Daarnaast blijken twee afvoerbuizen van de basisschool, gelegen links van de garages, ook uit te komen op de greppel.
2.4.
Uit door de heffingsambtenaar overgelegde gegevens uit het Kadaster (eigendomsinformatie en kadastrale kaarten) blijkt dat de gemeente eigenaar is van de in de nabijheid van de garageboxen gelegen kadastrale percelen B5908, E1628 en E2700.
2.5.
Bij brief van 23 oktober 2019 en e-mails van 2 december 2019, 10 januari 2020 en
3 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar, in verband met op te leggen aanslagen rioolheffing, gegevens van de huurders van de garages bij belanghebbende opgevraagd. Belanghebbende heeft geweigerd deze gegevens te verstrekken totdat de rechter heeft geoordeeld of er een rechtmatige grondslag voor het opleggen van aanslagen rioolheffing aanwezig is.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals in beroep, in geschil of de aanslagen rioolheffing terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of vanuit de percelen direct of indirect water op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer als volgt overwogen en beslist:
“3. Eiseres heeft aangevoerd dat van haar geen rioolheffing ter zake van de garageboxen kan worden geheven, omdat zich geen belastbaar feit heeft voorgedaan. Volgens eiseres wordt het water van de percelen niet direct of indirect afgevoerd op de gemeentelijke riolering. Ze bestrijdt dat ze water loost op de sloten in de omgeving. De garageboxen staan in een U-vorm langs de kadastrale perceelgrens. De grond in het midden is bestraat. Het regenwater dat op de platte daken van de garageboxen valt wordt via regenpijpen naar de bestrating geleid en wordt daar opgevangen in kolken (waterputten), die niet op de riolering zijn aangesloten. Eiseres vermoedt dat het water vanuit de kolken verdampt of in het grondwater terechtkomt. Ze heeft - onder verwijzing naar een door haar overgelegde verklaring van [B] Rioolservice, die de kolken reinigt - gesteld dat het niet mogelijk is dat het hemelwater van haar perceel naar het riool van de gemeente stroomt, omdat de percelen lager liggen dan de straat. De laaggelegen strook tussen de garageboxen en de naastgelegen begraafplaats betreft volgens haar een droge greppel. Anders dan verweerder stelt, ligt er geen duiker in.
4. Verweerder heeft gesteld dat het hemelwater dat op de garageboxen neerkomt via een indirecte aansluiting wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering. Bij het verweerschrift heeft hij hoogtekaarten gevoegd, waaruit hij opmaakt dat het hemelwater van de percelen van eiseres wordt afgevoerd naar een laaggelegen sloot tussen de garageboxen en de begraafplaats, van daaruit naar de sloten in kavels B5908, E1628 en E2700. Uiteindelijk vloeit het water af naar de ringvaart. De sloot naast de garageboxen wordt beheerd door de gemeente. Er ligt onder meer een duiker in. De sloten in kavels B5908, E1628 en E2700 zijn eigendom van de gemeente. Volgens verweerder vormen de kolken van eiseres niet een gesloten systeem van waterputten, zodat het water ergens anders heen moet. Verweerder neemt aan dat het water uit de kolken in de greppel terechtkomt. Dit is logisch gezien het hoogtekaartje en het is ook gebruikelijk om zodanige kolken via een buis aan te sluiten op een sloot, aldus verweerder.
5. Het geschil tussen eiseres en verweerder moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordeningen rioolheffing 2019, 2020 en 2021 van de gemeente [plaats] (de Verordeningen). Het belastbare feit wordt telkens gedefinieerd in artikel 3, waarin wordt bepaald dat de belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Wat onder ‘gemeentelijke riolering’ moet worden verstaan, is telkens vastgelegd in artikel 1: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente.
6. Eiseres heeft gemotiveerd betwist dat vanuit haar percelen water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Het ligt dan op de weg van verweerder aannemelijk te maken dat dit wel het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin niet geslaagd. Het is op zichzelf juist dat sloten en greppels in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente een voorziening kunnen vormen voor de inzameling, verwerking, zuivering of transport van hemelwater of grondwater. De sloten en greppels maken dan deel uit van de gemeentelijke riolering zoals gedefinieerd in de Verordeningen. Het enkele feit dat de garageboxen zijn gelegen naast een zodanige greppel maakt echter nog niet dat eiseres ook water afvoert op die greppel, zeker niet nu zij heeft gesteld dat zij het regenwater op haar percelen afvoert via op haar eigen terrein gelegen kolken en dat de greppel, die volgens verweerder dient om het hemelwater af te voeren, droog staat.
7. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank ook niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de kolken afwateren op de greppel, al dan niet via ondergrondse buizen. Nu deze stelling slechts is onderbouwd met de argumenten dat er een hoogteverschil bestaat tussen de percelen van eiseres en de greppel en dat een verbinding tussen een kolk en een sloot gebruikelijk is, ziet de rechtbank geen reden om aan de stelling van verweerder meer geloof te hechten dan aan de door eiseres naar voren gebrachte mogelijkheid dat het hemelwater via de kolken in het grondwater wordt geïnfiltreerd. Weliswaar behoort ook het treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen of te beperken tot de gemeentelijke wateropgave en mag de gemeente de daaraan verbonden kosten via de rioolheffing verhalen, maar de gemeente [plaats] heeft ervoor gekozen om daarmee bij de vormgeving van de belastingplicht voor de rioolheffing in de Verordeningen geen rekening te houden.
8. Het voorgaande brengt mee dat de beroepen van eiseres gegrond moeten worden verklaard en dat de aan haar opgelegde aanslagen in de rioolheffing dienen te worden vernietigd.
Proceskosten
9. Verweerder heeft betoogd dat bij gegrondverklaring van de beroepen geen recht bestaat op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat eiseres zelf procedeert. Eiseres heeft gesteld dat zij heeft gebruikgemaakt van de diensten van Damsté Advocaten, die haar inhoudelijk hebben geadviseerd over haar zaak en haar daarvoor kosten in rekening hebben gebracht.
10. De rechtbank is van oordeel dat geen recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat niet is gebleken dat eiseres het daarvoor vereiste verzoek heeft gedaan (artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Wat de beroepsfase betreft overweegt de rechtbank als volgt. In haar beroepschriften citeert eiseres een passage uit het advies van [C] van Damsté Advocaten. Deze passage gaat in op de door verweerder in de uitspraken op bezwaar gebezigde argumenten en moet daarom in de beroepsfase zijn opgemaakt. De andersluidende stelling van eiseres ter zitting beschouwt de rechtbank als kennelijke vergissing. Het is ook aannemelijk dat eiseres voor dit advies kosten heeft gemaakt. De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat eiseres kosten van beroepsmatige rechtsbijstand heeft gemaakt die is verleend bij de voorbereiding van het beroepschrift. Zodanige kosten komen voor vergoeding in aanmerking (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4171, r.o. 3.2). De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).”

5.Beoordeling van het geschil

Geschil in hoger beroep
5.1.
Het Hof stelt voorop dat – gelet op het door partijen in hoger beroep overgelegde fotomateriaal – niet meer in geschil is dat hemelwater dat op de 51 garageboxen valt via de (vier) afvoerbuizen onder de garages in de greppel van belanghebbende terecht komt.
5.2.
Wel is nog in geschil of hemelwater vanuit de greppel wordt afgevoerd op een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente (‘de gemeentelijke riolering’), in welk geval zich het belastbare feit heeft voorgedaan als omschreven in artikel 3 van de voor de jaren 2019, 2020 en 2021 geldende verordeningen rioolheffing van de gemeente [plaats] (hierna tezamen ook aangeduid als: de Verordeningen).
Standpunten partijen in hoger beroep
5.3.
De heffingsambtenaar stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van het (indirect) afvoeren van hemelwater op het gemeentelijk rioolstelsel en onderbouwt dit standpunt met een weergave van de legger Kunstwerken van het Hoogheemraadschap Rijnland, alsmede met op 11 oktober 2022 genomen foto’s 1 tot en met 4 (bijlage L, nader stuk van 21 oktober 2022). Hierop is te zien dat de greppel, waar water in staat en waar geen dam in ligt, in directe verbinding staat met het water in kavel B5908, dat in eigendom is van de gemeente [plaats] , zo stelt de heffingsambtenaar. Via zogenoemde kunstwerken, die in eigendom en beheer zijn van de gemeente [plaats] , wordt dit water vervolgens via het water in kavels E1628 en E2700, beide ook in eigendom van de gemeente [plaats] , afgevoerd naar de Ringvaart. Subsidiair is de heffingsambtenaar van mening dat infiltratie in de grond van overschotwater in de greppel een belastbaar feit is. Verder stelt de heffingsambtenaar dat de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding niet terecht is, omdat belanghebbende geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat het advies van de advocaat is ingewonnen voor de onderhavige procedure, althans voor het indienen van de beroepschriften.
5.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij alleen eigenaar is van de garageboxen en geen gebruiker. Zij betwist dat de greppel onderdeel is van de gemeentelijke riolering, omdat zij de eigenaar is van de greppel en niet de gemeente. Volgens belanghebbende heeft de greppel een andere stroomrichting, namelijk richting de basisschool (punt A) en niet richting het water in kavel B5908 (bijlage 3/bijlage J-A, verweerschrift in hoger beroep).
Dit komt omdat de greppel op punt B hoger ligt dan op punt A; de door de heffingsambtenaar overgelegde hoogtekaart (bijlage H, verweerschrift in eerste aanleg) strookt dan ook niet met de praktijk. Daarnaast is van belang dat ter hoogte van de perceelgrens (punt B) een dam ligt, in plaats van een duiker. GlasGroen heeft de dam in november 2022 vervangen. Verder stelt belanghebbende dat de factuur van 11 februari 2022 van Damsté Advocaten (bijlage 6, verweerschrift in hoger beroep) geheel betrekking heeft op de onderhavige procedure.
Toetsingskader
5.5.
Het toetsingskader dat door de rechtbank is opgenomen onder 5 acht het Hof juist en zal ook het Hof tot uitgangspunt nemen.
Oordeel Hof
5.6.1.
De bewijslast dat het belastbaar feit in de zin van artikel 3 van de Verordeningen zich heeft voorgedaan rust op de heffingsambtenaar. Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de overgelegde kaarten en foto’s en de toelichting ter zitting aannemelijk gemaakt dat het hemelwater vanuit de greppel richting het water in de bij de gemeente in eigendom zijnde kavel B5908 en verder stroomt, op welke wijze dat water wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering. Daarbij acht het Hof van doorslaggevende betekenis dat uit foto’s 1 tot en met 4 (bijlage L, nader stuk van 21 oktober 2022) blijkt dat, in tegenstelling tot wat belanghebbende heeft gesteld, in de onderhavige jaren geen dam in de greppel ligt ter hoogte van de perceelgrens (punt B, bijlage 3/bijlage J-A, verweerschrift in hoger beroep) maar een betonnen plaat waar het water onderdoor kan stromen, en dat evenmin sprake is van een hoger gelegen punt waar het water niet overheen kan stromen; bovendien is de greppel aan de kant van de basisschool (punt A, bijlage 3/bijlage J-A, verweerschrift in hoger beroep) afgesloten. Voor zover van belang, overweegt het Hof voorts dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is komen vast te staan dat zich in de greppel van belanghebbende een duiker bevindt.
5.6.2.
Ervan uitgaande dat water altijd het laagste punt zoekt, houden de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden in dat het water in de greppel maar één kant kan opstromen: van punt A naar punt B (als vermeld onder 5.4) en verder richting de kavels B5908, E1628 en E2700, die in eigendom zijn van de gemeente. Voorts acht het Hof het aannemelijk dat – zoals ook door de heffingsambtenaar is gesteld – in de kustprovincies jaarlijks (opeenvolgende) dagen met overvloedige hoeveelheden neerslag plegen voor te komen, met als gevolg dat de greppel met enige regelmaat vol water staat en dat dit water op punt B in elk geval onder (en bij overvloedige regenval wellicht ook over) de betonnen plaat doorstroomt. Uit de hiervoor vermelde foto’s 1 tot en met 4 blijkt naar ’s Hofs oordeel dat het water dat de betonnen plaat is gepasseerd, uitmondt in en daarmee in directe verbinding staat met het water in kavel B5908 en verder.
5.7.
Hetgeen belanghebbende hier tegenin heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De dam die belanghebbende in november 2022 door GlasGroen heeft laten plaatsen, is niet relevant voor de beoordeling van het geschil in de onderhavige jaren.
5.8.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft het belastbaar feit in de zin van artikel 3 van de Verordeningen zich voorgedaan.
5.9.
Dit betekent dat de aanslagen rioolheffing terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende immers bevestigd dat zij, zolang zij ervoor kiest om de gebruikers van de 51 garages niet bekend te maken aan de heffingsambtenaar, uit praktisch oogpunt wordt beschouwd als belastingplichtige in de zin van de Verordeningen (en dus als gebruiker in de zin van artikel 3 van de Verordeningen).
5.10.
Nu het primaire standpunt van de heffingsambtenaar slaagt, behoeven de overige standpunten van de heffingsambtenaar geen behandeling meer.
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en
  • verklaart de beroepen ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 31 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.