ECLI:NL:GHAMS:2023:3746

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-002662-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het aanwezig hebben en vervoeren van verdovende middelen en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij was veroordeeld voor het aanwezig hebben en vervoeren van verdovende middelen, alsook voor witwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging, die zijn vernietigd. Het hof kwam tot een andere bewijsconstructie en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de eendaadse samenloop van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte dezelfde straffen zou krijgen als in eerste aanleg, maar de verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een blanco strafblad en had in de tussenliggende jaren geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Het hof besloot uiteindelijk om de taakstraf te maximaliseren en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De uiteindelijke beslissing van het hof was om de verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 400 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, met de bepaling dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002662-19
datum uitspraak: 6 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654059-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte
en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring tot een andere bewijsconstructie komt.

Bewijsmotivering

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van beide feiten geen verweer gevoerd. De verdachte wist niet wat er in de dozen en tassen zat die zij heeft opgehaald en vervoerd, maar zij had wel kunnen vermoeden wat erin zat en heeft haar ‘kop in het zand gestoken’.
Oordeel van het hof
Het hof begrijpt hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht en de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep aldus, dat de verdediging het standpunt inneemt dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de onder 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen. Het hof volgt de verdediging hierin en zal de bewijsoverwegingen van de rechtbank, voor zover die inhouden dat de verdachte de XTC-pillen moet hebben gezien omdat de tassen en dozen waar die in zaten niet waren afgesloten, alsmede dat de handtas met inhoud die bij de verdachte is aangetroffen haar eigen handtas moet zijn geweest, niet overnemen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
de eendaadse samenloop van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
en
de eendaadse samenloop van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd nu dit haar leven zoals ze het nu op de rit heeft, zou doorkruisen. Ingeval het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot aanhouding teneinde een recente reclasseringsrapportage te laten opmaken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich ertoe laten brengen (met haar toenmalige partner) een grote hoeveelheid verdovende middelen en ook een flink geldbedrag, waarvan mag worden aangenomen dat het uit misdrijf afkomstig was, uit een woning waar zij ook verbleef op te halen en mee te nemen. Het is niet duidelijk geworden wat beiden met de drugs van plan waren. Ze zijn immers kort nadat ze een en ander hadden opgehaald door de politie aangehouden. Een verdergaande betrokkenheid van de verdachte bij de verdovende middelen is uit het politieonderzoek, dat zich met name op medeverdachte [medeverdachte] heeft geconcentreerd, niet gebleken. Niettemin heeft zij hiermee een bijdrage geleverd aan criminele feiten. Met name het gewicht van de pillen die zijn opgehaald en vervoerd, maakt haar gedrag kwalijk.
Het aanwezig hebben en vervoeren van dergelijke hoeveelheden verdovende middelen wordt doorgaans bestraft met forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Het hof wil echter aannemen dat de verdachte door omstandigheden in een ook door haar niet gewilde situatie verzeild is geraakt. Het hof heeft ook oog voor de moeilijke omstandigheden waaronder zij zich tot nu toe in de maatschappij staande heeft moeten houden, waarbij het hof heeft kennis genomen van het over de verdachte opgemaakte advies van Reclassering Nederland van 30 augustus 2018. Tot deze feiten had zij daarnaast een blanco strafblad, zo blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 12 juni 2023. Sindsdien zijn er inmiddels ruim vijf jaren verstreken en ook in die tussenliggende tijd is niet gebleken dat zij (weer) met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Uit de informatie die het hof ter beschikking heeft, blijkt dat de verdachte met de nodige hulp sinds de schorsing van de bewaring een goed bestaan voor haar, en inmiddels ook haar jonge kind, heeft weten op te bouwen. Het hof wil wat met veel inzet is opgebouwd niet in één klap teniet doen. Desalniettemin zijn de feiten te ernstig om deze met een lichte straf af te doen. Het hof zal daarom aan de verdachte voor ieder feit de maximale taakstraf opleggen, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden. De verdachte is op 18 mei 2018 in verzekering gesteld, op welke datum de op de redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang nam. Op 2 juli 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen. De verdachte heeft op 10 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Op 6 juli 2023 zal het hof het arrest uitspreken. Dit heeft tot gevolg dat de redelijke termijn met bijna twee jaren is overschreden. Het hof ziet aanleiding deze overschrijding te verdisconteren in de strafmaat.
Het hof acht, hiermee rekening houdend, zowel voor feit 1 als voor feit 2 telkens een taakstraf van 200 uur in plaats van 240 uur passend en geboden en daarnaast voor beide feiten tezamen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof ziet, aangezien de verdachte haar leven thans op orde lijkt te hebben, geen aanleiding om nadere bijzondere voorwaarden aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden.
Nu het hof geen geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, behoeft het in verband daarmee door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoek geen verdere bespreking.
In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
In navolging van de rechtbank zal het hof, nu feit 2 hiermee is begaan, de verbeurdverklaring gelasten van:
1. Geld Euro 7.290,00
5574700
Verder zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten van:
2. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: Goud APPLE Iphone 6s
5573733
3. 1.00 STK Tas LANCOME
5574734; inhoud diverse sleutelbossen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
400 (vierhonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
200 (tweehonderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Geld Euro 7.290,00
5574700.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: Goud APPLE Iphone 6s
5573733
3. 1.00 STK Tas LANCOME
5574734; inhoud diverse sleutelbossen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 juli 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]