3.2De kantonrechter heeft overwogen dat [naam 1] , de partner van [appellante] , in een e-mail van 17 april 2020 heeft geschreven dat [appellante] op zijn verzoek containers heeft besteld en dat de factuur op naam van [naam 2] moest worden gezet. Sortas heeft betwist dat de containers namens [naam 2] zijn besteld, waarbij Sortas een schriftelijke verklaring van [naam 2] heeft overgelegd, waarin zij uitdrukkelijk betwist opdracht te hebben gegeven aan [appellante] om namens haar containers te bestellen. [appellante] heeft deze verklaring slechts mondeling betwist. Sortas heeft – na een verzoek hiertoe van [naam 1] – de facturen op naam van [naam 2] gezet, waarmee [naam 1] kennelijk de bedoeling heeft gehad om namens [appellante] Sortas te informeren over schuld- of contractsovername. De kantonrechter heeft geoordeeld dat van contractsovername geen sprake is omdat hiervoor een akte tussen [appellante] en [naam 2] is vereist en een dergelijke afspraak niet is gesteld, noch gebleken. Voor schuldovername is vereist dat [appellante] en [naam 2] afspraken hebben gemaakt over de overname van deze schuld door [naam 2] , maar ook dat is niet gesteld, noch gebleken. [appellante] voert uitsluitend aan dat zij in opdracht van [naam 2] containers heeft besteld, maar onderbouwt dit standpunt, gelet op de betwisting door [naam 2] , zoals overgelegd door Sortas, onvoldoende. Voor de stelling dat [naam 2] opdrachtgever is heeft [appellante] geen nadere onderbouwing gegeven, anders dan verwijzing naar de e-mail van 20 april 2020 waarin staat vermeld dat de factuur op naam van de eigenaar van [straatnaam 1] 59 en 60 te [plaats] moet komen en de – voor het eerst – op de mondelinge behandeling gedane mededeling dat bij de bestelling telefonisch is doorgegeven dat [naam 2] opdrachtgever was. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellante] deze stelling veel eerder in de procedure had kunnen en moeten innemen en heeft de stelling wegens strijd met een goede procesvoering gepasseerd. De kantonrechter heeft daarbij nog in overweging genomen dat [appellante] [naam 2] in de procedure had kunnen betrekken door haar in vrijwaring op te roepen, maar hier om haar moverende redenen kennelijk van af heeft gezien. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [appellante] een overeenkomst met Sortas is aangegaan en de uit die overeenkomst voortvloeiende facturen dient te voldoen. De vordering in hoofdsom is toegewezen, maar de buitengerechtelijke incassokosten niet, omdat de 14-dagen brief, die op 20 augustus 2020 is verstuurd, niet voldoet aan de strenge eisen die daaraan worden gesteld in zaken waarin een consument de debiteur is. [appellante] is als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten van Sortas belast. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.3.1Met
grief Ikomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat voor de stelling dat [naam 2] opdrachtgever is [appellante] geen nadere onderbouwing heeft gegeven, anders dan verwijzing naar de e-mail van 20 april 2020 waarin staat vermeld dat de factuur op naam van de eigenaar van [straatnaam 1] 59 en 60 te [plaats] moet komen en de – voor het eerst – tijdens de mondelinge behandeling gedane mededeling dat bij de bestelling telefonisch is doorgegeven dat [naam 2] opdrachtgever was. [appellante] heeft daartoe – samengevat weergegeven en voor zover rechtens relevant – aangevoerd dat [naam 2] met een huurder een huurovereenkomst is aangegaan voor de periode van 1 april 2019 tot 4 april 2020, onder overlegging van een deel van een huurovereenkomst uit een strafdossier. [naam 2] heeft, naast de vermelding van haar eigen naam als eigenaar van het pand aan de [straatnaam 1] 59 en 60 te [plaats] , in de huurovereenkomst de naam van [appellante] vermeld als verhuurder, gemachtigde en beheerder. Op 3 februari 2020 werd een hennepplantage in het gehuurde pand ontdekt. [naam 2] heeft [naam 1] en [appellante] vervolgens gevraagd te helpen bij het opruimen, omdat zij hoogzwanger of net bevallen was. [naam 1] heeft [naam 2] bij e-mail van 3 september 2020 verzocht de openstaande factuur van Sortas van € 2.906,69 te voldoen, bij gebreke waarvan [naam 1] rechtsmaatregelen zou treffen. [appellante] heeft gesteld dat, omdat de containers ten behoeve van het pand van [naam 2] zijn besteld, het gerechtvaardigd is te concluderen dat [appellante] de containers in opdracht en voor rekening van [naam 2] heeft besteld. Volgens [appellante] was bij de eerste bestelling sprake van middellijke vertegenwoordiging: [appellante] heeft de bestelling op eigen naam voor rekening van [naam 2] gedaan. Wat betreft de telefonische bestelling bij Sortas heeft [appellante] als onmiddellijk vertegenwoordiger van [naam 2] gehandeld, aangezien zij bij haar telefonische bestelling uitdrukkelijk heeft vermeld dat zij de containers in opdracht en voor rekening van [naam 2] bestelde. Sortas heeft verweer gevoerd.
3.3.2Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat [appellante] op 9 maart 2020 via de website van Sortas voor 10 maart 2020 een afvalcontainer heeft gehuurd en betaald, te plaatsen aan de achterzijde van het gebouw aan de [straatnaam 1] 60 te [plaats] . Vervolgens heeft [appellante] Sortas telefonisch opdracht gegeven om nog een aantal containers op dezelfde locatie te plaatsen. Sortas heeft deze containers geplaatst en gevuld met afval weer opgehaald, en de huursom van € 2.906,69 tevergeefs bij [appellante] in rekening gebracht.
3.3.3Van middellijke vertegenwoordiging wordt gesproken, indien iemand krachtens zijn bevoegdheid een rechtshandeling verricht in eigen naam – dus zichzelf bindend – doch voor rekening van een ander. Hiervan is geen sprake omdat [naam 2] uitdrukkelijk heeft betwist dat zij opdracht aan [appellante] heeft gegeven om namens haar de containers te bestellen, en ook anderszins onvoldoende is gesteld om een dergelijke bevoegdheid van [appellante] aan te nemen. Ten aanzien van de telefonische bestelling heeft [appellante] gesteld dat zij als onmiddellijk vertegenwoordiger van [naam 2] optrad. De daartoe vereiste volmacht was niet aanwezig, gelet op de onder 2.7 geciteerde e-mail van [naam 2] aan Sortas van 23 juli 2020 waarin [naam 2] onder andere heeft geschreven:
‘(…) Ik heb voor uw vordering en geen enkele andere vorderingen opdracht gegeven. (…)’Daarbij komt dat Sortas heeft ontkend dat [appellante] bij de telefonische bestelling zou hebben aangegeven dat zij handelde namens [naam 2] . [appellante] heeft kennelijk ter onderbouwing van haar stelling dat haar impliciet volmacht was verleend door [naam 2] twee pagina’s van een huurovereenkomst afkomstig uit een strafdossier overgelegd. Daarbij ontbreken meerdere pagina’s, zodat niet duidelijk is wie de contractspartijen bij deze huurovereenkomst zijn. Uit de wel overgelegde pagina’s blijkt in ieder geval niet dat [naam 2] in de huurovereenkomst de naam van [appellante] heeft vermeld als verhuurder, gemachtigde en beheerder, zoals [appellante] heeft gesteld. De conclusie is dat noch van middellijke, noch van onmiddellijke vertegenwoordiging sprake is geweest. Grief I faalt.
3.4.1Met
grief IIkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat van contractsovername geen sprake is omdat hiervoor een akte tussen [appellante] en [naam 2] is vereist en een dergelijke afspraak niet is gesteld, noch gebleken. Voor schuldovername is vereist dat [appellante] en [naam 2] afspraken hebben gemaakt over de overname van deze schuld door [naam 2] , maar ook dat is niet gesteld, noch gebleken. [appellante] voert uitsluitend aan dat zij in opdracht van [naam 2] containers heeft besteld, maar onderbouwt dit standpunt, gelet op de betwisting door [naam 2] , zoals overgelegd door Sortas, onvoldoende, aldus de kantonrechter. [appellante] heeft daartoe aangevoerd dat haar verklaring, dat Sortas op haar verzoek de facturen op naam van [naam 2] zou moeten zetten, betrekking heeft op de telefonische bestellingen. [appellante] houdt het niet voor mogelijk dat Sortas de bij haar gedane bestellingen niet zou bevestigen aan de persoon die de bestelling had geplaatst of op wiens naam de bestelling was gedaan en dat een bestelling al definitief zou zijn zonder een betaling. Volgens [appellante] was geen sprake van contracts- of schuldovername, maar hebben [naam 1] en [appellante] in opdracht en voor rekening van [naam 2] de bestellingen geplaatst.
3.4.2Het hof oordeelt dat [appellante] , net als in eerste aanleg, ook in hoger beroep uitsluitend aanvoert dat zij in opdracht en voor rekening van [naam 2] containers heeft besteld, maar dat zij dit standpunt onvoldoende onderbouwt, gelet op de betwisting door Sortas en de verklaringen van [naam 2] . Grief II faalt.