ECLI:NL:GHAMS:2023:3720

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
23-002718-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en arbeidsuitbuiting in wasserij: vrijspraak en ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting, met name ten aanzien van Poolse en Nederlandse werknemers. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen, maar de advocaat-generaal stelde dat er voldoende bewijs was voor de aanwending van dwangmiddelen en het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de aanwending van dwangmiddelen en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als uitbuiter. De vrijspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de Poolse werknemers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002718-21
Datum uitspraak: 21 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-993118-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 maart 2022, 8 april 2022, 14, 15 en 16 juni 2023 en 10 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep

Aan de verdachte wordt primair – onder meer – verweten dat hij mensenhandel gedragingen heeft verricht als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 1º, sub 4º en sub 6º, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van [Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] (voorheen genaamd: [naam] ).
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting – als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr – ten aanzien van deze vier personen vrijgesproken. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
Dit betekent dat het hoger beroep mede gericht is tegen de beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen beslissingen tot vrijspraak geen hoger beroep open. Naar het oordeel van het hof zijn de verweten mensenhandel gedragingen ten aanzien van deze personen (impliciet) cumulatief ten laste gelegd, zodat de beslissingen tot vrijspraak hebben te gelden als beslissingen ten aanzien van zelfstandige feiten. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Dit betekent dat in hoger beroep enkel nog de overige ten laste gelegde mensenhandel gedraging als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr met betrekking tot deze vier personen ter beoordeling aan het hof voorligt.

3. Tenlastelegging

Na de op 22 oktober 2020 in eerste aanleg toegelaten wijziging en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, wordt aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairhij, op een of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 19 december 2016 te Amsterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
een persoon, te weten
- [Nederlandse werknemer]
(lid 1 onder 1)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die (perso(o)n(en),
en/of
(lid 1 onder 4)
(telkens) door dwang en/of geweld en/ of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, bovengenoemde perso(o)n(en) (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(lid 1 onder 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die perso(o)n(en) en/of ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde perso(o)n(en) [Poolse werknemer 1] , en/of [Poolse werknemer 2] , en/of [Poolse werknemer 3] , en/of [Poolse werknemer 4] ,
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris uitbetaald en/of laten uitbetalen, en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven, en/of
- gewerkte uren (laten) doorgeven aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (vervolgens) die gewerkte uren niet of niet allemaal geregistreerd/(laten) registreren en/of niet te (laten) voorzien van (juiste) loonstroken, en/of
- laten werken met (een) niet goed werkende machine(s) en/of laten werken met (een) door de Arbo afgekeurde machine(s) en/of niet voorzien van beschermende kleding, en/of
- verboden in de nachtelijke uren het pand te verlaten, en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde personen moesten blijven slapen op de werkplek,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat een aantal bovengenoemd(e) perso(o)n(en) de Nederlandse taal niet en/of nauwelijks machtig zijn,
en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde [Nederlandse werknemer]
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris heeft/hebben uitbetaald en/of laten uitbetalen en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts heeft/hebben laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde persoon moest blijven slapen op de werkplek,
- een bedrijf ( [bedrijf Nederlandse werknemer] B.V.) op naam van voornoemd persoon ingezet als uitzendbureau ten behoeve van de wasserijen [wasserij 1] en/of [wasserij 2] , en/of betalingen (laten) verricht(ten), en/of
- een of meer voertuig(en) en/of leasecontract(en) op naam laten zetten;
- voornoemd persoon naar voren geschoven als leidinggevende terwijl verdachte en of zijn mededaders dat waren,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemd(e) persoon 'licht psychisch gehandicapt' is en/of een stoornis, te weten een sociale communicatiestoornis en/of autisme heeft,
subsidiair[wasserij 1] B.V. ( [wasserij 1] ) en/of [wasserij 2] B.V. ( [wasserij 2] ) en/of [wasserij 3] B.V. en/of [bedrijf Nederlandse werknemer] B.V., in elk geval een rechtspersoon, op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 19 december 2016 te Amsterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een persoon, te weten
- [Nederlandse werknemer]
(lid 1 onder 1)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die perso(o)n(en),
en/of
(lid 1 onder 4)
(telkens) door dwang en/of geweld en/ of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, bovengenoemde perso(o)n(en) (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(lid 1 onder 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die perso(o)n(en) en/of ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde perso(o)n(en) [Poolse werknemer 1] , en/of [Poolse werknemer 2] , en/of [Poolse werknemer 3] , en/of [Poolse werknemer 4] ,
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris uitbetaald en/of laten uitbetalen, en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven, en/of
- gewerkte uren (laten) doorgeven aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (vervolgens) die gewerkte uren niet of niet allemaal geregistreerd/(laten) registreren en/of niet te (laten) voorzien van (juiste) loonstroken, en/of
- laten werken met (een) niet goed werkende machine(s) en/of laten werken met (een) door de Arbo afgekeurde machine(s) en/of niet voorzien van beschermende kleding, en/of
- verboden in de nachtelijke uren het pand te verlaten, en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde personen moesten blijven slapen op de werkplek,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat een aantal bovengenoemd(e) perso(o)n(en) de Nederlandse taal niet en/of nauwelijks machtig zijn
en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde [Nederlandse werknemer]
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris heeft/hebben uitbetaald en/of laten uitbetalen en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts heeft/hebben laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde persoon moest blijven slapen op de werkplek,
- een bedrijf ( [bedrijf Nederlandse werknemer] B.V.) op naam van voornoemd persoon ingezet als uitzendbureau ten behoeve van de wasserijen [wasserij 1] en/of [wasserij 2] , en/of betalingen (laten) verricht(ten), en/of
- een of meer voertuig(en) en/of leasecontract(en) op naam laten zetten;
- voornoemd persoon naar voren geschoven als leidinggevende terwijl verdachte en of zijn mededaders dat waren,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemd(e) persoon 'licht psychisch gehandicapt' is en/of een stoornis, te weten een sociale communicatiestoornis en/of autisme heeft,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander (en) (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

5.Juridisch kader

5.1
Systematiek artikel 273f, eerste lid, Sr
In artikel 273f, eerste lid, Sr zijn verschillende strafbaar gestelde gedragingen neergelegd in subleden, die alle kwalificeren als mensenhandel. Voorafgaand aan de inhoudelijke bespreking van de verschillende subleden, zal eerst in kaart worden gebracht wat onder mensenhandel dient te worden verstaan en hoe de in de onderhavige zaak verweten feiten op grond van de subleden 1º, 4º en 6º zich tot elkaar verhouden. In dat verband zal allereerst te rade worden gegaan bij de relevante wetsgeschiedenis.
Uit die wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij de formulering van de huidige verbodsbepalingen voor ogen heeft gehad het oude verbod op mensenhandel in overeenstemming te brengen met de omschrijving van mensenhandel in het VN protocol inzake de bestrijding van mensenhandel en het Kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel. Deze internationale instrumenten hanteren een ruimer begrip van mensenhandel dan het verbod op verschillende vormen van seksuele uitbuiting dat was neergelegd in het toenmalige artikel 250a Sr. De nieuwe strafbaar te stellen gedragingen zijn gevat in één nieuwe bepaling onder de noemer van mensenhandel. [1] Daarbij geldt, aldus de memorie van toelichting, dat mensenhandel (kort gezegd) het dwingen is, in ruime zin, van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de mensenhandel bepaling in artikel 273f, eerste lid, Sr kan worden opgedeeld in verschillende kernhandelingen:
( a) mensenhandel in het algemeen: handelingen die worden ondernomen ter verwezenlijking van het einddoel: uitbuiting (waaronder de gedragingen in sub 1°),
( b) aan mensenhandel gerelateerde vormen van uitbuiting (waaronder de gedragingen in sub 4°) en
( c) het trekken van profijt uit uitbuiting (daaronder begrepen de gedraging in sub 6°).
In het navolgende zal het hof de te onderscheiden verschijningsvormen van mensenhandel, voor zover in deze zaak relevant, nader onder de loep nemen.
5.2
Artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr
a.
Gedragingen en dwangmiddelen
In artikel 273f, aanhef en eerste lid sub 1º, Sr is als mensenhandel strafbaar gesteld het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting door aanwending van dwangmiddelen.
Ingevolge sub 4º is tevens schuldig aan mensenhandel degene die een ander dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid dan wel enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid.
Om tot een bewezenverklaring van mensenhandel als bedoeld onder sub 1º en 4º te komen, moet naast deze strafbaar gestelde gedragingen sprake zijn van aanwending van de in sub 1º genoemde dwangmiddelen: dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over die ander. Deze dwangmiddelen beïnvloeden de wil en dienen te leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid. Daartoe behoort ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. [2]
Het hof zal bij de latere beoordeling in het bijzonder moeten onderzoeken of de verdachte de volgende dwangmiddelen heeft aangewend: misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. Het hof zal daarom nader ingaan op de betekenis van deze dwangmiddelen.
Bij ‘misleiding’ gaat het om opzettelijk een foutieve voorstelling van zaken geven. Anders gezegd: misleiding behelst het bewust in strijd met de werkelijkheid een ander iets voorspiegelen.
Een nadere invulling voor het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ kan worden gevonden in de memorie van toelichting bij één van de voorlopers van de huidige bepaling. Daarin schrijft de wetgever dat een dergelijk misbruik wordt verondersteld indien de prostituee (het hof leest: of tewerkgestelde) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee (het hof leest: of tewerkgestelde) in Nederland pleegt te verkeren. [3] Met deze toelichting heeft de wetgever bedoeld het bestanddeel inzake misbruik te objectiveren en daarmee de bescherming van de bepaling uit te breiden. [4]
Volgens het zesde lid van artikel 273f Sr dient onder ‘kwetsbare positie’ mede te worden verstaan: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan”. Een kwetsbare positie kan onder meer het gevolg zijn van illegale binnenkomst of illegaal verblijf, ongedocumenteerde status, verslaving dan wel een psychische- of lichamelijke handicap. [5]
In de toelichting op het zesde lid van artikel 273f Sr wordt opgemerkt dat de bestanddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ elkaar grotendeels overlappen. [6] Zo beschouwd lijkt er geen wezenlijk verschil te bestaan tussen beide misbruik-dwangmiddelen, in die zin dat in beide gevallen de afhankelijkheidspositie van het vermeende slachtoffer centraal staat en deze middelen zich enkel van elkaar lijken te onderscheiden door de aard van deze afhankelijkheid: door de positie van het slachtoffer (kwetsbaar) of de relatie tussen de dader en het slachtoffer (overwicht). Het ligt bovendien voor de hand dat vaak sprake zal zijn van een combinatie van beide.
In lijn hiermee concludeert het hof dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van een kwetsbare positie of een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht in beide gevallen betekenis toekomt aan de feitelijke omstandigheden die het slachtoffer persoonlijk betreffen, die gelegenheid tot uitbuiting scheppen en die maken dat het slachtoffer niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het aangaan of voortzetten van de arbeidsrelatie. [7] Het gebruik maken van deze afhankelijkheid van de betrokkene door de verdachte kan een van de genoemde vormen van misbruik opleveren.
Daarbij merkt het hof nog op dat de Hoge Raad in zijn arresten van 5 februari 2002 en 27 oktober 2009 uiteen heeft gezet dat uit de omstandigheid dat het slachtoffer illegaal in Nederland verblijft, volgt dat een afhankelijke positie mag worden verondersteld. Niet van belang is dat wellicht ook andere, de verdachte niet bekende factoren aan die afhankelijkheid van de betrokkene hebben bijgedragen. [8]
Uitbuiting
Het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd. In het tweede lid van deze bepaling is enkel een opsomming gegeven van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ratio van dit (impliciete) bestanddeel van de bepaling is gelegen in strafbaarstelling van een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het misbruik maken van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. [9]
De vraag of (en zo ja, wanneer) sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f Sr lid 1, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in gevallen als de onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. [10]
Verder is van belang dat ‘uitbuiting’ ook een impliciet bestanddeel is van artikel 273f lid 1, aanhef en sub 4º, Sr, zodat de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [11]
Opzet
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor het bewijs van door ‘misbruik’-handelen toereikend is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer als bedoeld in die bepaling. Naast dit opzetvereiste geldt een ander, zwaarder opzetvereiste ten aanzien van de uitbuiting, namelijk in de vorm van het oogmerk van uitbuiting. [12]
5.3
Artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr
a.
Gedraging
In artikel 273f, aanhef en eerste lid sub 6º, Sr is als mensenhandel strafbaar gesteld het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar behoeft niet de persoon te zijn die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Opzet op uitbuiting
Voor een bewezenverklaring ter zake van het misdrijf als bedoeld in sub 6º is vereist dat het opzet van de verdachte behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander. [13]
Uitbuiting in de zin van sub 6º
In artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr is ‘uitbuiting’ als delictsbestanddeel opgenomen. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld welke betekenis aan de term ‘uitbuiting’ in het licht van sublid 6º moet worden toegekend.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 250a (oud) eerste lid onderdeel 4° Sr model heeft gestaan voor artikel 273f eerste lid sub 6º Sr. [14] Uit de memorie van toelichting bij artikel 250a (oud) eerste lid onderdeel 4° Sr blijkt dat met de invoering van die bepaling werd beoogd ook effectief te kunnen optreden tegen achtergronddaders:
“Daar het niet volstrekt zeker is of met behulp van deelnemingsconstructies in voldoende mate effectief kan worden opgetreden tegen achtergronddaders, wordt voorgesteld ook uitdrukkelijk strafbaar te stellen degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met een derde, terwijl hij weet of behoort te weten dat die ander zich onvrijwillig prostitueert, dan wel indien die ander minderjarig is. Strafrechtelijk optreden tegen exploitatie van onvrijwillige prostitutie en van prostitutie door minderjarigen kan beter worden geëffectueerd, indien strafbaar wordt gesteld het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen.” [15]
Deze doelstelling werd herhaald bij de wetswijziging van 2003-2004, waarbij de huidige tekst van sub 6º werd vastgesteld. [16]
Dit roept de vraag op of het delictsbestanddeel ‘uitbuiting’ in het huidige sub 6º een meer eigen, aan de wetsgeschiedenis gerelateerde, betekenis toekomt. In dat verband is van belang hoe de voordeeltrekkersbepaling in artikel 250a (oud) Sr was vormgegeven.
Artikel 250a (oud), eerste lid, Sr luidde, voor zover hier van belang, als volgt:
1. “Met een gevangenisstraf (…) wordt gestraft:
1º. degene die een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingt dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij of zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt;
(…)
4º. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich onder de onder 1º genoemde omstandigheden beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen.”
Onder het regime van artikel 250a (oud) eerste lid Sr was het voordeel trekken als bedoeld in sub 4º gerelateerd aan het zich beschikbaar stellen onder de onder 1º genoemde omstandigheden (dat wil zeggen: dwangmiddelen). Historisch gezien hangt het voordeel trekken in artikel 250a (oud) eerste lid sub 4º Sr dus systematisch samen met het toenmalige sub 1º, waardoor het voordeel trekken toentertijd een dwangcomponent vereiste.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt bovendien dat de wetgever in 2003-2004 als uitgangspunt hanteerde dat het begrip ‘uitbuiting’ een element van dwang of misleiding in zich had:
“Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a eerste lid onderdeel 1° Sr: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt.” [17]
Het hof concludeert als volgt. In de delictsomschrijving van sub 6º komen geen dwangmiddelen als delictsbestanddeel voor noch wordt daarin expliciet naar die omstandigheden verwezen. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter
nietdat de wetgever aan sub 6º (behoudens uitbreiding tot andere vormen van uitbuiting dan seksuele uitbuiting) een ruimer toepassingsbereik heeft willen geven dan onder het regime van artikel 250a (oud) Sr, terwijl onder die regeling de aanwending van de in de wet genoemde dwangmiddelen een vereiste was.
Ook vanuit wetssystematisch oogpunt is dit naar het oordeel van het hof de meest geëigende uitleg van sub 6º. Immers, indien de voorwaarde van een onderliggend gronddelict, dat een strafbare uitbuitingsgedraging schept als basis voor het voordeeltrekken, niet zou worden gesteld, zou dit tot de ongerijmde situatie leiden dat de ‘profijttrekker’ reeds een strafbaar feit begaat, zonder dat degene die als de ‘uitbuiter’ moet worden beschouwd een strafbaar feit behoeft te hebben gepleegd. Voor die uitkomst valt in de wetsgeschiedenis aangaande de voordeeltrekkersbepaling van sub 6º geen aanknopingspunt te vinden, nu de bepaling juist als doel heeft om
naast de pleger van het gronddelictóók de profijttrekker de dans niet te laten ontspringen.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat voor de vaststelling of sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van sub 6º sprake dient te zijn geweest van de aanwending van een van de dwangmiddelen als opgesomd in sub 1º.

6.Beoordeling van het bewijs

6.1
Vrijspraak
Overwegingen met betrekking tot de Poolse werknemers (artikel 273f, eerste lid sub 6º,
Sr)
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting als bedoeld in artikel 273f eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr ten aanzien van
[Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] vrijgesproken vanwege (kort gezegd) het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de toepassing van dwangmiddelen.
Voor zover in hoger beroep nog aan de orde, wordt aan de verdachte (onder meer) nog verweten dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de arbeidsuitbuiting van deze vier Poolse werknemers in de zin van artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr.
De advocaat-generaal heeft zich, aan de hand van een uitvoerig requisitoir, mede op basis van de wetsgeschiedenis, op het standpunt gesteld dat de verdachte in de gegeven situatie moet worden vrijgesproken van het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van de Poolse werknemers, omdat er geen bewijsmiddelen zijn voor de (ook ten aanzien van) sub 6º vereiste dwangmiddelen.
De raadsman heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat (het oogmerk van) uitbuiting niet kan worden bewezen, zodat ten aanzien van de Poolse werknemers vrijspraak dient te volgen. Nu geen sprake is geweest van uitbuiting van de Poolse werknemers en van enig opzet op het voordeel trekken daaruit geen sprake is geweest, dient volgens de raadsman ook ten aanzien van sub 6º vrijspraak te volgen. Subsidiair kan de verdachte gezien de door hem vertolkte rol niet worden aangemerkt als medepleger in relatie tot de Poolse medewerkers.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van arbeidsuitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr ten aanzien van [Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] .
In de kern genomen kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat binnen het voorliggende feitencomplex dwangmiddelen zijn aangewend. Allereerst constateert het hof dat de werknemers een verblijfsstatus hadden en in Nederland mochten werken. Niet is gebleken dat zij door hun situatie niet konden kiezen, of althans voor hen geen aanvaardbare keuze beschikbaar was, voor een andere bron van levensonderhoud in Nederland. Dat de werknemers door het onregelmatig uitbetalen van de lonen in een afhankelijke positie terecht waren gekomen, kan evenmin worden vastgesteld. Uit getuigenverklaringen blijkt immers dat andere werknemers, die in een vergelijkbare situatie verkeerden, bij vertrek hun achterstallig loon uitbetaald hadden gekregen. Voorts merkt het hof op dat de Poolse medewerkers kennelijk in staat waren de wasserij te verlaten (gelet op verschillende reizen naar Polen) én daartoe over de benodigde financiële middelen beschikten. Het hof concludeert dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van een kwetsbare positie of feitelijke omstandigheden waaruit overwicht voor de verdachte heeft kunnen voortvloeien als bedoeld in artikel 273f, eerste lid onder 1º Sr. Evenmin is gebleken dat een ander dwangmiddel is aangewend.
Daarnaast acht het hof het volgende van belang. De verdachte wordt, gezien de redactie van de tenlastelegging, niet alleen als uitbuiter maar ook als profijttrekker van de verweten arbeidsuitbuiting beschouwd.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in het juridisch kader met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr is geschetst, is het hof
anders dan de rechtbankvan oordeel dat eerst dan een bewezenverklaring kan volgen indien sprake is van een onderliggend strafbaar gronddelict waaraan het voordeeltrekken kan worden gerelateerd.
Nu aan die voorwaarden niet is voldaan, is het hof van oordeel dat de systematiek van artikel 273f lid 1 Sr meebrengt dat in het voorliggende geval geen bewezenverklaring van mensenhandel als bedoeld in sub 6º kan volgen.
Dit voert tot de slotsom op dit onderdeel, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voordeel trekken als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr, voor zover dit betrekking heeft op de vier Poolse werknemers.
6.2
Vrijspraak
Overwegingen met betrekking tot [Nederlandse werknemer] (artikel 273f, eerste lid sub 1º,
sub 4º
en sub 6º
Sr)
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich (met zijn medeverdachte) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting ten aanzien van [Nederlandse werknemer] (hierna: [Nederlandse werknemer] ), zoals strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid sub 1º, sub 4º en sub 6º Sr.
Daarbij is volgens de rechtbank gebruik gemaakt van de dwangmiddelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie en is in het bijzonder gewicht toegekend aan een bij [Nederlandse werknemer] vastgestelde sociale (pragmatische) communicatiestoornis.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van sub 1º, sub 4º en sub 6º Sr ten aanzien van [Nederlandse werknemer] , onder verwijzing naar de motivering en bewezenverklaring van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft daarbij gesteld dat het misbruik van [Nederlandse werknemer] met name bestond uit de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de – vanwege de financiële situatie van de wasserij aanzienlijke - risico’s en aansprakelijkheid voor de loonkosten van de werknemers op [Nederlandse werknemer] hebben afgeschoven.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit met betrekking tot de arbeidsuitbuiting van [Nederlandse werknemer] .
Daartoe is samengevat aangevoerd dat van (enig oogmerk van) uitbuiting van [Nederlandse werknemer] geen sprake is geweest, mede gelet op het feit dat het dossier onvoldoende bewijs voor de aanwezigheid van dwangmiddelen bevat. Daarnaast is evenmin sprake geweest van het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van [Nederlandse werknemer] , met als gevolg dat ook ten aanzien van sub 6º vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman. Subsidiair kan de verdachte gezien de door hem vertolkte rol niet worden aangemerkt als medepleger in relatie tot [Nederlandse werknemer] , aldus de raadsman.
Overwegingen hof
De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag een belangrijke rol toegedicht aan de communicatiestoornis die bij [Nederlandse werknemer] is gediagnosticeerd, die onder meer als gevolg zou hebben gehad dat [Nederlandse werknemer] in de onderlinge verstandhouding tussen hem en zijn opdrachtgevers [verdachte] en [medeverdachte] in een kwetsbare positie verkeerde.
Relevante feiten en omstandigheden
Het hof meent dat de hierboven genoemde centrale vraag dient te worden beantwoord in het licht van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien.
Het hof zal de bevindingen uit het psychiatrisch rapport betreffende [Nederlandse werknemer] , dat kennelijk is opgemaakt in zijn hoedanigheid als verdachte in deze zaak, dan ook bezien in het licht van de verklaringen van getuigen, verdachten en [Nederlandse werknemer] en de andere stukken in het dossier.
In een proces-verbaal van de officier van justitie van 21 september 2020 is vermeld dat over [Nederlandse werknemer] , die aanvankelijk als verdachte in deze zaak was aangemerkt, op 10 juli 2017 een rapport is opgemaakt door psychiater i.o. W.J. Peyrot. De deskundige concludeerde dat [Nederlandse werknemer] lijdt aan een aangeboren sociale (pragmatische) communicatiestoornis en adviseerde het ten laste te leggen feit in verminderde mate aan [Nederlandse werknemer] toe te rekenen. Na deze diagnose volgen algemene beweringen over personen die aan deze stoornis lijden, waaraan de deskundige vervolgens de situatie van [Nederlandse werknemer] bij [wasserij 1] als volgt spiegelt.
“Het werkklimaat bij [wasserij 1] was een sociaal complexe situatie waarbij diverse sociale inschattingen nodig waren. Vanuit het beperkte sociale inzicht van [Nederlandse werknemer] voortkomend uit zijn sociaal (pragmatische) communicatiestoornis, magverondersteldworden dat deze sociale situatie te complex voor hem was om adequaat te kunnen inschatten. Het past binnen de stoornis van [Nederlandse werknemer] dat hij vertrouwde op de geruststelling dat de zaken binnen het bedrijf goed geregeld waren.”
De deskundige hanteert hierbij dus een veronderstelling, die naar het oordeel van het hof dient te worden getoetst aan en bezien tegen de achtergrond van hetgeen verder uit het dossier blijkt.
De getuigenverklaringen van de Poolse werknemers [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] komen erop neer dat [Nederlandse werknemer] “geestelijk niet goed was” en in feite niets te zeggen had in de wasserij, dat niemand hem serieus nam en dat hij constant bereikbaar moest zijn om klusjes uit te voeren voor de medeverdachte [medeverdachte] .
In tapgesprekken van 19 december 2016 tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [Nederlandse werknemer] alsmede tussen de verdachte [verdachte] en [Nederlandse werknemer] wordt het beeld bevestigd dat [Nederlandse werknemer] weinig te zeggen had. In deze gesprekken schreeuwde [medeverdachte] tegen [Nederlandse werknemer] en gedroeg zich neerbuigend jegens hem, terwijl de verdachte [verdachte] hem op onsympathieke wijze bevelen gaf, zonder inspraak te dulden.
Uit verklaringen van [Nederlandse werknemer] kan het volgende worden afgeleid.
[Nederlandse werknemer] heeft verklaard dat hij gymnasium heeft gedaan en een bachelor psychologie heeft behaald. Hij is slechthorend en draagt daarom gehoorapparaten. Hij vindt dat hij verder normaal functioneert.
[Nederlandse werknemer] heeft in deze zaak aangifte gedaan omdat hij zich benadeeld achtte door de bij wasserij [wasserij 1] ontstane situatie: hij werd verantwoordelijk gehouden voor werknemerskosten en kosten van een leaseauto en is hiervoor civiel aansprakelijk gesteld, terwijl daarover vooraf andersluidende afspraken waren gemaakt met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] .
[Nederlandse werknemer] verklaarde verder als volgt. Hij deed aanvankelijk administratief werk voor [wasserij 1] en heeft zijn slapende uitzendbureau genaamd [bedrijf Nederlandse werknemer] B.V. aangeboden aan de verdachte en [medeverdachte] , toen zij een uitzendbureau zochten voor de verloning van werknemers bij [wasserij 1] B.V. Zij beloofden hem dat hij dan extra geld zou kunnen verdienen. [Nederlandse werknemer] had schulden en was niet in staat de verloningsbetalingen van [bedrijf Nederlandse werknemer] te voldoen, hetgeen volgens hem bekend was bij de verdachte en [medeverdachte] . Zij zouden garant staan voor die betalingen. [Nederlandse werknemer] heeft het door [wasserij 1] aan [bedrijf Nederlandse werknemer] te betalen tarief van € 15 per uur berekend, opdat daar voor hem een kleine marge op zou zitten waardoor hij zijn schuld zou kunnen wegwerken. [Nederlandse werknemer] heeft het contract tussen [wasserij 1] en [bedrijf Nederlandse werknemer] opgesteld. [Nederlandse werknemer] heeft de in de Engelse taal opgestelde contracten tussen [bedrijf Nederlandse werknemer] en de werknemers opgesteld en deze inhoudelijk besproken met de verdachte en [medeverdachte] . Voor de verloning via [bedrijf Nederlandse werknemer] moest volgens [medeverdachte] worden teruggerekend naar 1 oktober 2016, welke uren niet waren bijgehouden. [medeverdachte] wilde dat [Nederlandse werknemer] fictieve uren voor de maand oktober 2016 zou noteren, namelijk minder dan het aantal gewerkte uren. [Nederlandse werknemer] was het daarmee niet eens en heeft geen gevolg gegeven aan deze wens van [medeverdachte] . [Nederlandse werknemer] heeft er bij de verdachte en [medeverdachte] op gehamerd dat hij geld zou ontvangen om de medewerkers te kunnen betalen. In december 2016 heeft hij als voorschot diverse betalingen van [wasserij 1] ontvangen. Het verlonen is volgens [Nederlandse werknemer] alleen in de maand december 2016 misgegaan. [Nederlandse werknemer] heeft op de dag van de inval (19 december 2016) met [medeverdachte] gesproken over de niet kloppende uren, waarbij [medeverdachte] hem heeft uitgescholden en voor mongool heeft uitgemaakt, hetgeen [Nederlandse werknemer] niet beviel. Hij heeft daarop aangekondigd te zullen stoppen als het op deze manier verder zou gaan.
[Nederlandse werknemer] had geen rijbewijs, maar heeft op verzoek van [medeverdachte] een leaseauto op naam van zijn eenmanszaak [bedrijf 2 Nederlandse werknemer] gezet die werd gebruikt door [wasserij 1] . [wasserij 1] heeft tot december 2016 alle kosten voor de leaseauto betaald.
[Nederlandse werknemer] heeft verschillende kleinere hotels als klant aangebracht bij [wasserij 1] .
[Nederlandse werknemer] wist dat [wasserij 1] schulden had en dat er veel afbetaald moest worden, zoals machines en de huur van het pand. Hij was ook bekend met berichten over een mogelijke sluiting en faillissement van de zaak. Mede aan de hand van een door [Nederlandse werknemer] gemaakte berekening ging hij ervan uit dat het wel goed zou komen met de betalingen aan hem, omdat er in januari 2017 nieuwe klanten, waaronder grote hotelketens, bij zouden komen en de omzet van [wasserij 1] in november 2016 ongeveer 70.000 euro bedroeg.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat op grond van de conclusies van het psychiatrisch rapport volgt dat de bij [Nederlandse werknemer] vastgestelde communicatiestoornis van invloed is geweest op zijn toerekenbaarheid als potentiële dader, maar dat dit niet zonder meer betekent dat [Nederlandse werknemer] als werknemer een kwetsbaar slachtoffer is en door die stoornis verminderd in staat is zijn wil te bepalen.
Voor die conclusie biedt de summiere informatie onvoldoende zelfstandige grond. De hiervoor aangestipte veronderstelling van de psychiater vindt onvoldoende inkleuring in het dossier.
De getuigenverklaringen die erop neer komen dat er iets ‘mis’ was met [Nederlandse werknemer] , zijn louter gebaseerd op een indruk van zijn gedrag en voorkomen, en brengen hierin geen verandering, mede afgezet tegen de intellectuele capaciteiten en zakelijke vaardigheden van [Nederlandse werknemer] die ook blijken uit zijn verklaringen.
Met betrekking tot de financiële positie van [Nederlandse werknemer] overweegt het hof volgende.
Niet ter discussie staat dat [Nederlandse werknemer] schulden had en zelf niet in staat was om de loonbetalingsverplichtingen van [bedrijf Nederlandse werknemer] te kunnen voldoen. In zoverre was hij afhankelijk van de betalingen van [wasserij 1] . Daartegenover staat dat het [Nederlandse werknemer] zelf is geweest, die zijn inactieve uitzendbureau voor de verloning van [wasserij 1] -medewerkers ter beschikking heeft gesteld en bewust de keuze heeft gemaakt om aan de hand van een door hemzelf berekend tarief en door hem opgestelde contracten vanaf oktober 2016 personeel aan [wasserij 1] te gaan verlonen, waarbij de wil om zijn financiële positie te verbeteren zijn drijfveer was.
Daar komt nog bij, dat [Nederlandse werknemer] door zijn administratieve positie binnen [wasserij 1] die hij sinds april/mei 2016 bekleedde en klantenwervingsactiviteiten niet alleen op de hoogte was van de schulden van het bedrijf, maar ook van de orderportefeuille, de debiteuren en het groeiende klantenbestand, waardoor hij eind oktober 2016 een eigen afweging heeft kunnen maken. Dat de verloning van het personeel van [wasserij 1] via [bedrijf Nederlandse werknemer] slechts was ingegeven om de (financiële) aansprakelijkheid voor het personeel op [Nederlandse werknemer] af te schuiven, kan op basis van de bewijsmiddelen niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Het hof heeft daarbij ook betrokken dat [wasserij 1] aan [bedrijf Nederlandse werknemer] in december 2016 vier maal een (deel)betaling heeft gedaan ten bedrage van in totaal € 4.840.
Dat de verloning door de strafrechtelijke procedure en financiële problemen bij [wasserij 1] anders is gelopen dan was afgesproken, maakt dat niet anders.
Verder is de aard van de werkrelatie tussen de verdachten en [Nederlandse werknemer] van belang, waarover hiervoor reeds is aangestipt dat hij door de verdachte en [medeverdachte] niet met respect, maar neerbuigend werd behandeld.
Daartegenover staat dat [Nederlandse werknemer] blijkens de inhoud van zijn verklaringen zich assertief kon opstellen en in staat was tegenwicht te bieden aan de beide verdachten. Zo heeft [Nederlandse werknemer] verschillende keren bij de verdachte en [medeverdachte] aangekaart dat de door hem ontvangen voorschotten ontoereikend waren, dat de berekening van [Nederlandse werknemer] niet overeen kwam met de daadwerkelijk gemaakte uren en heeft hij erop gehamerd dat hij geld zou ontvangen om het verloonde personeel te kunnen betalen.
Over het feit dat een leasecontract van een door [medeverdachte] / [wasserij 1] gebruikte auto op naam is gesteld van [Nederlandse werknemer] bedrijf [bedrijf 2 Nederlandse werknemer] merkt het hof nog op dat deze handeling niet zonder meer kan worden aangemerkt als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan de betreffende persoon wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen, als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 4º, Sr. Verder heeft [Nederlandse werknemer] verklaard dat tot december 2016 voor de leaseauto is betaald, hetgeen het hof aannemelijk acht, nu het leasecontract aanving op 31 augustus 2016 en [wasserij 1] tot en met 9 december 2016 betalingen heeft gedaan aan [bedrijf 2 Nederlandse werknemer] . Dit leidt tot de conclusie dat uitbuiting op dit onderdeel ook niet kan worden bewezen.
Het hof concludeert als volgt. Er is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat sprake is geweest van de aanwending van enig de wil beïnvloedend dwangmiddel in de zin van artikel 273f, eerste lid, Sr en evenmin van (het oogmerk van) uitbuiting.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in het kader van de verloning bewust een foutieve voorstelling van zaken aan [Nederlandse werknemer] hebben voorgespiegeld noch kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van een vooropzet plan dat er uitsluitend op was gericht om [Nederlandse werknemer] met de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de loonlasten te belasten. Gelet op het voorgaande kan enige vorm van misleiding van [Nederlandse werknemer] , al dan niet als gevolg van diens stoornis, niet worden bewezen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde misbruik van de kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat [Nederlandse werknemer] goed op de hoogte was van de financiële situatie van de wasserij, dat hij in staat was informatie in te winnen over financiële zaken en er zijn geen aanwijzingen dat hij niet in staat was de gevolgen en risico’s van zijn handelingen in te schatten. De verklaringen van de getuigen en de conclusies van het deskundigenrapport over zijn stoornis bieden onvoldoende basis om aan te nemen dat [Nederlandse werknemer] desondanks - door zijn beperkte communicatieve capaciteiten - de werkelijke situatie zo slecht heeft kunnen inschatten dat hij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan mee te werken aan de zakelijke constructie. Hoewel er aanwijzingen bestaan dat [Nederlandse werknemer] binnen de werkrelatie onheus en onbehoorlijk is behandeld, geeft het gedrag van [Nederlandse werknemer] er bovendien blijk van dat hij een mondige werknemer kon zijn die tegenwicht bood aan zijn werkgever(s). Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van misbruik van een kwetsbare positie of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dat ziet op artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr.
Als gevolg van het ontbreken van bewijs voor een gronddelict waaruit de uitbuiting van [Nederlandse werknemer] voortvloeit, zal de verdachte (mede gezien het hof hiervoor onder 6.1. heeft overwogen en beslist) ook worden vrijgesproken van het verweten opzettelijk voordeel trekken daaruit, zoals in artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr strafbaar is gesteld, nu het delictsbestanddeel (daadwerkelijke) ‘uitbuiting’ niet kan worden bewezen.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte ook worden vrijgesproken van hetgeen subsidiair is ten laste gelegd.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.020. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.420. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
7.2
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.100. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.400. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
7.3
Vordering van de benadeelde partij [Nederlandse werknemer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.912,61. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

8.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de gegeven beslissingen tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde betreffende sub 1º en sub 4º ten aanzien van [Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 4]
Verklaart de benadeelde partij [Poolse werknemer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 3]
Verklaart de benadeelde partij [Poolse werknemer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [Nederlandse werknemer]
Verklaart de benadeelde partij [Nederlandse werknemer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2023.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002718-21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 21 juli 2023.
Tegenwoordig zijn:
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter en
mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom
en mr. T. Kaandorp als griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Spruijt, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam en plaats:
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTEin deze zaakis gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.
2.
3.Het hof leest dit in, nu de toelichting betrekking had op een bepaling waarin slechts seksuele uitbuiting strafbaar werd gesteld en deze bepaling de basis heeft gevormd voor de huidige bepaling (zie hierboven).
4.
5.Deze voorbeelden volgen uit: Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16 (MvT).
6.
7.Vergelijk HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, r.o. 5.5. en HR 12 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca), r.o. 2.4.3 en 2.5.1.
8.HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, en HR 12 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca).
9.
10.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1 (Chinese horeca); herhaald in HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534.
11.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556.
12.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca).
13.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
14.
15.
16.
17.