ECLI:NL:GHAMS:2023:388

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
K22/230291
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beklag tegen niet vervolgen van groepsbelediging met betrekking tot het gebruik van de term 'Bersiap'

Op 9 januari 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, een beklag indiende tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde voor groepsbelediging. Het beklag richtte zich specifiek op het gebruik van de term 'Bersiap', die beklaagde in een opiniestuk als te generaliserend en racistisch bestempelde. Klaagster betoogde dat het niet gebruiken van deze term de gebeurtenissen in de onafhankelijkheidsstrijd bagatelliseert en de verantwoordelijkheid van Indonesische daders ontkent.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 17 november 2022 is klaagster niet verschenen, noch haar gemachtigde. Beklaagde was ook niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. H.J.Th. Biemond, heeft het hof verzocht het beklag af te wijzen. De advocaat-generaal was aanwezig en heeft de conclusie in zijn verslag van 25 augustus 2022 bevestigd.

Het hof heeft de juridische toets uitgevoerd aan de hand van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht, dat belediging van een groep mensen op basis van ras strafbaar stelt. Het hof concludeert dat het gebruik van de term 'Bersiap' niet zonder meer beledigend is en dat de uitlatingen van beklaagde geen negatieve conclusies over Indonesiërs als groep bevatten. De emotionele impact van de uitlatingen op de Indische Nederlanders werd erkend, maar dit maakte de term niet strafbaar. Het hof heeft daarom besloten het beklag af te wijzen, met de conclusie dat er geen goede redenen zijn voor vervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K22/230291
Beschikking op het beklag van:
[klaagster01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
klaagster,
gemachtigde: [gemachtigde01] .

1.Het beklag

Het hof heeft op 21 juli 2022 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde01](hierna: beklaagde) ter zake van groepsbelediging.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 25 augustus 2022 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 17 november 2022 het beklag toe te lichten. Klaagster is niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde is evenmin verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen.
Voorts heeft het hof beklaagde in de gelegenheid gesteld op 6 december 2022 te worden gehoord. Beklaagde is niet in raadkamer verschenen. Namens beklaagde is de gemachtigde, mr. H.J.Th. Biemond, advocaat te Amsterdam in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

5.1.
De feitelijke uitgangspunten van het beklag
Beklaagde heeft in een opiniestuk in het [krant01] betoogd dat de term ‘ Bersiap ’ te generaliserend is om te gebruiken als naam voor de periode na de Japanse capitulatie en daardoor een racistische lading heeft. Hij pleitte ervoor de term niet te gebruiken in de tentoonstelling ‘[tentoonstelling01]’ die in 2022 in het [museum01] te zien was. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde door het willen schappen van de term Bersiap de gebeurtenissen in de onafhankelijkheidsstrijd bagatelliseert en de verantwoordelijkheid van de Indonesische daders voor het door hen gepleegde geweld tegen onder meer Indische Nederlanders ontkent. Zij heeft aangifte gedaan van groepsbelediging, oftewel discriminatie. De aangifte spitst zich toe op een aantal uitlatingen in het artikel, te weten:
“Historici noemen deze lokale uitbarstingen van geweld kort na de Japanse capitulatie een sociale revolutie, die voortkwam uit een structurele spanning sinds de koloniale tijd en de Japanse bezetting”
“Zij werden gezien als een symbool van het kolonialisme dat gebaseerd was op de hiërarchie van ras en na een feodale machtsrelatie”
“Als we het begrip ‘bersiap’ in zijn algemeenheid gebruiken voor geweld dat tijdens de revolutie plaatsvond tegen Nederlanders, krijgt het een sterk racistische lading.”
“De wortel van het probleem ligt in het onrecht dat het kolonialisme creëerde en dat een structuur vormde van een op racisme gebaseerde hiërarchische samenleving die de exploitatie van de kolonie omhult.”
“Een dergelijke houding wordt de basis van een vooroordeel, van een misdaad door associatie. Alleen omdat enkele mensen een fout maken, moeten alle leden van deze groep de last van deze fout dragen.”
“Relevant om in herinnering te brengen, is dat de Nederlandse regering die na de oorlog Indonesië opnieuw wilde bezetten (…).”
“Vele pemoeda, jonge strijders, maakten zich zorgen over de Nederlandse terugkeer. De historische feiten wijzen erop dat Nederland probeerde Indonesië te rekoloniseren met gebruik van strijdkrachten.”
“Wat als de Nederlandse regering toentertijd niet naar hartstocht om in Indonesië te heersen had gevolgd en niet was teruggekeerd om Indonesië te rekoloniseren? Zeker is dat de term ‘bersiap’ nu niet bekend zou zijn in Nederland.”
5.2.
Het toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
In artikel 137c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is strafbaar gesteld het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 december 2014 [1] uiteengezet langs welke lijn de juridische toets voor strafbaarheid op grond van artikel 137c Sr dient plaats te vinden;
Is de uitlating op zichzelf beledigend of gelet op de context beledigend voor een groep?
Neemt de context waarin de uitlating is gedaan het beledigende karakter van de uitlating weg? (Kan de uitlating in de context waarin deze is gedaan een bijdrage leveren aan het publieke debat of is het een uiting van artistieke expressie?)
Is de uitlating onnodig grievend?
5.3.
De overwegingen van het hof
Klaagster stelt dat het niet gebruiken van de term ‘ Bersiap ’-een ontkenning of bagatellisering betekent van het de (Indische) Nederlanders aangedaan leed. De ‘ Bersiap ’-ontkennende argumentatie zou daarmee ‘evident beledigend’ zijn.
Op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer is het hof van oordeel dat het begrip ‘ Bersiap ’ wordt gebruikt om een bepaalde periode in de geschiedenis van Nederland en Indonesië te duiden. Gelet op de hiervoor genoemde door de Hoge Raad uiteengezette juridische toets, is het hof met de officier van justitie van oordeel dat de term niet zonder meer negatieve conclusies bevat over Indonesiërs als groep
wegens hun ras. In het verlengde hiervan bevatten de uitlatingen die een standpunt van beklaagde over de groep Indische Nederlanders inhouden, dergelijke conclusies evenmin. Dit betekent dat aan de eerste stap van het toetsingskader van de Hoge Raad niet wordt voldaan zodat het gebruik van de term niet strafbaar is op grond van artikel 137c Sr.
Het hof merkt hierbij op dat het niet voorbij wil gaan aan de hevige negatieve emoties die de uitlatingen van beklaagde bij de Indische Nederlanders teweeg hebben gebracht en nog altijd brengen. Deze omstandigheid maakt echter niet dat de term daarom in strafrechtelijke zin als beledigend moet worden aangemerkt.
5.4.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
9 januari 2023 door mrs. P.F.E. Geerlings, voorzitter, F.A. Hartsuiker en B. van der Werf, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2014:3583, NJ 2015/108