In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal in vereniging. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord.
De tenlastelegging omvatte onder andere de diefstal van een tablet en diverse gereedschappen die toebehoorden aan verschillende bedrijven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij als (mede)pleger betrokken was bij de diefstallen, en heeft hem daarom vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van schuldheling, omdat hij samen met anderen goederen heeft verworven waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren.
De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft de straf bepaald op vier maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Daarnaast heeft het hof gelast dat een in beslag genomen geldbedrag van 600 euro aan de verdachte wordt teruggegeven, terwijl de in beslag genomen bestelbus wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.