ECLI:NL:GHAMS:2023:410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
22/00097 t/m 22/00100
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Gerechtshof Amsterdam in belastingzaken met betrekking tot huurtoeslag en invorderingsrente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot vier zaken die voortvloeien uit besluiten van de ontvanger van de Belastingdienst Toeslagen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde A. van Velsen, had hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Noord-Holland, die zich onbevoegd had verklaard in deze zaken. De rechtbank had eerder beslissingen genomen over mededelingen van verrekeningen met invorderingsrente op de definitieve berekening van huurtoeslag voor het jaar 2013. Het Hof heeft vastgesteld dat de mededelingen van verrekeningen en de in rekening gebrachte invorderingsrente geen besluiten zijn die onder de belastingwet vallen, waardoor het Hof zich onbevoegd verklaarde om van de hoger beroepen kennis te nemen. Het Hof heeft de hoger beroepschriften ter overname van de behandeling doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die wel bevoegd is om deze zaken te behandelen. Tevens is de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, maar het Hof heeft geen kostenvergoeding toegekend omdat deze al in een andere zaak was vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/00097 t/m 22/00100
31 januari 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. van Velsen )
tegen de uitspraken van 24 december 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/530,
HAA 20/531, HAA 20/647 en HAA 20/2029 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst Toeslagen,de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

kenmerk 22/00097 (HAA 20/530)
1.1.1.
De ontvanger heeft bij mededeling aan belanghebbende van 4 juli 2019 een bedrag van € 45 verrekend met invorderingsrente op de definitieve berekening huurtoeslag (HT) 2013.
1.1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend
31 oktober 2019, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
24 december 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist (in deze en onderstaande uitspraken van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de ontvanger als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd;
  • veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, vastgesteld op een bedrag van € 500.”
kenmerk 22/00098 (HAA 20/531)
1.2.1.
In verband met de onder 1.1.1 vermelde verrekening heeft de ontvanger aan belanghebbende bij beschikking van 9 juli 2019 € 45 aan invorderingsrente in rekening gebracht op de definitieve berekening HT 2013.
1.2.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.3.
Bij geschrift van 16 oktober 2019, door de ontvanger ontvangen op 18 oktober 2019, heeft belanghebbende de ontvanger in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
1.2.4.
Bij beschikking van 29 oktober 2019 heeft de ontvanger het dwangsomverzoek afgewezen.
1.2.5.
Het tegen de beschikking invorderingsrente gemaakte bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend 31 oktober 2019, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.6.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
24 december 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond, en
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, vastgesteld op een bedrag van € 500.”
kenmerk 22/00099 (HAA 20/647)
1.3.1.
De ontvanger heeft bij mededeling aan belanghebbende van 19 juli 2019 een bedrag van € 261 verrekend met invorderingsrente op de definitieve berekening HT 2013.
1.3.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij uitspraak van 24 december 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, vastgesteld op een bedrag van € 500;
- draagt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
kenmerk 22/00100 (HAA 20/2029)
1.4.1.
De ontvanger heeft bij mededeling aan belanghebbende van 19 juli 2019 een bedrag van € 261 verrekend met invorderingsrente op de definitieve berekening HT 2013.
1.4.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de ontvanger bij uitspraak, gedagtekend
14 februari 2020, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
24 december 2021 heeft de rechtbank als volgt op het beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, vastgesteld op een bedrag van € 500.”
Alle zaken
1.5.
De tegen de onder 1.1.3, 1.2.6, 1.3.3 en 1.4.3 vermelde uitspraken door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 8 februari 2022 en aangevuld bij brieven van 5 april 2022. De ontvanger heeft verweerschriften ingediend en tevens incidentele hoger beroepen ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 8 oktober 2022, waarin hij tevens heeft gereageerd op de incidentele hoger beroepen van de ontvanger. De ontvanger heeft op 18 oktober 2022 een nader stuk ingediend, dat tijdens de zitting van 19 oktober 2022 als pleitnota is voorgedragen.
1.7.
Tijdens het onderzoek ter zitting op 19 oktober 2022 heeft het Hof de onderhavige vier hoger beroepen (alsmede de vier incidentele hoger beroepen) gezamenlijk behandeld met de twee hoger beroepen van belanghebbende (en incidentele hoger beroepen van de ontvanger) met zaaknummers 22/00095 en 22/00096. Ter zitting heeft de ontvanger de incidentele hoger beroepen in alle zes zaken ingetrokken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Overwegingen

2.1.
Het Hof ziet zich gesteld voor de vraag of het bevoegd is kennis te nemen van de hoger beroepen gericht tegen de bovengenoemde uitspraken van de rechtbank in de zaken met kenmerken HAA 20/530, HAA 20/531, HAA 20/647 en HAA 20/2029.
2.2.
Bij de beantwoording van voormelde vraag stelt het Hof voorop dat aan belanghebbende mededelingen van verrekeningen met invorderingsrente zijn gedaan respectievelijk invorderingsrente in rekening is gebracht met betrekking tot de definitieve berekening HT 2013. Op grond van artikel 30, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is (in afwijking van artikel 3 van de Invorderingswet 1990) de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd tot verrekening van een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering met aan hem uit te betalen bedragen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen, en belastingrente begrepen in een aanslag of voorlopige aanslag inkomstenbelasting. De in verband met de verrekening in rekening gebrachte rente (in de zaak met kenmerk 22/00098) is gebaseerd op artikel 27 en 29 Awir, waarin – anders dan bijvoorbeeld in artikel 30 Invorderingwet 1990 – niet is bepaald dat de rente wordt vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking en bovendien de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dit betekent dat in de onderhavige hoger beroepen geen sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen (hoger) beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld.
2.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:105, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (opgenomen in bijlage 2 bij de Awb), kan tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een mededeling van verrekening met invorderingsrente respectievelijk in rekening gebrachte invorderingsrente met betrekking tot de definitieve berekening HT 2013 en in verband daarmee genomen dwangsombeschikkingen hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.4.
De onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in de uitspraken van de rechtbank rechtvaardigt geen andere conclusie.
Slotsom
2.5.
Het voorgaande betekent dat het Hof zich onbevoegd zal verklaren om van de bij hem ingestelde hoger beroepen kennis te nemen. Het Hof zal de hoger beroepschriften op de voet van het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, Awb ter overname van de behandeling doorzenden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3.Kosten

Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling van de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende in (het incidentele) hoger beroep, op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Aangezien de voor vergoeding in aanmerking komende kosten (reiskosten voor het bijwonen van de zitting) reeds zijn toegekend in de (ook ter zitting in eerste aanleg) gezamenlijk met de onderhavige zaken behandelde zaak van belanghebbende met kenmerk 22/00096, zal het Hof in de onderhavige zaken geen kostenvergoeding toekennen. Voor de motivering van zijn beslissing inzake de kostenveroordeling verwijst het Hof naar zijn uitspraak in de zaak met kenmerk 22/00096, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

4.Beslissing

Het Hof:
- verklaart zich onbevoegd om van de bij hem ingestelde hoger beroepen kennis te nemen;
- stelt vast dat de hoger beroepen uitsluitend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kunnen worden ingesteld;
- draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak de dossiers met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, en
- gelast de griffier het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 536 (4 x € 134) aan hem terug te betalen.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, B.A. van Brummelen en
N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 31 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.