2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser verricht sinds 12 mei 2013 onder de naam “ [A] ” activiteiten in de
reclame- en advertentiebranche. Daarnaast is eiser sinds 23 juni 2016 een van de drie vennoten van de vennootschap onder firma [B] . [B] is gestaakt per 31 december 2017. Gedurende het jaar 2016 was eiser tevens in loondienst bij [C] BV en [D] BV.
2. Op 5 juli 2018 heeft eiser na herinnering en aanmaning door verweerder een aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 ingediend. Het hierin aangeven verzamelinkomen bedraagt € 5.593.
3. Verweerder heeft aan eiser een vragenbrief verzonden met dagtekening 25 september 2018, waarin onder meer werd verzocht het voldoen aan het urencriterium nader te onderbouwen.
4. Op 4 oktober 2018 heeft de adviseur van eiser gereageerd op de vragenbrief door een urenregistratie van eiser te verstrekken.
5. Verweerder heeft aan de adviseur van eiser een aanvullende vragenbrief verzonden met dagtekening 22 oktober 2018. Wegens het uitblijven van een reactie heeft verweerder op 17 december 2018 een herhaald verzoek om informatie gestuurd. De adviseur van eiser heeft niet gereageerd.
6. Verweerder heeft eiser bij brief met dagtekening 17 januari 2018 geïnformeerd over zijn voornemen om bij het opleggen van de aanslag ib/pvv 2016 af te wijken van de ingediende aangifte. De adviseur van eiser heeft daarop niet gereageerd.
7. Verweerder heeft met dagtekening 8 maart 2019 de aanslag ib/pvv 2016 aan eiser opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.565. Daarbij heeft verweerder bij beschikking € 531 aan belastingrente in rekening gebracht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
8. Bij uitspraak van bezwaar met dagtekening 28 oktober 2020 heeft verweerder de aanslag ib/pvv 2016 gehandhaafd. De adviseur van eiser heeft bij brief van 16 oktober 2020 als reactie op de voorgenomen beslissing op bezwaar van 30 september 2020 het volgende, voor zover van belang, laten weten: “Cliënt wil geen gebruik maken van de mogelijkheid om gehoord te woorden. De feiten en omstandigheden omtrent het gemaakte uren over het jaar 2016 staan vast op geschrift en het horen brengt naar mening van cliënt geen andere zienswijze naar voren.”