In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor het aanwezig hebben en vervoeren van verdovende middelen, alsook voor witwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging, die zijn vernietigd. Het hof kwam tot een andere bewijsconstructie en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de eendaadse samenloop van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straffen zou krijgen als in eerste aanleg, maar de verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een blanco strafblad en had in de tussenliggende jaren geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Het hof besloot uiteindelijk om de taakstraf te maximaliseren en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De uiteindelijke beslissing van het hof was om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 400 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, met de bepaling dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.