Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
advocaat mr. M.H.J. van Riessen te Amsterdam.
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
Op 2 november 2020 vond een mondelinge behandeling na aanbrengen plaats. Er is geen minnelijke regeling tussen partijen tot stand gekomen.
3.3. Feiten
De huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd. Daarin worden [appellant 1] en [appellante 2] genoemd als huurders. [appellant 1] en [appellante 2] zijn broer en zus. De huurovereenkomst is ondertekend door [appellant 1] .
Op basis van de door de toezichthouders aangetroffen situatie in de woning is namens het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna ook: B&W) besloten de woning dezelfde dag te sluiten. Bij last onder bestuursdwang van dezelfde dag is [geïntimeerde] gelast het gebruik van de woning als logiesgebouw/hotel onmiddellijk te (laten) staken en gestaakt te houden. [geïntimeerde] heeft tegen het bestuursdwangbesluit bezwaar gemaakt. Ten tijde van de mondelinge behandeling in dit hoger beroep was in die procedure nog geen uitspraak bekend.
“(…) wij kunnen elkaar wel even telefonisch spreken over hoe nu verder maar gezien mijn opmerking hiervoor wenst mijn client een einde aan de huurovereenkomst te maken; geeft u maar aan wanneer
(…) daarbij heeft het natuurlijk mijn voorkeur om met wederzijds goedvinden een einde te maken aan de huurovereenkomst (vanzelfsprekend blijft de huurbetalingsverplichting tot einde huur bestaan; daarom is snel handelen gewenst)
(…) als er niet met wederzijds goedvinden een einde aan de huurovereenkomst wordt bereikt dan zeg ik nu reeds aan dat ik in een Kort Geding-procedure de ontruiming zal vorderen, alsmede betaling van achterstallige en nog te vervallen huurpenningen (…).”
3.12 De advocaat van [appellanten] heeft per e-mail van 21 augustus 2019 onder meer het volgende aan de advocaat van [geïntimeerde] bericht:
“(…) Cliënte stemt in met het verzoek van uw cliënt om de huurovereenkomst per ommegaande tussentijds te beëindigen. In overleg met de gemeente, uw cliënt en mijn cliënte zal gekeken moeten worden wanneer zij haar meubels en persoonlijke spullen uit de woning kan halen. (…)”.
3.13 De advocaat van [geïntimeerde] heeft de gemachtigde van [appellanten] daarop dezelfde dag als volgt bericht:
“(…) Dank voor uw bericht. Ik ga een en ander in gang zetten. (…)”.
OnderzoekAanleidingDe gemeente Amsterdam doet onder meer projectmatig onderzoek naar woonfraude. Als gevolg hiervan is besloten om een onderzoek in te stellen naar het feitelijk gebruik van deze woning.
Volgens de Basisregistratie Personen staan er ten tijde van het onderzoek geen personen op dit adres ingeschreven.
(…)
De eerste groep toeristen waren van Amerikaanse komaf. Zij hadden de eerste en tweede verdieping van onderhavig adres tot hun beschikking. De toeristen hebben via Airbnb geboekt, te weten van 9 juli tot 12 juli 2019 voor $ 685,29. Zij verklaren dat zij geen persoonlijke spullen op deze verdieping hebben aangetroffen. In de kamer op de eerste verdieping bevond zich een kamer met een tweepersoonsbedbank en een keuken. Alle aangetroffen persoonlijke spullen waren van de toeristen. De toeristen hebben te kennen gegeven dat de toezichthouders telefonisch contact kunnen opnemen met de host, ‘ [naam 1] ’.
(…).
(…)
1. Uit het Kadaster blijkt dat u eigenaar bent van de woning. Als eigenaar bent u verantwoordelijk voor het rechtmatig gebruik van uw woning. Het toezicht houden op het rechtmatig gebruik en het voorkomen van overtredingen van de Huisvestingswet behoren hiertoe (…).
(…)
€ 20.500,00. (…).”
“(…)
Overwegingen bij bezwaren en toelichting op het besluit(…)
In beginsel mag een woning slechts worden gebruikt voor permanente bewoning. Ieder ander gebruik van een woning zal de gehele (of gedeeltelijke) onttrekking van de woning aan de bestemming bewoning inhouden. Indien deze onttrekking zonder vergunning daartoe geschiedt, is dat een overtreding van artikel 21 sub a van de Huisvestingswet. Toeristische verhuur is een vorm van onttrekking waarbij niet van belang is hoe vaak en hoe lang de woonruimte onttrokken is. Een onttrekking doet zich dan reeds voor bij de eerste dag van vakantie verhuur. De gemeente Amsterdam maakt de toeristische verhuur (vakantieverhuur of B&B) van woningen vergunningvrij mogelijk, maar wel onder strikte voorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Huisvestingsverordening.
De overtreding
“(…) Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden (…).”
“(…)
a. (…)
(…)
d. Bed & breakfast: het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;
(…)
xx. Vakantieverhuur: het tijdens afwezigheid van de hoofdbewoner hotelmatig in gebruik geven van een woonruimte;
(…)
aaa. Wet: de Huisvestingswet 2014;
(…).
a. alle zelfstandige woonruimten met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;
b. alle zelfstandige woonruimten tot en met 200 huurpunten;
c. alle zelfstandige woonruimten met meer dan 200 huurpunten;
d. alle onzelfstandige woonruimten tot 750 huurpunten.
(…)
(…)
6. Voor het gedeeltelijk onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van bed & breakfast is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning als hoofdverblijf heeft en deze bewoner ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. de bestemming tot bewoning overheersend blijft;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend; en
d. de hoofdbewoner, voordat het gebruik ten behoeve van bed & breakfast start, het gebruik heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
7. Voor het onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van vakantieverhuur is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning feitelijk als hoofdverblijf heeft en ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. vakantieverhuur maximaal 30 dagen per jaar plaatsvindt;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend;
d. geen sprake is van een huurwoning in eigendom van een woningcorporatie, en
e. de hoofdbewoner, elke keer voordat het gebruik ten behoeve vakantieverhuur start, deze wijze van gebruik van de woonruimte door middel van een door burgemeester en wethouders voorgeschreven formulier elektronisch heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
(…).”
4. Beoordeling
- betaling van € 8.208,00 aan huurachterstand, althans schadevergoeding als gevolg van gederfde huurinkomsten over de periode van 1 augustus tot 10 oktober 2019, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente per datum dagvaarding tot de dag van voldoening;
- betaling van € 20.500,00 vanwege de door de gemeente aan [geïntimeerde] opgelegde bestuurlijke boete;
- betaling van € 10.800,00 aan contractuele boete;
- betaling van € 4.500,00 aan advocaatkosten ter bestrijding van de bestuurlijke sancties van de gemeente en het leggen van conservatoir beslag;
- betaling van € 735,00 aan buitengerechtelijke incassokosten over de niet betaalde huur over augustus 2019;
- ontbinding van de huurovereenkomst voor zover de kantonrechter van oordeel is dat de huurovereenkomst nog niet is geëindigd en ontruiming van de woning;
- betaling van de proceskosten.
- betaling van € 8208,00 aan huurachterstand, althans schadevergoeding als gevolg van gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van voldoening;
- betaling van € 20.500,00 vanwege de door de gemeente aan [geïntimeerde] opgelegde boete;
- betaling van € 4.500,- aan gemaakte advocaatkosten in de bestuursrechtelijke procedure;
- ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
- betaling van de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
In reconventie heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van € 10.500,00 en de kosten van het geding.
De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het anders of meer gevorderde is afgewezen.
grief 1 in principaal hoger beroepbetogen [appellanten] dat de kantonrechter ten onrechte [appellant 1] als huurder heeft aangemerkt terwijl hij zich alleen heeft verbonden als borg en zich ook als zodanig naar [geïntimeerde] heeft gepresenteerd.
grieven 2 tot en met 8 in principaal hoger beroep- die gezamenlijk zullen worden behandeld - stellen [appellanten] kort gezegd dat het hen niet is te verwijten dat aan [geïntimeerde] een bestuurlijke boete is opgelegd. Volgens [appellanten] is de boete uitsluitend het gevolg van een tekortkoming van [geïntimeerde] zelf. Hij heeft onvoldoende toezicht uitgeoefend op zowel de correcte inschrijving van [appellante 2] in het BRP op het adres van de woning als op het feitelijk gebruik door haar van de woning. En dit alles tegen de achtergrond van het feit dat [geïntimeerde] de woningonttrekking uitdrukkelijk mogelijk heeft gemaakt in de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft [appellanten] ten onrechte een verzwaarde motiveringsplicht opgelegd ten aanzien van het hoofdverblijf van [appellanten] in de woning, aldus nog steeds [appellanten]
bed and breakfast’, ‘short stay’, ‘AirBnB’of
‘look a likes’mogelijk is, maar daarbij is bedongen dat dat gebruik uitsluitend was toegestaan volgens de regels van de gemeente Amsterdam én als één van de huurders staat ingeschreven in het BRP op het adres van de woning. De regels van de gemeente Amsterdam houden, naast de verplichte inschrijving, ook in, voor zover hier van belang, dat de huurder hoofdverblijf moet houden in de woning. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat voldoende is komen vast te staan dat [appellanten] niet hun hoofdverblijf hielden in de woning en maakt zijn overwegingen ter zake (rechtsoverweging 10 van het vonnis van de kantonrechter) tot de zijne.
grief 9 in principaal hoger beroep. In hun toelichting betwisten zij dat deze kosten redelijk zijn. Zij stellen dat het overzicht van gewerkte uren dat is ingebracht niet inzichtelijk maakt welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en in welke mate deze samenhangen met de schade die aan [appellanten] is toe te rekenen. Daarnaast is het urenoverzicht pas op een later moment opgemaakt, wordt voor sommige werkzaamheden wel erg veel tijd gerekend en heeft [geïntimeerde] nagelaten de facturen in te brengen en het bewijs dat deze ook daadwerkelijk zijn betaald, aldus nog steeds [appellanten] Met
grief 5 in incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen de hoogte van het toegewezen bedrag. Ter onderbouwing voert hij aan dat het aantal uren dat aan de bestuursrechtelijke procedure is besteed inmiddels is opgelopen met 7,1 vanwege het beroep bij de rechtbank. Voor de zitting bij de rechtbank begroot [geïntimeerde] nog eens 5 uur en voor een (eventueel) nog in te dienen hoger beroep bij de Raad van State 10 uren.
Huurachterstand en gederfde huurinkomsten
grief 10 in principaal hoger beroep.
grief 3 in het incidenteel hoger beroepvordert [geïntimeerde] een aanvullende schadevergoeding. Ook na de beëindiging van de huurovereenkomst is [geïntimeerde] nog geruime tijd huurinkomsten mis gelopen omdat hij niet een nieuwe huurder kon vinden. Uiteindelijk is wel een huurder gevonden, maar tegen een lagere huurprijs dan [appellanten] betaalden. Omdat de huurovereenkomst liep tot 15 januari 2023 en moet worden gezien als een huurovereenkomst op grond van artikel 7:290 BW, stelt [geïntimeerde] dat hij ook de tot deze datum misgelopen inkomsten als schadevergoeding kan opvoeren. In totaal is dit een bedrag van € 64.400,-.
rief 4 in het incidenteel hoger beroep slaagt dus in zoverre. Over de huurderving is alleen de gewone wettelijke rente toewijsbaar.
grief 1 in het incidenteel hoger beroep.
4.27 Met
grief 2 in het incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Nu [appellanten] niet als consument worden aangemerkt kan artikel 6:96 lid 6 BW buiten beschouwing blijven. De inspanningen die de advocaat van [geïntimeerde] heeft moeten verrichten om [appellanten] ertoe aan te sporen de huurbetalingen te verrichten komen voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal het bedrag van € 735,- toewijzen. Deze grief slaagt.
grief 6 in incidenteel hoger beroepkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] niet gerechtigd was om de waarborgsom te verrekenen. Gezien het voorgaande, waaruit blijkt dat [appellanten] gehouden zijn tot vergoeding van meer dan alleen de huurachterstand, komt [geïntimeerde] een beroep toe op verrekening met de waarborgsom à € 10.500,-. Dit bedrag zal van het totaal toe te wijzen bedrag worden afgetrokken. De grief slaagt.
4.Beslissing
tot betaling aan [geïntimeerde] van € 8.208,- aan huurachterstand en schadevergoeding als gevolg van gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.400,- en de wettelijke rente over € 5.808,- , beide vanaf datum dagvaarding tot de dag van voldoening;
€ 309,83