ECLI:NL:GHAMS:2023:3753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 april 2024
Zaaknummer
23/132
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in hoger beroep na naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de proceskostenvergoeding in hoger beroep na een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, welke door de heffingsambtenaar werd vernietigd zonder kostenvergoeding. De rechtbank had de heffingsambtenaar in een eerdere uitspraak veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 648,50, maar de belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij vond dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend voor zijn aanwezigheid ter zitting.

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de rechtbank inderdaad ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend voor het verschijnen van de gemachtigde van de belanghebbende ter zitting. Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar de belanghebbende tijdig had geïnformeerd over het achterwege laten van de zitting, maar dat de gemachtigde niet akkoord ging met deze afdoening. Hierdoor vond het Hof dat de kosten voor het bijwonen van de zitting wel voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het Hof stelde de totale proceskostenvergoeding vast op € 1.342,25, inclusief de kosten voor het hoger beroep en de vergoeding van het griffierecht van € 136.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de belanghebbende. Dit toont aan dat het Hof de belangen van de belanghebbende in het proces serieus nam en de noodzaak van een eerlijke proceskostenvergoeding benadrukte.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/132
28 december 2023
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: V. Quacken)
tegen de uitspraak van 16 december 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/5213 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 12 maart 2020 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij is beslist geen kostenvergoeding toe te kennen.
1.3.
Belanghebbende heeft zijn daartegen gerichte beroep op 1 maart 2022 ingetrokken en de rechtbank tegelijk verzocht de heffingsambtenaar bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten van belanghebbenden. Hierop heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 648,50.
1.4.
Het hiertegen gerichte hoger beroep van belanghebbende is ingediend op 30 januari 2023 en aangevuld op 2 maart 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 29 juni 2023 en 24 oktober 2023 nadere stukken ingediend.
1.6.
De griffier van het Hof heeft partijen op 2 november 2023 per e-mail als volgt geïnformeerd:
“Het Hof acht zich in de zaak met kenmerk 23/132 op grond van de processtukken voldoende voorgelicht en heeft besloten het op dinsdag 7 november 2023 geplande onderzoek ter zitting achterwege te laten.
Ik verzoek u uiterlijk maandag aan het einde van de ochtend de ontvangst van dit bericht te bevestigen. Indien u niet akkoord gaat met afdoening van de zaak zonder zitting en gebruik wil maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, dient u dit expliciet in uw schriftelijke reactie aan te geven.”
1.7.
De heffingsambtenaar heeft het Hof toestemming verleend tot het achterwege laten van een onderzoek ter zitting. De gemachtigde van belanghebbende heeft per e-mail van 6 november 2023 aangegeven niet akkoord te gaan met afdoening van de zaak zonder zitting.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof stelt de volgende feiten vast.
2.1.
Nadat bezwaar is gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting, is de gemachtigde van belanghebbende door de heffingsambtenaar per e-mail uitgenodigd voor een fysieke hoorzitting op 26 augustus 2021 om 11.00 uur.
2.2.
Bij e-mail van 26 augustus 2021 11.09 uur heeft de gemachtigde zich afgemeld voor de fysieke hoorzitting met als reden dat hij ziek is.
2.3.
Op 26 augustus 2021 in de middag heeft de heffingsambtenaar telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde en op verzoek van de gemachtigde heeft tijdens dit telefonische onderhoud het hoorgesprek plaatsgevonden.
2.4.
Het beroepschrift bij de rechtbank betreft het recht op een kostenvergoeding voor het bezwaar.
2.5.
In zijn verweerschrift in eerste aanleg van 17 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat wel recht bestaat op een kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar en daarbij gesteld dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Hij heeft daarbij verklaard het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Daarop heeft belanghebbende zijn beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten.
2.6.
Op 14 oktober 2022 heeft belanghebbende als bewijs voor zijn stelling dat tijdens de bezwaarfase wel een hoorzitting heeft plaatsgevonden een transcript van het door hem opgenomen telefoongesprek op 26 augustus 2022 (zie 2.3) en de onder 2.1 en 2.2 vermelde emails overgelegd.
2.7.
Bij e-mail van 24 oktober 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bevestigd dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden en de gemachtigde verzocht tot een akkoord te komen en af te zien van de zitting van de rechtbank.
2.8.
De rechtbank heeft partijen per aangetekend schrijven van 28 juli 2022 uitgenodigd voor de behandeling van het beroep ter zitting van 25 oktober 2022. In deze uitnodiging is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Aanwezigheid
De rechtbank kan het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen bespreken als die op de zitting aanwezig zijn.
De rechtbank raadt u daarom aan naar de zitting te gaan.”
2.9.
Het onderzoek ter zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2022.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding terecht geen procespunt heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’, het volgende overwogen:
“1. Eiser heeft zich met zijn beroepschrift gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om een proceskostenvergoeding in bezwaar. De heffingsambtenaar heeft in beroep zijn standpunt gewijzigd en vastgesteld dat recht bestaat op een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Partijen zijn het verder in de beroepsfase eens geworden dat in de bezwaarfase een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat daarmee voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding aan de orde is van twee punten. Eiser heeft het beroep op 1 maart 2022 ingetrokken, maar wel om een zitting verzocht vanwege een geschil over de proceskostenvergoeding.
2. In geschil is nog de hoogte van de proceskostenvergoeding in beroep. Daarbij gaat het specifiek om de vraag of een proceskostenvergoeding aan de orde is voor het bijwonen van de zitting door de gemachtigde van eiser.
3. Op 14 oktober 2022 heeft eiser aanvullende stukken gestuurd naar de rechtbank, die zien op de hoorzitting in bezwaar. De rechtbank heeft deze stukken bij brief van 17 oktober 2022 aan de heffingsambtenaar doorgestuurd. De heffingsambtenaar heeft ter zitting gesteld deze stukken op 24 oktober 2022, één dag voor de zitting, te hebben ontvangen. Op basis daarvan heeft hij diezelfde dag telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van eiser en heeft hij om 11:30 uur een e-mail verzonden aan de gemachtigde van eiser met een verzoek om tot een akkoord te komen en om af te zien van de zitting bij de rechtbank. De gemachtigde van eiser stelt de e-mail van de heffingsambtenaar pas kort voor de zitting, toen hij al op de rechtbank aanwezig was, te hebben gelezen. Hij vindt dat de e-mail te kort voor de zitting, en buiten de redelijke termijn van tien dagen is ingediend, terwijl al eerder duidelijk had kunnen en moeten zijn dat in de bezwaarfase een telefonische hoorzitting had plaatsgevonden. Daarom komen de door eiser daarvoor gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking.
4. De rechtbank volgt het standpunt van de gemachtigde van eiser niet en overweegt als volgt. De heffingsambtenaar heeft verklaard de stukken één dag voor de zitting te hebben ontvangen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de stelling van de heffingsambtenaar dat hij vervolgens zo spoedig mogelijk contact heeft gezocht met de gemachtigde van eiser. Immers, een spoedige afhandeling van de zaak voorafgaand aan de ingeplande zitting is ook in het belang van de heffingsambtenaar. Nu de betreffende e-mail om 11.30 uur op de dag voorafgaand aan de zitting door de gemachtigde van eiser is ontvangen, had deze al tijdig voorafgaand aan de zitting kunnen weten dat de heffingsambtenaar volledig aan het verzoek tegemoet zou komen. Dat de gemachtigde van eiser voor de zitting de betreffende e-mail van de heffingsambtenaar niet heeft gelezen, komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiser, gelet op deze gang van zaken, geen recht heeft op vergoeding van de proceskosten voor het bijwonen van de zitting.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom als volgt in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 648,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269,- en een wegingsfactor 0,5; en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 0,5). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 648,50.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Het Hof constateert dat belanghebbende is uitgenodigd voor de zitting bij de rechtbank bij de onder 2.9 vermelde brief en dat de rechtbank partijen in deze brief heeft geadviseerd naar de zitting te komen. De rechtbank heeft belanghebbende nadien geen andersluidend bericht gestuurd. Alsdan kan belanghebbende niet worden tegengeworpen, op grond van de onder 2.7 vermelde e-mail, dat zijn gemachtigde ter zitting is verschenen met als consequentie dat geen procespunt voor de zitting wordt toegekend. Het e-mailbericht van de heffingsambtenaar vormt geen grond om een vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter zitting achterwege te laten, alleen al omdat de e-mail slechts één dag voor de zitting aan de gemachtigde is verstuurd en hij van de inhoud daarvan pas zeer kort voor de geplande zitting kennis kon nemen.
5.2.
Het Hof komt tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten heeft toegekend in verband met het verschijnen van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van de rechtbank. Het Hof zal de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep opnieuw vaststellen van de op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Dit leidt tot een door de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden bedrag van € 1.133, bestaande uit € 837 voor de behandeling van het beroep (te weten 2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x € 837 x 0,5 (gewicht van de zaak)) en € 296 voor de behandeling van het bezwaar (te weten 2 punten (bezwaarschrift en bijwonen hoorgesprek) x € 296 x 0,5 (gewicht van de zaak), alle naar de tarieven van heden.
5.3.1.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof voor het eerst het standpunt ingenomen dat sprake is van misbruik van recht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op de reeds lang door de inspecteur toegegeven vergissing (zie 2.7) en op de omstandigheid dat de heffingsambtenaar gebruik heeft gemaakt van een oud e-mailadres. Gemachtigde van belanghebbende heeft daarbij wel toegegeven dat dit e-mailadres van hem is en dat het bedoelde e-mailbericht hem – zij het met enige vertraging – heeft bereikt.
5.3.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft dit standpunt voorts onderbouwd met nieuwe stellingen over een andere zaak dan de onderhavige. De heffingsambtenaar heeft zich tegen de inbreng van deze nieuwe stellingen verzet. Hij heeft betwist dat deze relevant zijn voor het onderhavige geding, aangevoerd dat hij vanwege de late inbreng de juistheid van de stellingen van belanghebbende niet kan controleren en het Hof verzocht de stellingen tardief te verklaren. Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende geen geldige reden kunnen geven voor de late inbreng. Het Hof ziet hierin aanleiding de heffingsambtenaar te volgen en deze stellingen van belanghebbende als tardief buiten aanmerking te laten.
5.3.3.
In hetgeen belanghebbende ter onderbouwing heeft ingebracht dat wel betrekking heeft op deze zaak (zie 5.3.1) ziet het Hof nog niet het begin van bewijs van misbruik van recht door de heffingsambtenaar. Het Hof zal de klacht daarom afwijzen.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal het Hof de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep opnieuw vaststellen en de heffingsambtenaar daarin veroordelen.

6.Kosten

6.1.
Op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met 8:108 van die wet is het Hof bevoegd is de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit hoger beroep. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat met de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ (zoals opgenomen in artikel 8:75 van de Awb) niet slechts tot uitdrukking wordt gebracht dat de kosten zelf redelijk moeten zijn, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (zie Kamerstukken II 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 154). In lijn hiermee overweegt het Hof dat dit in voorkomende gevallen per proceshandeling beoordeeld dient te worden, in de zin dat kosten voor het inroepen van rechtsbijstand voor het verrichten van een specifieke proceshandeling enkel voor vergoeding in aanmerking komen indien dat inroepen redelijk is geweest. In beginsel leidt een gegrond (hoger) beroep tot de veronderstelling dat de daartoe verrichte proceshandelingen van een bijstandsverlener voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het inroepen van rechtsbijstand redelijk is geweest. Het Hof ziet in deze zaak echter aanleiding te beoordelen of de kosten voor het inroepen van rechtsbijstand voor het verschijnen ter zitting van het Hof in deze zaak voor vergoeding in aanmerking dienen te komen en overweegt daartoe als volgt.
6.2.1.
Indien uitsluitend op verzoek van belanghebbende een terechtzitting plaatsvindt, die naar deze moet hebben geweten geen enkel redelijk doel meer dient, komen de kosten voor het verschijnen van zijn gemachtigde daarbij niet voor vergoeding in aanmerking.
6.2.2.
Het Hof stelt vast dat de in 6.2.1 beschreven omstandigheden zich in deze zaak voordoen. Na belanghebbende aanvankelijk te hebben uitgenodigd te verschijnen ter terechtzitting, heeft het Hof hem bericht dat het Hof zich voldoende voorgelicht achtte en had besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Dit bericht heeft belanghebbende tijdig bereikt, maar de gemachtigde van belanghebbende is uitdrukkelijk niet akkoord gegaan met het achterwege laten van de zitting. Enkel om die reden heeft de zitting alsnog doorgang gevonden (zie 1.6-1.8).
6.2.3.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende het in onderdeel 5.3.1 vermelde nieuwe standpunt betrokken. De onderbouwing van dit standpunt schiet ernstig tekort. Enerzijds bezigt de gemachtigde van belanghebbende nieuwe stellingen die geen betrekking hebben op deze zaak en welke het Hof tardief heeft verklaard (zie 5.3.2). De anderzijds door hem aangedragen onderbouwing vormt voor zijn standpunt nog geen begin van bewijs. Gevraagd naar de juridische gevolgen die voor deze zaak moeten worden verbonden aan het voorgaande verklaarde de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof slechts:
“Ik wilde het gewoon gezegd hebben, dat voelt lekker.”
Vervolgens heeft hij aanspraak gemaakt op een hogere proceskostenvergoeding omdat, naar hij betoogde, de heffingsambtenaar misbruik van procesrecht had gemaakt. De gemachtigde heeft daarbij niet aangegeven op welke proceskostenvergoeding hij dan aanspraak maakt.
6.2.4.
Het Hof overweegt dat het in 6.2.3 bedoelde standpunt van belanghebbende overduidelijk geen enkele kans op succes biedt (zie 5.3.3). Het Hof acht het verder uitgesloten dat in elk geval de gemachtigde van belanghebbende zich hiervan niet bewust is geweest. Voor het overige is ter zitting van het Hof niets nieuws ingebracht.
6.3.
In het voorgaande ziet het Hof aanleiding de vergoeding voor de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van het geschil in hoger beroep te beperken tot één proceshandeling: het indienen van een hogerberoepschrift. Bij een waarde van € 837 per punt en een wegingsfactor van 0,25 leidt dit tot een proceskostenvergoeding van € 209,25. De wegingsfactor van 0,25 acht het Hof passend, omdat het een eenvoudig geschil betreft dat enkel over de hoogte van de te vergoeden proceskosten gaat.
6.4.
De totale vergoeding van de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep bedraagt daarmee € 1.342,25 (= € 209,25 + € 1.133)

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.342,25, en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het bij het instellen van hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, M.J. Leijdekker en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 28 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: