ECLI:NL:GHAMS:2023:3719

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
23-002734-21 en 23-002125-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en arbeidsuitbuiting in wasserijen met illegale vreemdelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel en arbeidsuitbuiting. De zaak betreft twee afzonderlijke strafzaken, Portland en Erin-Lavely, waarin de verdachte werd beschuldigd van het werven, huisvesten en uitbuiten van illegale vreemdelingen in wasserijen in Amsterdam en Doetinchem. De verdachte werd verweten opzettelijk voordeel te trekken uit de uitbuiting van deze werknemers, die onder erbarmelijke omstandigheden moesten werken en vaak niet of te laat werden uitbetaald. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan deze praktijken, waarbij hij gebruik maakte van de kwetsbare positie van de werknemers. De rechtbank had eerder de verdachte vrijgesproken van bepaalde beschuldigingen, maar het hof heeft deze vrijspraken vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel en gewoontewitwassen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en een taakstraf van 240 uren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummers: 23-002734-21 (Portland) en 23-002125-17 (Erin-Lavely, ttz.gev.)
Datum uitspraak: 21 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845246-16 (Portland) en tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken onder parketnummers 13-845059-11 (Erin, aangeduid als zaak A) en 13-845011-13 (Lavely, aangeduid als zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 en 30 januari 2018, 27 september 2019, 6 december 2021, 31 maart 2022, 8 april 2022, 14, 15 en 16 juni en 10 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft de zaken Portland en Erin-Lavely, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde vonnissen.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep

Portland
Aan de verdachte wordt in de zaak Portland onder 1 primair – onder meer – verweten dat hij mensenhandel gedragingen heeft verricht als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 1º, sub 4º en sub 6º, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten aanzien van [Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] (voorheen genaamd: [naam] ).
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting – als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr – ten aanzien van deze vier personen vrijgesproken. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
Dit betekent dat het hoger beroep mede gericht is tegen de beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen beslissingen tot vrijspraak geen hoger beroep open. Naar het oordeel van het hof zijn de verweten mensenhandel gedragingen ten aanzien van deze personen (impliciet) cumulatief ten laste gelegd, zodat de beslissingen tot vrijspraak hebben te gelden als beslissingen ten aanzien van zelfstandige feiten. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Dit betekent dat in hoger beroep enkel nog de overige ten laste gelegde mensenhandel gedraging als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr met betrekking tot deze vier personen ter beoordeling aan het hof voorligt.
Erin
Daarnaast wordt de verdachte in de zaak Erin onder 1 primair onder meer verweten dat hij gedragingen heeft verricht als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 4º en sub 6º, Sr ten aanzien van [illegaal persoon] . Naar het oordeel van het hof dienen ook deze verweten mensenhandel gedragingen ten aanzien van deze persoon te worden beschouwd als (impliciet) cumulatief ten laste gelegd.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 4º en sub 6º, Sr ten aanzien van [illegaal persoon] vrijgesproken. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Dit betekent dat het hoger beroep mede gericht is tegen de beslissingen tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.
Dit betekent dat in hoger beroep geen mensenhandel verwijt als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 4º en sub 6º, Sr ten aanzien van [illegaal persoon] ter beoordeling aan het hof voorligt.

3.Tenlasteleggingen

Na de op 22 oktober 2020 in eerste aanleg toegelaten wijziging in de zaak Portland en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, wordt aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak Portland(met parketnummer 13-845246-16):
feit 1 primairhij, op een of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 19 december 2016 te Amsterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
een persoon, te weten
- [Nederlandse werknemer]
(lid 1 onder 1)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die (perso(o)n(en),
en/of
(lid 1 onder 4)
(telkens) door dwang en/of geweld en/ of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, bovengenoemde perso(o)n(en) (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(lid 1 onder 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die perso(o)n(en) en/of ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde perso(o)n(en) [Poolse werknemer 1] , en/of [Poolse werknemer 2] , en/of [Poolse werknemer 3] , en/of [Poolse werknemer 4] ,
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris uitbetaald en/of laten uitbetalen, en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven, en/of
- gewerkte uren (laten) doorgeven aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (vervolgens) die gewerkte uren niet of niet allemaal geregistreerd/(laten) registreren en/of niet te (laten) voorzien van (juiste) loonstroken, en/of
- laten werken met (een) niet goed werkende machine(s) en/of laten werken met (een) door de Arbo afgekeurde machine(s) en/of niet voorzien van beschermende kleding, en/of
- verboden in de nachtelijke uren het pand te verlaten, en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde personen moesten blijven slapen op de werkplek,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat een aantal bovengenoemd(e) perso(o)n(en) de Nederlandse taal niet en/of nauwelijks machtig zijn,
en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde [Nederlandse werknemer]
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris heeft/hebben uitbetaald en/of laten uitbetalen en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts heeft/hebben laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde persoon moest blijven slapen op de werkplek,
- een bedrijf ( [bedrijf Nederlandse werknemer] ) op naam van voornoemd persoon ingezet als uitzendbureau ten behoeve van de wasserijen [wasserij 1] en/of [wasserij 2] , en/of betalingen (laten) verricht(ten), en/of
- een of meer voertuig(en) en/of leasecontract(en) op naam laten zetten;
- voornoemd persoon naar voren geschoven als leidinggevende terwijl verdachte en of zijn mededaders dat waren,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemd(e) persoon 'licht psychisch gehandicapt' is en/of een stoornis, te weten een sociale communicatiestoornis en/of autisme heeft,
feit 1 subsidiair[wasserij 1] B.V. ( [wasserij 1] ) en/of [wasserij 2] B.V. ( [wasserij 2] ) en/of [wasserij 3] B.V. en/of [bedrijf Nederlandse werknemer] , in elk geval een rechtspersoon, op één of meer tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2015 tot en met 19 december 2016 te Amsterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een persoon, te weten
- [Nederlandse werknemer]
(lid 1 onder 1)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die perso(o)n(en),
en/of
(lid 1 onder 4)
(telkens) door dwang en/of geweld en/ of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, bovengenoemde perso(o)n(en) (telkens) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(lid 1 onder 6)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die perso(o)n(en) en/of ander(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde perso(o)n(en) [Poolse werknemer 1] , en/of [Poolse werknemer 2] , en/of [Poolse werknemer 3] , en/of [Poolse werknemer 4] ,
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris uitbetaald en/of laten uitbetalen, en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven, en/of
- gewerkte uren (laten) doorgeven aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (vervolgens) die gewerkte uren niet of niet allemaal geregistreerd/(laten) registreren en/of niet te (laten) voorzien van (juiste) loonstroken, en/of
- laten werken met (een) niet goed werkende machine(s) en/of laten werken met (een) door de Arbo afgekeurde machine(s) en/of niet voorzien van beschermende kleding, en/of
- verboden in de nachtelijke uren het pand te verlaten, en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde personen moesten blijven slapen op de werkplek,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat een aantal bovengenoemd(e) perso(o)n(en) de Nederlandse taal niet en/of nauwelijks machtig zijn
en/of
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), bovengenoemde [Nederlandse werknemer]
- geen loon/salaris en/of te weinig loon/salaris heeft/hebben uitbetaald en/of laten uitbetalen en/of
- onwetend gehouden over de Nederlandse wet en/of regelgeving, en/of
- lange werkdagen laten maken en/of er ook s 'nachts heeft/hebben laten werken en/of 24 uur beschikbaar laten zijn, en/of
- onder hoge temperatuur laten werken en/of slapen en/of leven en/of
- niet als werknemer(s) geregistreerd bij het UWV/Belastingdienst, en/of
- niet als werknemer(s) verzekerd tegen ziektekosten, en/of
- geen vakantietoeslag en/of reiskostenvergoeding uitgekeerd/(laten) uitkeren, zodat bovengenoemde persoon moest blijven slapen op de werkplek,
- een bedrijf ( [bedrijf Nederlandse werknemer] ) op naam van voornoemd persoon ingezet als uitzendbureau ten behoeve van de wasserijen [wasserij 1] en/of [wasserij 2] , en/of betalingen (laten) verricht(ten), en/of
- een of meer voertuig(en) en/of leasecontract(en) op naam laten zetten;
- voornoemd persoon naar voren geschoven als leidinggevende terwijl verdachte en of zijn mededaders dat waren,
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemd(e) persoon 'licht psychisch gehandicapt' is en/of een stoornis, te weten een sociale communicatiestoornis en/of autisme heeft,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander (en) (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2hij op of omstreeks 19 december 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser/stroomstootwapen,
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
Zaak Erin(met parketnummer 13-845059-11):
feit 1 primairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 maart 2012 te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
A. (lid 1 onder 1)
(een) perso(o)n(en) genaamd
- [aangever 1] (Aan-01), en/of
- [aangever 2] (Aan-02), en/of
- [aangever 3] (Aan-03), en/of
- [aangever 4] (Aan-04),
althans een of meer andere perso(o)n(en),
door dwang en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven en/of ontvangen van betalingen, bovenvermelde perso(o)n(en) heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die pers(o)n(en),
waarbij de dwang en/of fraude en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen geldige verblijfsstatus had(den) in Nederland, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen beschikking had(den) over hun/zijn eigen paspoort, en/of
- aan bovenvermelde perso(o)n(en) werd voorgehouden dat zij/hij ongeveer tussen de 1000 a 1200 euro per maand zou(den) gaan verdienen, terwijl dit in werkelijkheid een stuk lager was, en/of
- aan bovenvermelde perso(o)n(en) werd voorgehouden dat zij/hij 5 of 6 dagen per week en/of 10 a 11 uren per dag zou(den) werken, terwijl dit in werkelijkheid meer was,
en dat werven en/of vervoeren en/of huisvesten en/of opnemen hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
- bovenvermelde perso(o)n(en) (een) werkplek(en) heeft/hebben aangeboden en/of ter beschikking heeft/hebben gesteld in de [wasserij 4] V.O.F. en/of [wasserij 5] , en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) slaapplaatsen (op de werkvloer) ter beschikking heeft/hebben gesteld in de [wasserij 4] V.O.F. en/of [wasserij 5] , en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) van en/of naar (een) werkplek(ken) heeft/hebben vervoerd en/of doen vervoeren in (de laadruimte van) een (bedrijfs)auto,
en/of
B . (lid 1 onder 4)
(een) perso(o)n(en) genaamd
- [aangever 1] (Aan-01), en/of
- [aangever 2] (Aan-02), en/of
- [aangever 3] (Aan-03), en/of
- [aangever 4] (Aan-04), en/of
- [slachtoffer 1] (G-05), en/of
- [slachtoffer 2] (G-06), en/of
althans een of meer andere perso(o)n(en),
door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
onder voornoemde omstandigheden enige handelingen heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten,
waarbij de dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of fraude en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat (telkens):
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen geldige verblijfsstatus had(den) in Nederland, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen beschikking had(den) over hun/zijn eigen paspoort, en/of
- aan bovenvermelde perso(o)n(en) werd voorgehouden dat zij/hij ongeveer tussen de 1000 a 1200 euro per maand zou(den) gaan verdienen, terwijl dit in werkelijkheid een stuk lager was, en/of
- aan bovenvermelde perso(o)n(en) werd voorgehouden dat zij/hij 5 of 6 dagen per week en/of 10 a 11 uren per dag zou(den) werken, terwijl dit in werkelijkheid meer was, en/of
- van één of meer van bovenvermelde perso(o)n(en) een deel van het loon heeft ingehouden/ niet heeft uitbetaald, waardoor deze perso(o)n(en) financieel en/of economisch en/of maatschappelijk in een afhankelijke positie (van verdachte en/of zijn mededader(s)) gebracht waren, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) intimiderend en/of bedreigend zijn bejegend door verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) heeft/hebben gedreigd om bovenvermelde perso(o)n(en) aan te geven bij de politie indien zij/hij ontslag zou(den) nemen, en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) aan bovenvermelde perso(o)n(en) heeft/hebben beloofd om een verblijfsdocument/paspoort te regelen indien zij/hij bij verdachte zou(den) blijven werken,
en/of
C. (lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van
- [aangever 1] (Aan-01), en/of
- [aangever 2] (Aan-02), en/of
- [aangever 3] (Aan-03), en/of
- [aangever 4] (Aan-04), en/of
- [slachtoffer 1] (G-05), en/of
- [slachtoffer 2] (G-06), en/of
althans een of meer andere perso(o)n(en),
waarbij de uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- van bovenvermelde perso(o)n(en) een deel van het loon heeft ingehouden/ niet heeft uitbetaald, waardoor deze perso(o)n(en) financieel en/of economisch en/of maatschappelijk in een afhankelijke positie (van verdachte en/of zijn mededader(s)) gebracht waren, en/of
- aan bovenvermelde perso(o)n(en) geen overuren heeft uitbetaald, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) gemiddeld twaalf tot vierentwintig uur per etmaal en/of zes tot zeven dagen per week heeft laten werken, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was en/of toegestaan om pas te eten nadat het werk klaar was, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) (zeer) weinig pauzes heeft gegeven, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) heeft beloofd om een verblijfsdocument/ paspoort te regelen indien zij/hij bij verdachte zou(den) blijven werken, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) heeft laten werken onder (zeer) slechte en/of onveilige werkomstandigheden, te weten (zeer) hoge temperaturen en/of geen/nauwelijks ventilatie en/of met (een) gevaarlijke stof(fen), waaronder chloride, zonder beschermende kleding;
feit 1 subsidiairhij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 maart 2012, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
uit winstbejag
- [aangever 1] (Aan-01), en/of
- [aangever 2] (Aan-02), en/of
- [aangever 3] (Aan-03), en/of
- [aangever 4] (Aan-04), en/of
- [slachtoffer 2] (G-06), en/of
- [illegaal persoon] (G-07),
althans een of meer perso(o)n(en),
bij het verschaffen van verblijf in Nederland (telkens) behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen heeft/hebben verschaft door het geven van een werkplek en/of onderdak (in de wasserette [wasserij 4] V.O.F. en/of [wasserij 5] aan de [adres wasserij] te Amsterdam) en/of het vervoeren of doen vervoeren van vorenbedoelde personen in Nederland met een (bedrijfs)auto, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij en/of zijn mededader(s) in genoemde periode daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
feit 2hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2011, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans heeft/hebben witgewassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen (telkens)
van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,- (AMB-036-01), althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op vorenbedoelde geldbedrag(en) was/waren en/of vorenbedoelde geldbedrag voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat het voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
(een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,- (AMB-036-01), althans enig geldbedrag, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van (het) vorenbedoelde geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dit/deze geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, door - zakelijk weergegeven - (onder meer)
- giraal (een) (van misdrijf afkomstig(e)) geldbedrag(en) over te maken naar bankrekening(en) van mededader(s), en/of
- ( een deel van) vorenbedoelde giraal verstrekte geldbedrag(en) contant terug te ontvangen;
Zaak Lavely(met parketnummer 13-845011-13):
primairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 januari 2012 tot en met 24 augustus 2012, te Doetinchem en/of te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
A. (lid 1 onder 1)
(een) perso(o)n(en) genaamd
- [aangever 3] (Aan-01), en/of
- [slachtoffer 3] (Doc-008), en/of
- [slachtoffer 4] , althans een of meer andere perso(o)n(en),
door dwang en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en/of door misbruik van een kwetsbare positie bovenvermelde perso(o)n(en) heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen,
(telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en)
waarbij de dwang en/of fraude en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen geldige verblijfsstatus had(den) in Nederland, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen beschikking had(den) over hun/zijn eigen paspoort,
en dat werven en/of vervoeren en/of huisvesten en/of opnemen hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- bovenvermelde pers(o)n(en) heeft gehuisvest in de wasserij [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) in de wasserij [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem de beschikking heeft gegeven over (een) slaapplaats(en) (bestaande uit lakens en/of dekens op de grond), en/of
- bovengenoemde perso(o)n(en) werkzaamheden heeft laten verrichten in de wasserij [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem, althans werkzaamheden heeft laten verrichten voor verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) van en/of naar (een) werkplek(ken) heeft vervoerd/doen vervoeren,
en/of
B. (lid 1 onder 4)
(een) perso(o)n(en) genaamd
- [aangever 3] (Aan-01), en/of
- [slachtoffer 3] (Doc-008), en/of
- [slachtoffer 4] , althans een of meer andere perso(o)n(en),
door dwang en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of onder voornoemde omstandigheden enige handelingen heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of haar medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten,
waarbij de dwang en/of fraude en/of misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen geldige verblijfsstatus had(den) in Nederland, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) geen beschikking had(den) over hun eigen paspoort, en/of
- verdachte aan [aangever 3] heeft beloofd zijn ingehouden loon uit te betalen wanneer hij bij hem zou (blijven) werken, terwijl hij zijn belofte niet is nagekomen, en/of
- bovenvermelde pers(o)n(en) gemiddeld meer dan twaalf uur per dag en/of zes tot zeven dagen per week heeft laten werken, en/of
- van bovenvermelde perso(o)n(en) heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was, en/of
- bovenvermelde pers(o)n(en) geen, althans zeer weinig, vrije dagen heeft gegeven,
en/of
C. (lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van
- [aangever 3] (Aan-01), en/of
- [slachtoffer 3] (Doc-008), en/of
- [slachtoffer 4] ,
althans een of meer andere perso(o)n(en),
waarbij de uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- van bovenvermelde perso(o)n(en) een deel van het loon heeft ingehouden/ niet heeft uitbetaald, waardoor deze perso(o)n(en) financieel en/of economisch en/of maatschappelijk in een afhankelijke positie (van verdachte en/of zijn mededader(s)) gebracht waren, en/of
- aan bovenvermelde perso(o)n(en) geen overuren heeft uitbetaald, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) gemiddeld twaalf uur per etmaal en/of zes tot zeven dagen per week heeft laten werken, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was en/of toegestaan om pas te eten nadat het werk klaar was, en/of
- bovenvermelde perso(o)n(en) (zeer) weinig pauzes heeft gegeven, en/of
- verdachte aan [aangever 3] heeft beloofd zijn ingehouden loon uit te betalen wanneer hij bij hem zou (blijven) werken, terwijl hij zijn belofte niet is nagekomen;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 13 januari 2012 tot en met 24 augustus 2012, te Doetinchem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
uit winstbejag een of meer personen, onder wie
- [aangever 3] (Aan-01), en/of
- [slachtoffer 3] (Doc-008),
bij het verschaffen van verblijf in Nederland (telkens) behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en middelen heeft/hebben verschaft door het geven van een werkplek en/of onderdak (in de wasserette [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem) en/of het vervoeren of doen vervoeren van vorenbedoelde personen in Nederland met een (bedrijfs)auto, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij en/of zijn mededader(s) in genoemde periode daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.Vonnissen waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

5.Juridisch kader

5.1
Systematiek artikel 273f, eerste lid, Sr
In artikel 273f, eerste lid, Sr zijn verschillende strafbaar gestelde gedragingen neergelegd in subleden, die alle kwalificeren als mensenhandel. Voorafgaand aan de inhoudelijke bespreking van de verschillende subleden, zal eerst in kaart worden gebracht wat onder mensenhandel dient te worden verstaan en hoe de in de onderhavige zaak verweten feiten op grond van de subleden 1º, 4º en 6º zich tot elkaar verhouden. In dat verband zal allereerst te rade worden gegaan bij de relevante wetsgeschiedenis.
Uit die wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij de formulering van de huidige verbodsbepalingen voor ogen heeft gehad het oude verbod op mensenhandel in overeenstemming te brengen met de omschrijving van mensenhandel in het VN protocol inzake de bestrijding van mensenhandel en het Kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel. Deze internationale instrumenten hanteren een ruimer begrip van mensenhandel dan het verbod op verschillende vormen van seksuele uitbuiting dat was neergelegd in het toenmalige artikel 250a Sr. De nieuwe strafbaar te stellen gedragingen zijn gevat in één nieuwe bepaling onder de noemer van mensenhandel. [1] Daarbij geldt, aldus de memorie van toelichting, dat mensenhandel (kort gezegd) het dwingen is, in ruime zin, van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten. Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de mensenhandel bepaling in artikel 273f, eerste lid, Sr kan worden opgedeeld in verschillende kernhandelingen:
( a) mensenhandel in het algemeen: handelingen die worden ondernomen ter verwezenlijking van het einddoel: uitbuiting (waaronder de gedragingen in sub 1°),
( b) aan mensenhandel gerelateerde vormen van uitbuiting (waaronder de gedragingen in sub 4°) en
( c) het trekken van profijt uit uitbuiting (daaronder begrepen de gedraging in sub 6°).
In het navolgende zal het hof de te onderscheiden verschijningsvormen van mensenhandel, voor zover in deze zaak relevant, nader onder de loep nemen.
5.2
Artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr
a.
Gedragingen en dwangmiddelen
In artikel 273f, aanhef en eerste lid sub 1º, Sr is als mensenhandel strafbaar gesteld het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting door aanwending van dwangmiddelen.
Ingevolge sub 4º is tevens schuldig aan mensenhandel degene die een ander dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid dan wel enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid.
Om tot een bewezenverklaring van mensenhandel als bedoeld onder sub 1º en 4º te komen, moet naast deze strafbaar gestelde gedragingen sprake zijn van aanwending van de in sub 1º genoemde dwangmiddelen: dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap heeft over die ander. Deze dwangmiddelen beïnvloeden de wil en dienen te leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid. Daartoe behoort ook het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. [2]
Het hof zal bij de latere beoordeling in het bijzonder moeten onderzoeken of de verdachte de volgende dwangmiddelen heeft aangewend: misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. Het hof zal daarom nader ingaan op de betekenis van deze dwangmiddelen.
Bij ‘misleiding’ gaat het om opzettelijk een foutieve voorstelling van zaken geven. Anders gezegd: misleiding behelst het bewust in strijd met de werkelijkheid een ander iets voorspiegelen.
Een nadere invulling voor het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ kan worden gevonden in de memorie van toelichting bij één van de voorlopers van de huidige bepaling. Daarin schrijft de wetgever dat een dergelijk misbruik wordt verondersteld indien de prostituee (het hof leest: of tewerkgestelde) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee (het hof leest: of tewerkgestelde) in Nederland pleegt te verkeren. [3] Met deze toelichting heeft de wetgever bedoeld het bestanddeel inzake misbruik te objectiveren en daarmee de bescherming van de bepaling uit te breiden. [4]
Volgens het zesde lid van artikel 273f Sr dient onder ‘kwetsbare positie’ mede te worden verstaan: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan”. Een kwetsbare positie kan onder meer het gevolg zijn van illegale binnenkomst of illegaal verblijf, ongedocumenteerde status, verslaving dan wel een psychische- of lichamelijke handicap. [5]
In de toelichting op het zesde lid van artikel 273f Sr wordt opgemerkt dat de bestanddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ elkaar grotendeels overlappen. [6] Zo beschouwd lijkt er geen wezenlijk verschil te bestaan tussen beide misbruik-dwangmiddelen, in die zin dat in beide gevallen de afhankelijkheidspositie van het vermeende slachtoffer centraal staat en deze middelen zich enkel van elkaar lijken te onderscheiden door de aard van deze afhankelijkheid: door de positie van het slachtoffer (kwetsbaar) of de relatie tussen de dader en het slachtoffer (overwicht). Het ligt bovendien voor de hand dat vaak sprake zal zijn van een combinatie van beide.
In lijn hiermee concludeert het hof dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van een kwetsbare positie of een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht in beide gevallen betekenis toekomt aan de feitelijke omstandigheden die het slachtoffer persoonlijk betreffen, die gelegenheid tot uitbuiting scheppen en die maken dat het slachtoffer niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het aangaan of voortzetten van de arbeidsrelatie. [7] Het gebruik maken van deze afhankelijkheid van de betrokkene door de verdachte kan een van de genoemde vormen van misbruik opleveren.
Daarbij merkt het hof nog op dat de Hoge Raad in zijn arresten van 5 februari 2002 en 27 oktober 2009 uiteen heeft gezet dat uit de omstandigheid dat het slachtoffer illegaal in Nederland verblijft, volgt dat een afhankelijke positie mag worden verondersteld. Niet van belang is dat wellicht ook andere, de verdachte niet bekende factoren aan die afhankelijkheid van de betrokkene hebben bijgedragen. [8]
Uitbuiting
Het in artikel 273f lid 1 Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd. In het tweede lid van deze bepaling is enkel een opsomming gegeven van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ratio van dit (impliciete) bestanddeel van de bepaling is gelegen in strafbaarstelling van een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het misbruik maken van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken. Als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. [9]
De vraag of (en zo ja, wanneer) sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van artikel 273f Sr lid 1, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in gevallen als de onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. [10]
Verder is van belang dat ‘uitbuiting’ ook een impliciet bestanddeel is van artikel 273f lid 1, aanhef en sub 4º, Sr, zodat de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [11]
Opzet
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor het bewijs van door ‘misbruik’-handelen toereikend is dat de dader zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer als bedoeld in die bepaling. Naast dit opzetvereiste geldt een ander, zwaarder opzetvereiste ten aanzien van de uitbuiting, namelijk in de vorm van het oogmerk van uitbuiting. [12]
5.3
Artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr
a.
Gedraging
In artikel 273f, aanhef en eerste lid sub 6º, Sr is als mensenhandel strafbaar gesteld het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar behoeft niet de persoon te zijn die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd.
Opzet op uitbuiting
Voor een bewezenverklaring ter zake van het misdrijf als bedoeld in sub 6º is vereist dat het opzet van de verdachte behalve op het voordeel trekken ook (al dan niet voorwaardelijk) gericht was op de uitbuiting van een ander. [13]
Uitbuiting in de zin van sub 6º
In artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr is ‘uitbuiting’ als delictsbestanddeel opgenomen. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld welke betekenis aan de term ‘uitbuiting’ in het licht van sublid 6º moet worden toegekend.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat artikel 250a (oud) eerste lid onderdeel 4° Sr model heeft gestaan voor artikel 273f eerste lid sub 6º Sr. [14] Uit de memorie van toelichting bij artikel 250a (oud) eerste lid onderdeel 4° Sr blijkt dat met de invoering van die bepaling werd beoogd ook effectief te kunnen optreden tegen achtergronddaders:
“Daar het niet volstrekt zeker is of met behulp van deelnemingsconstructies in voldoende mate effectief kan worden opgetreden tegen achtergronddaders, wordt voorgesteld ook uitdrukkelijk strafbaar te stellen degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met een derde, terwijl hij weet of behoort te weten dat die ander zich onvrijwillig prostitueert, dan wel indien die ander minderjarig is. Strafrechtelijk optreden tegen exploitatie van onvrijwillige prostitutie en van prostitutie door minderjarigen kan beter worden geëffectueerd, indien strafbaar wordt gesteld het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen.” [15]
Deze doelstelling werd herhaald bij de wetswijziging van 2003-2004, waarbij de huidige tekst van sub 6º werd vastgesteld. [16]
Dit roept de vraag op of het delictsbestanddeel ‘uitbuiting’ in het huidige sub 6º een meer eigen, aan de wetsgeschiedenis gerelateerde, betekenis toekomt. In dat verband is van belang hoe de voordeeltrekkersbepaling in artikel 250a (oud) Sr was vormgegeven.
Artikel 250a (oud), eerste lid, Sr luidde, voor zover hier van belang, als volgt:
1. “Met een gevangenisstraf (…) wordt gestraft:
1º. degene die een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingt dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel onder voornoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij of zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt;
(…)
4º. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich onder de onder 1º genoemde omstandigheden beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen.”
Onder het regime van artikel 250a (oud) eerste lid Sr was het voordeel trekken als bedoeld in sub 4º gerelateerd aan het zich beschikbaar stellen onder de onder 1º genoemde omstandigheden (dat wil zeggen: dwangmiddelen). Historisch gezien hangt het voordeel trekken in artikel 250a (oud) eerste lid sub 4º Sr dus systematisch samen met het toenmalige sub 1º, waardoor het voordeel trekken toentertijd een dwangcomponent vereiste.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt bovendien dat de wetgever in 2003-2004 als uitgangspunt hanteerde dat het begrip ‘uitbuiting’ een element van dwang of misleiding in zich had:
“Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a eerste lid onderdeel 1° Sr: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt.” [17]
Het hof concludeert als volgt. In de delictsomschrijving van sub 6º komen geen dwangmiddelen als delictsbestanddeel voor noch wordt daarin expliciet naar die omstandigheden verwezen. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter
nietdat de wetgever aan sub 6º (behoudens uitbreiding tot andere vormen van uitbuiting dan seksuele uitbuiting) een ruimer toepassingsbereik heeft willen geven dan onder het regime van artikel 250a (oud) Sr, terwijl onder die regeling de aanwending van de in de wet genoemde dwangmiddelen een vereiste was.
Ook vanuit wetssystematisch oogpunt is dit naar het oordeel van het hof de meest geëigende uitleg van sub 6º. Immers, indien de voorwaarde van een onderliggend gronddelict, dat een strafbare uitbuitingsgedraging schept als basis voor het voordeeltrekken, niet zou worden gesteld, zou dit tot de ongerijmde situatie leiden dat de ‘profijttrekker’ reeds een strafbaar feit begaat, zonder dat degene die als de ‘uitbuiter’ moet worden beschouwd een strafbaar feit behoeft te hebben gepleegd. Voor die uitkomst valt in de wetsgeschiedenis aangaande de voordeeltrekkersbepaling van sub 6º geen aanknopingspunt te vinden, nu de bepaling juist als doel heeft om
naast de pleger van het gronddelictóók de profijttrekker de dans niet te laten ontspringen.
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat voor de vaststelling of sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van sub 6º sprake dient te zijn geweest van de aanwending van een van de dwangmiddelen als opgesomd in sub 1º.

6.Beoordeling van het bewijs

6.1
Vrijspraak
Overwegingen met betrekking tot feit 1 primair in de zaak Portland ten aanzien van Poolse werknemers (artikel 273f, eerste lid sub 6º,
Sr)
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van mensenhandel door middel van arbeidsuitbuiting als bedoeld in artikel 273f eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr ten aanzien van
[Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] vrijgesproken vanwege (kort gezegd) het ontbreken van voldoende steunbewijs voor de toepassing van dwangmiddelen.
Voor zover in hoger beroep nog aan de orde, wordt aan de verdachte in de zaak Portland onder 1 primair (onder meer) nog verweten dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de arbeidsuitbuiting van deze vier Poolse werknemers in de zin van artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr.
De advocaat-generaal heeft zich, aan de hand van een uitvoerig requisitoir, mede op basis van de wetsgeschiedenis, op het standpunt gesteld dat de verdachte in de gegeven situatie moet worden vrijgesproken van het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van de Poolse werknemers, omdat er geen bewijsmiddelen zijn voor de (ook ten aanzien van) sub 6º vereiste dwangmiddelen.
De raadsman heeft zich hierbij bij pleidooi aangesloten.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van arbeidsuitbuiting in de zin van artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr ten aanzien van [Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] .
In de kern genomen kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat binnen het voorliggende feitencomplex dwangmiddelen zijn aangewend. Allereerst constateert het hof dat de werknemers een verblijfsstatus hadden en in Nederland mochten werken. Niet is gebleken dat zij door hun situatie niet konden kiezen, of althans voor hen geen aanvaardbare keuze beschikbaar was, voor een andere bron van levensonderhoud in Nederland. Dat de werknemers door het onregelmatig uitbetalen van de lonen in een afhankelijke positie terecht waren gekomen, kan evenmin worden vastgesteld. Uit getuigenverklaringen blijkt immers dat andere werknemers, die in een vergelijkbare situatie verkeerden, bij vertrek hun achterstallig loon uitbetaald hadden gekregen. Voorts merkt het hof op dat de Poolse medewerkers kennelijk in staat waren de wasserij te verlaten (gelet op verschillende reizen naar Polen) én daartoe over de benodigde financiële middelen beschikten. Het hof concludeert dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van een kwetsbare positie of feitelijke omstandigheden waaruit overwicht voor de verdachte heeft kunnen voortvloeien als bedoeld in artikel 273f, eerste lid onder 1º Sr. Evenmin is gebleken dat een ander dwangmiddel is aangewend.
Daarnaast acht het hof het volgende van belang. De verdachte wordt, gezien de redactie van de tenlastelegging, niet alleen als uitbuiter maar ook als profijttrekker van de verweten arbeidsuitbuiting beschouwd.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in het juridisch kader met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr is geschetst, is het hof
anders dan de rechtbankvan oordeel dat eerst dan een bewezenverklaring kan volgen indien sprake is van een onderliggend strafbaar gronddelict waaraan het voordeeltrekken kan worden gerelateerd.
Nu aan die voorwaarden niet is voldaan, is het hof van oordeel dat de systematiek van artikel 273f lid 1 Sr meebrengt dat in het voorliggende geval geen bewezenverklaring van mensenhandel als bedoeld in sub 6º kan volgen.
Dit voert tot de slotsom op dit onderdeel, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het in de zaak Portland onder 1 primair ten laste gelegde voordeel trekken als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr, voor zover dit betrekking heeft op de vier Poolse werknemers.
6.2
Vrijspraak
Overwegingen met betrekking tot feit 1 primair in de zaak Portland ten aanzien van [Nederlandse werknemer] (artikel 273f, eerste lid sub 1º,
sub 4º
en sub 6º,
Sr)
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich (met zijn medeverdachte) schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting ten aanzien van [Nederlandse werknemer] (hierna: [Nederlandse werknemer] ), zoals strafbaar gesteld in artikel 273f eerste lid sub 1º, sub 4º en sub 6º Sr.
Daarbij is volgens de rechtbank gebruik gemaakt van de dwangmiddelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie en is in het bijzonder gewicht toegekend aan een bij [Nederlandse werknemer] vastgestelde sociale (pragmatische) communicatiestoornis.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van sub 1º, sub 4º en sub 6º Sr ten aanzien van [Nederlandse werknemer] , onder verwijzing naar de motivering en bewezenverklaring van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft daarbij gesteld dat het misbruik van [Nederlandse werknemer] met name bestond uit de omstandigheid dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de – vanwege de financiële situatie van de wasserij aanzienlijke - risico’s en aansprakelijkheid voor de loonkosten van de werknemers op [Nederlandse werknemer] hebben afgeschoven.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit met betrekking tot de arbeidsuitbuiting van [Nederlandse werknemer] . Volgens de raadsman is [Nederlandse werknemer] een capabel persoon. Hoewel [Nederlandse werknemer] zich volgens de Poolse werknemers wellicht vreemd kon gedragen, volgt hieruit niet dat hij communicatief beperkt is. Van een uitbuitingssituatie is geen sprake geweest en de verdachte had ook geen uitbuitingsoogmerk. De raadsman heeft erop gewezen dat [Nederlandse werknemer] zelf met het idee is gekomen om zijn bedrijf [bedrijf Nederlandse werknemer] in te zetten als uitzendbureau, dat [Nederlandse werknemer] facturen werden betaald en dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat er een vooropzet plan was om [Nederlandse werknemer] op te zadelen met een schimmig personeelsbeleid. Daarbij is nog van belang dat de mogelijk voor de verdachte belastende elementen pas in een later stadium in de verklaringen van [Nederlandse werknemer] naar voren zijn gekomen, aldus de raadsman.
Overwegingen hof
De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag een belangrijke rol toegedicht aan de communicatiestoornis die bij [Nederlandse werknemer] is gediagnosticeerd, die onder meer als gevolg zou hebben gehad dat [Nederlandse werknemer] in de onderlinge verstandhouding tussen hem en zijn opdrachtgevers [verdachte] en [medeverdachte] in een kwetsbare positie verkeerde.
Relevante feiten en omstandigheden
Het hof meent dat de hierboven genoemde centrale vraag dient te worden beantwoord in het licht van alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien.
Het hof zal de bevindingen uit het psychiatrisch rapport betreffende [Nederlandse werknemer] , dat kennelijk is opgemaakt in zijn hoedanigheid als verdachte in deze zaak, dan ook bezien in het licht van de verklaringen van getuigen, verdachten en [Nederlandse werknemer] en de andere stukken in het dossier.
In een proces-verbaal van de officier van justitie van 21 september 2020 is vermeld dat over [Nederlandse werknemer] , die aanvankelijk als verdachte in deze zaak was aangemerkt, op 10 juli 2017 een rapport is opgemaakt door psychiater i.o. W.J. Peyrot. De deskundige concludeerde dat [Nederlandse werknemer] lijdt aan een aangeboren sociale (pragmatische) communicatiestoornis en adviseerde het ten laste te leggen feit in verminderde mate aan [Nederlandse werknemer] toe te rekenen. Na deze diagnose volgen algemene beweringen over personen die aan deze stoornis lijden, waaraan de deskundige vervolgens de situatie van [Nederlandse werknemer] bij [wasserij 1] als volgt spiegelt.
“Het werkklimaat bij [wasserij 1] was een sociaal complexe situatie waarbij diverse sociale inschattingen nodig waren. Vanuit het beperkte sociale inzicht van [Nederlandse werknemer] voortkomend uit zijn sociaal (pragmatische) communicatiestoornis, magverondersteldworden dat deze sociale situatie te complex voor hem was om adequaat te kunnen inschatten. Het past binnen de stoornis van [Nederlandse werknemer] dat hij vertrouwde op de geruststelling dat de zaken binnen het bedrijf goed geregeld waren.”
De deskundige hanteert hierbij dus een veronderstelling, die naar het oordeel van het hof dient te worden getoetst aan en bezien tegen de achtergrond van hetgeen verder uit het dossier blijkt.
De getuigenverklaringen van de Poolse werknemers [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] komen erop neer dat [Nederlandse werknemer] “geestelijk niet goed was” en in feite niets te zeggen had in de wasserij, dat niemand hem serieus nam en dat hij constant bereikbaar moest zijn om klusjes uit te voeren voor de verdachte [verdachte] .
In tapgesprekken van 19 december 2016 tussen de verdachte en [Nederlandse werknemer] alsmede tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [Nederlandse werknemer] wordt het beeld bevestigd dat [Nederlandse werknemer] weinig te zeggen had. In deze gesprekken schreeuwde de verdachte tegen [Nederlandse werknemer] en gedroeg zich neerbuigend jegens hem, terwijl de medeverdachte [medeverdachte] hem op onsympathieke wijze bevelen gaf, zonder inspraak te dulden.
Uit verklaringen van [Nederlandse werknemer] kan het volgende worden afgeleid.
[Nederlandse werknemer] heeft verklaard dat hij gymnasium heeft gedaan en een bachelor psychologie heeft behaald. Hij is slechthorend en draagt daarom gehoorapparaten. Hij vindt dat hij verder normaal functioneert.
[Nederlandse werknemer] heeft in deze zaak aangifte gedaan omdat hij zich benadeeld achtte door de bij wasserij [wasserij 1] ontstane situatie: hij werd verantwoordelijk gehouden voor werknemerskosten en kosten van een leaseauto en is hiervoor civiel aansprakelijk gesteld, terwijl daarover vooraf andersluidende afspraken waren gemaakt met de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] .
[Nederlandse werknemer] verklaarde verder als volgt. Hij deed aanvankelijk administratief werk voor [wasserij 1] en heeft zijn slapende uitzendbureau genaamd [bedrijf Nederlandse werknemer] aangeboden aan de verdachte en [medeverdachte] , toen zij een uitzendbureau zochten voor de verloning van werknemers bij [wasserij 1] B.V. Zij beloofden hem dat hij dan extra geld zou kunnen verdienen. [Nederlandse werknemer] had schulden en was niet in staat de verloningsbetalingen van [bedrijf Nederlandse werknemer] te voldoen, hetgeen volgens hem bekend was bij de verdachte en [medeverdachte] . Zij zouden garant staan voor die betalingen. [Nederlandse werknemer] heeft het door [wasserij 1] aan [bedrijf Nederlandse werknemer] te betalen tarief van € 15 per uur berekend, opdat daar voor hem een kleine marge op zou zitten waardoor hij zijn schuld zou kunnen wegwerken. [Nederlandse werknemer] heeft het contract tussen [wasserij 1] en [bedrijf Nederlandse werknemer] opgesteld. [Nederlandse werknemer] heeft de in de Engelse taal opgestelde contracten tussen [bedrijf Nederlandse werknemer] en de werknemers opgesteld en deze inhoudelijk besproken met de verdachte en [medeverdachte] . Voor de verloning via [bedrijf Nederlandse werknemer] moest volgens de verdachte worden teruggerekend naar 1 oktober 2016, welke uren niet waren bijgehouden. De verdachte wilde dat [Nederlandse werknemer] fictieve uren voor de maand oktober 2016 zou noteren, namelijk minder dan het aantal gewerkte uren. [Nederlandse werknemer] was het daarmee niet eens en heeft geen gevolg gegeven aan deze wens van de verdachte. [Nederlandse werknemer] heeft er bij de verdachte en [medeverdachte] op gehamerd dat hij geld zou ontvangen om de medewerkers te kunnen betalen. In december 2016 heeft hij als voorschot diverse betalingen van [wasserij 1] ontvangen. Het verlonen is volgens [Nederlandse werknemer] alleen in de maand december 2016 misgegaan. [Nederlandse werknemer] heeft op de dag van de inval (19 december 2016) met de verdachte gesproken over de niet kloppende uren, waarbij de verdachte hem heeft uitgescholden en voor mongool heeft uitgemaakt, hetgeen [Nederlandse werknemer] niet beviel. Hij heeft daarop aangekondigd te zullen stoppen als het op deze manier verder zou gaan.
[Nederlandse werknemer] had geen rijbewijs, maar heeft op verzoek van de verdachte een leaseauto op naam van zijn eenmanszaak [bedrijf 2 Nederlandse werknemer] gezet die werd gebruikt door [wasserij 1] . [wasserij 1] heeft tot december 2016 alle kosten voor de leaseauto betaald.
[Nederlandse werknemer] heeft verschillende kleinere hotels als klant aangebracht bij [wasserij 1] .
[Nederlandse werknemer] wist dat [wasserij 1] schulden had en dat er veel afbetaald moest worden, zoals machines en de huur van het pand. Hij was ook bekend met berichten over een mogelijke sluiting en faillissement van de zaak. Mede aan de hand van een door [Nederlandse werknemer] gemaakte berekening ging hij ervan uit dat het wel goed zou komen met de betalingen aan hem, omdat er in januari 2017 nieuwe klanten, waaronder grote hotelketens, bij zouden komen en de omzet van [wasserij 1] in november 2016 ongeveer 70.000 euro bedroeg.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat op grond van de conclusies van het psychiatrisch rapport volgt dat de bij [Nederlandse werknemer] vastgestelde communicatiestoornis van invloed is geweest op zijn toerekenbaarheid als potentiële dader, maar dat dit niet zonder meer betekent dat [Nederlandse werknemer] als werknemer een kwetsbaar slachtoffer is en door die stoornis verminderd in staat is zijn wil te bepalen.
Voor die conclusie biedt de summiere informatie onvoldoende zelfstandige grond. De hiervoor aangestipte veronderstelling van de psychiater vindt onvoldoende inkleuring in het dossier.
De getuigenverklaringen die erop neer komen dat er iets ‘mis’ was met [Nederlandse werknemer] , zijn louter gebaseerd op een indruk van zijn gedrag en voorkomen, en brengen hierin geen verandering, mede afgezet tegen de intellectuele capaciteiten en zakelijke vaardigheden van [Nederlandse werknemer] die ook blijken uit zijn verklaringen.
Met betrekking tot de financiële positie van [Nederlandse werknemer] overweegt het hof volgende.
Niet ter discussie staat dat [Nederlandse werknemer] schulden had en zelf niet in staat was om de loonbetalingsverplichtingen van [bedrijf Nederlandse werknemer] te kunnen voldoen. In zoverre was hij afhankelijk van de betalingen van [wasserij 1] . Daartegenover staat dat het [Nederlandse werknemer] zelf is geweest, die zijn inactieve uitzendbureau voor de verloning van [wasserij 1] -medewerkers ter beschikking heeft gesteld en bewust de keuze heeft gemaakt om aan de hand van een door hemzelf berekend tarief en door hem opgestelde contracten vanaf oktober 2016 personeel aan [wasserij 1] te gaan verlonen, waarbij de wil om zijn financiële positie te verbeteren zijn drijfveer was.
Daar komt nog bij, dat [Nederlandse werknemer] door zijn administratieve positie binnen [wasserij 1] die hij sinds april/mei 2016 bekleedde en klantenwervingsactiviteiten niet alleen op de hoogte was van de schulden van het bedrijf, maar ook van de orderportefeuille, de debiteuren en het groeiende klantenbestand, waardoor hij eind oktober 2016 een eigen afweging heeft kunnen maken. Dat de verloning van het personeel van [wasserij 1] via [bedrijf Nederlandse werknemer] slechts was ingegeven om de (financiële) aansprakelijkheid voor het personeel op [Nederlandse werknemer] af te schuiven, kan op basis van de bewijsmiddelen niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Het hof heeft daarbij ook betrokken dat [wasserij 1] aan [bedrijf Nederlandse werknemer] in december 2016 vier maal een (deel)betaling heeft gedaan ten bedrage van in totaal € 4.840.
Dat de verloning door de strafrechtelijke procedure en financiële problemen bij [wasserij 1] anders is gelopen dan was afgesproken, maakt dat niet anders.
Verder is de aard van de werkrelatie tussen de verdachten en [Nederlandse werknemer] van belang, waarover hiervoor reeds is aangestipt dat hij door de verdachte en [medeverdachte] niet met respect, maar neerbuigend werd behandeld.
Daartegenover staat dat [Nederlandse werknemer] blijkens de inhoud van zijn verklaringen zich assertief kon opstellen en in staat was tegenwicht te bieden aan de beide verdachten. Zo heeft [Nederlandse werknemer] verschillende keren bij de verdachte en [medeverdachte] aangekaart dat de door hem ontvangen voorschotten ontoereikend waren, dat de berekening van [Nederlandse werknemer] niet overeen kwam met de daadwerkelijk gemaakte uren en heeft hij erop gehamerd dat hij geld zou ontvangen om het verloonde personeel te kunnen betalen.
Over het feit dat een leasecontract van een door de verdachte/ [wasserij 1] gebruikte auto op naam is gesteld van [Nederlandse werknemer] bedrijf [bedrijf 2 Nederlandse werknemer] merkt het hof nog op dat deze handeling niet zonder meer kan worden aangemerkt als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan de betreffende persoon wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen, als bedoeld in artikel 273f, eerste lid sub 4º, Sr. Verder heeft [Nederlandse werknemer] verklaard dat tot december 2016 voor de leaseauto is betaald, hetgeen het hof aannemelijk acht, nu het leasecontract aanving op 31 augustus 2016 en [wasserij 1] tot en met 9 december 2016 betalingen heeft gedaan aan [bedrijf 2 Nederlandse werknemer] . Dit leidt tot de conclusie dat uitbuiting op dit onderdeel ook niet kan worden bewezen.
Het hof concludeert als volgt. Er is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat sprake is geweest van de aanwending van enig de wil beïnvloedend dwangmiddel in de zin van artikel 273f, eerste lid, Sr en evenmin van (het oogmerk van) uitbuiting.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in het kader van de verloning bewust een foutieve voorstelling van zaken aan [Nederlandse werknemer] hebben voorgespiegeld noch kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat sprake was van een vooropzet plan dat er uitsluitend op was gericht om [Nederlandse werknemer] met de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de loonlasten te belasten. Gelet op het voorgaande kan enige vorm van misleiding van [Nederlandse werknemer] , al dan niet als gevolg van diens stoornis, niet worden bewezen.
Ten aanzien van de tenlastegelegde misbruik van de kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat [Nederlandse werknemer] goed op de hoogte was van de financiële situatie van de wasserij, dat hij in staat was informatie in te winnen over financiële zaken en er zijn geen aanwijzingen dat hij niet in staat was de gevolgen en risico’s van zijn handelingen in te schatten. De verklaringen van de getuigen en de conclusies van het deskundigenrapport over zijn stoornis bieden onvoldoende basis om aan te nemen dat [Nederlandse werknemer] desondanks - door zijn beperkte communicatieve capaciteiten - de werkelijke situatie zo slecht heeft kunnen inschatten dat hij geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan mee te werken aan de zakelijke constructie. Hoewel er aanwijzingen bestaan dat [Nederlandse werknemer] binnen de werkrelatie onheus en onbehoorlijk is behandeld, geeft het gedrag van [Nederlandse werknemer] er bovendien blijk van dat hij een mondige werknemer kon zijn die tegenwicht bood aan zijn werkgever(s). Alles afwegende is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van misbruik van een kwetsbare positie of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dat ziet op artikel 273f, eerste lid sub 1º en sub 4º, Sr.
Als gevolg van het ontbreken van bewijs voor een gronddelict waaruit de uitbuiting van [Nederlandse werknemer] voortvloeit, zal de verdachte (mede gezien het hof hiervoor onder 6.1. heeft overwogen en beslist) ook worden vrijgesproken van het verweten opzettelijk voordeel trekken daaruit, zoals in artikel 273f, eerste lid sub 6º, Sr strafbaar is gesteld, nu het delictsbestanddeel (daadwerkelijke) ‘uitbuiting’ niet kan worden bewezen.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte ook worden vrijgesproken van hetgeen in de zaak Portland onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.
6.3
Erin
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 primair in de zaak Erin (artikel 273f, eerste lid sub 1º, sub 4º
en sub 6º
, Sr)
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte vier werknemers van wasserij [wasserij Amsterdam] heeft geworven en gehuisvest met het oogmerk hen uit te buiten. Daarnaast heeft hij deze vier werknemers en twee andere werknemers daadwerkelijk uitgebuit en profijt getrokken uit deze uitbuiting. Dit alles heeft de verdachte volgens de rechtbank bewerkstelligd door misleiding, misbruik van zijn overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van deze personen.
De advocaat-generaal heeft het volgende standpunt naar voren gebracht.
De verklaringen van de aangevers zijn geloofwaardig; er is niets in te vinden wat hun geloofwaardigheid kan aantasten. De verklaringen bevatten niet zodanige tegenstrijdigheden tussen verklaringen van dezelfde aangever/getuige of tussen de verklaringen van de getuigen onderling dat de gehele verklaring daardoor onbetrouwbaar zou worden. De onwillekeurige kleine verschillen tussen verklaringen van een aangever/getuige, afgelegd bij de politie en bij de raadsheer-commissaris kunnen worden verklaard door het tijdsverloop. Daar komt bij dat alle aangevers/getuigen die in de tenlastelegging zijn genoemd, elkaars verklaringen in grote lijnen bevestigen. Tenslotte bevat het dossier ook bewijs dat de verklaringen van de aangevers/getuigen ondersteunt.
De omstandigheden dat de aangevers illegaal waren, geen eigen woonruimte hadden, de Nederlandse taal niet spraken, niet konden weggaan en geen geld hadden om terug te reizen naar India zijn voldoende om de misbruik-dwangmiddelen aan te nemen. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte kennis had van de kwetsbare positie van de aangevers en de situatie van overwicht en dat hij daarvan misbruik heeft gemaakt.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangevers zijn veelal via kennissen of anderen in de wasserij komen werken, zodat van misleiding door de verdachte geen sprake kan zijn. Veelal blijkt ook dat de aangevers zelf zijn gestopt met werken bij de wasserij, zodat zij in tegenstelling tot hetgeen zij verklaren, niet ‘gedwongen waren om te blijven’ in verband met het niet uitbetaalde loon.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aangevers dient te worden meegewogen dat zij een belang hadden bij het doen van aangifte. Om die reden dienen hun verklaringen met extra behoedzaamheid te worden bekeken.
Over het werken in de nachtelijke uren, de salarissen en het wel of niet betalen is te sterk wisselend verklaard, zodat op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een uitbuitingssituatie of dat de verdachte daartoe het oogmerk had.
De medewerkers die tijdens de schouw op 24 maart 2012 zijn aangetroffen, werkten daar slechts enkele dagen of weken. Uitgaande van maandelijkse salarisbetalingen kan dan niet worden gezegd dat sprake is van een aanzienlijke duur en economisch voordeel. Ook ten aanzien van deze aangevers dient daarom vrijspraak te volgen.
Oordeel van het hof
De feiten: werkten de personen uit de tenlastelegging in wasserij [wasserij Amsterdam] ?
Voordat het hof toekomt aan de vraag of sprake is geweest van mensenhandel, zal het eerst onderzoeken of bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging genoemde personen in de tenlastegelegde periode voor de verdachte bij wasserij [wasserij Amsterdam] hebben gewerkt.
Het hof heeft de verklaringen per aangever beoordeeld en heeft daarbij de volgende factoren betrokken: de achtergrond van de getuigen (waaronder eventueel gebleken persoonlijke belangen), de gebleken omstandigheden rondom de totstandkoming van de verklaringen (zoals het tijdverloop tussen de gestelde uitbuiting en de melding daarvan bij de autoriteiten) alsmede de inhoud van de verklaringen en eventuele ondersteunende bewijsmiddelen. Het hof ziet daarbij onder ogen dat de aangevers, die zonder legale verblijfsstatus in Nederland verbleven, een belang kunnen hebben gehad om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. Om die reden zal het hof per getuige onderzoeken in hoeverre diens verklaringen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat kleine inconsistenties (zowel innerlijk als tussen de verschillende verklaringen) geen of weinig afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van een getuigenverklaring. Dit wordt anders als sprake is van aanzienlijke tegenstrijdigheden of tegenstrijdigheden op essentiële onderdelen, zeker als deze samenvallen met andere opmerkelijke omstandigheden betreffende de hierboven genoemde factoren en er geen ondersteunende bewijsmiddelen voorhanden zijn.
[slachtoffer 2]en
[slachtoffer 1]hebben verklaard dat zij onderscheidenlijk sinds tien en drie dagen hebben gewerkt in Wasserij [wasserij Amsterdam] . Zij zijn tijdens het binnentreden van de autoriteiten aangetroffen in die wasserij. Hun werknemerschap kan naar het oordeel van het hof zonder meer worden vastgesteld. Gelet op de combinatie van de verklaringen en het aantreffen van deze aangevers in de wasserij, acht het hof de stelling van de verdachte dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in dienst waren van de stomerij op de etage boven de wasserij volstrekt onaannemelijk. Het hof gaat dus voorbij aan die verklaring van de verdachte.
[aangever 1]heeft op 4 april 2012 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij bij [wasserij Amsterdam] heeft gewerkt van mei 2006 tot eind 2008, van het voorjaar 2009 tot maart 2010 en van december 2010 tot 14 maart 2012. Van maart 2011 tot zijn vertrek zou hij een leidinggevende functie hebben gehad.
[aangever 1] is op foto’s herkend, onder meer door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden werkzaam zijn geweest bij Wasserij [wasserij Amsterdam] . Zij hebben verklaard dat [aangever 1] in de wasserij heeft gewerkt. [aangever 1] heeft verklaard dat hij in 2010 bij een controle is aangehouden en dat hij toen de naam Solong Singh heeft opgegeven, terwijl uit een brief van de Arbeidsinspectie blijkt dat op 20 mei 2010 bij wasserij [wasserij Amsterdam] inderdaad een man is aangetroffen die die naam had opgegeven. De verdachte was tijdens deze controle de wasserij binnen komen lopen. Het hof ziet in deze omstandigheden een zeer overtuigende ondersteuning van de verklaringen van [aangever 1] .
De verklaring van de getuige [getuige 3] dat [aangever 1] tegen hem heeft gezegd dat hij een verblijfsvergunning kan regelen en daarvoor een verhaal voorhanden heeft, geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Daarvoor is deze informatie te weinig specifiek en zijn er teveel verklaringen en objectieve gegevens die de verklaringen van [aangever 1] ondersteunen. Het hof acht de verklaringen van [aangever 1] dan ook betrouwbaar en is van oordeel dat buiten twijfel kan worden vastgesteld dat [aangever 1] in de tenlastegelegde periode bij wasserij [wasserij Amsterdam] heeft gewerkt.
[aangever 3]heeft op 12 september 2012 een intakegesprek gehad en op 25 september 2012 aangifte gedaan. Zijn late aangifte kan worden verklaard doordat hij ten tijde van het binnentreden werkzaam was bij een andere wasserij van de verdachte (zie ook kopje 6.5).
[aangever 3] heeft verklaard dat hij bij wasserij [wasserij Amsterdam] heeft gewerkt: van juli 2006 tot eind oktober 2009 als wasserijmedewerker en van mei 2011 tot en met december 2011 als bijrijder. Op verzoek van de verdachte werkte hij sinds januari 2012 bij wasserij [wasserij 6] , waarvan de verdachte mede-eigenaar was. Op 23 augustus 2012 is [aangever 3] inderdaad aangetroffen in wasserij [wasserij 6] .
Aan [aangever 3] zijn foto’s getoond van personen die het pand van [wasserij Amsterdam] in de periode januari en februari 2012 betraden en verlieten. Hij heeft daarbij zes personen herkend, onder meer [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) en diens broer (het hof begrijpt: [betrokkene 2] , broer van [betrokkene 1] ) en wist te vertellen dat [betrokkene 1] de stomerij boven wasserij [wasserij Amsterdam] runde. Het hof ziet daarin een bevestiging van de verklaring van [aangever 3] dat hij ook bij [wasserij Amsterdam] werkzaam is geweest, nu deze personen niet bij [wasserij 6] werkzaam waren.
De verklaring van de verdachte dat [aangever 3] niet eerder voor hem werkte en bij [wasserij 6] aan het werk was voor [betrokkene 3] acht het hof ongeloofwaardig. Niet alleen valt daarmee niet te verklaren dat [aangever 3] de hiervoor genoemde personen herkende. Daar komt bij dat [getuige 4] heeft verklaard dat [aangever 3] bij [wasserij 6] verantwoordelijk was voor het regelen van het werk in verband met de was van de hotels van [wasserij Amsterdam] en soms naar Amsterdam ging. Ook de getuige [getuige 5] verklaarde dat [aangever 3] bij [wasserij 6] veel zaken regelde en met de broer van de verdachte naar Amsterdam ging. Zij heeft verder verklaard dat als de verdachte niet bereikt kon worden, dit contact via [aangever 3] werd gelegd. Dit alles sluit aan bij de verklaring van [aangever 3] dat hij reeds geruime tijd voor de verdachte / [wasserij Amsterdam] werkte. Het hof concludeert dat de verklaringen van [aangever 3] op diverse onderdelen worden ondersteund en ziet geen aanleiding om aan de inhoud daarvan te twijfelen. Dat [aangever 3] bij de raadsheer-commissaris op enkele onderdelen verklaringen heeft afgelegd die afwijken van zijn eerdere verklaringen is daartoe onvoldoende, gelet op de omstandigheid dat tussen de gestelde uitbuiting en het verhoor ruim zes jaar was verstreken.
[aangever 2]heeft op 31 mei 2012 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij vanaf mei 2008 drie maanden en van juni 2009 tot en met juni of juli 2011 bij [wasserij Amsterdam] heeft gewerkt.
Allereerst constateert het hof dat aan de getuigen [getuige 1] en [betrokkene 1] een foto is getoond van [aangever 2] en dat beiden verklaarden dat zij de afgebeelde persoon niet herkenden. Dit is opmerkelijk, nu [aangever 2] jaren bij de wasserij zou hebben gewerkt, [getuige 1] en [betrokkene 1] zeer frequent in en rondom de wasserij aanwezig waren en zij diverse andere medewerkers wél hebben herkend. Daarnaast vallen enkele aspecten op in de verklaringen van [aangever 2] . Zo lopen zijn verklaringen over de data en het aantal periodes dat hij bij [wasserij Amsterdam] zou hebben gewerkt aanzienlijk uiteen. Ook heeft hij uiteenlopende verklaringen afgelegd over de hoogte van het loon en wijken zijn verklaringen hierover ook sterk af van de verklaringen van de anderen.
Het hof is van oordeel dat deze aspecten afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van deze getuige. Er zijn geen objectieve aanknopingspunten om hieraan voorbij te gaan: niet is gebleken dat [aangever 2] is aangetroffen tijdens controles en evenmin is hij waargenomen op camerabeelden. Het hof is daarom van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [aangever 2] bij [wasserij Amsterdam] heeft gewerkt.
[aangever 4]heeft op 21 september 2012 een intakegesprek gehad en op 3 oktober 2012 aangifte gedaan. Uit het dossier blijkt niet op welke datum hij zich bij de autoriteiten heeft gemeld. [aangever 4] heeft verklaard dat hij sinds januari 2012 tot 17 of 18 augustus 2012 bij Wasserij [wasserij Amsterdam] heeft gewerkt, zodat niet kan worden gesteld dat Sandu zich opmerkelijk laat heeft gemeld. Aan [aangever 4] zijn foto’s getoond van personen die het pand van [wasserij Amsterdam] in de periode januari en februari 2012 betraden en verlieten. Hij heeft daarbij van diverse mensen aangegeven welke taken zij bij de wasserij vervulden. Bij foto’s van de verdachte, [medeverdachte] (het hof begrijpt [medeverdachte] ), [broer verdachte] (het hof begrijpt: [broer verdachte] [verdachte] ) en ‘Roemenië’ (het hof begrijpt: [getuige 2] ) kon hij bovendien hun (bij)naam noemen. Ook heeft [aangever 4] gedetailleerde verklaringen afgelegd over de taakverdeling en de dagelijkse gang van zaken binnen het bedrijf, inclusief namen van klanten.
Het hof is van oordeel dat deze gedetailleerde kennis de geloofwaardigheid van de verklaringen van [aangever 4] over zijn werknemerschap in aanzienlijke mate versterkt. Dat [aangever 4] zichzelf in de eerste verhoren heeft verbeterd ten aanzien van de data waarop hij bij [wasserij Amsterdam] is begonnen en dat hij bij de raadsheer-commissaris – ruim zes jaar later – op ondergeschikte punten afwijkende verklaringen heeft afgelegd, acht het hof gezien het voorgaande niet doorslaggevend. Dat [aangever 4] heeft verklaard tot augustus 2012 te hebben gewerkt terwijl de autoriteiten de wasserij eerder dat jaar waren binnengetreden en een bevel tot stillegging uitvaardigden, acht het hof ook onvoldoende reden om de verklaring van [aangever 4] in twijfel te trekken. Gebleken is dat de verdachte zich ook eerder weinig van het optreden van de autoriteiten aantrok, zodat niet onaannemelijk is dat hij zijn activiteiten heimelijk voortzette.
De feiten: de werkomstandigheden in de wasserij en de rol van de verdachte
De verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [aangever 4] , [aangever 1] en [aangever 3] over de werktijden, de hoogte van en het uitbetalen van het loon en de werkomstandigheden bevestigen elkaar op essentiële onderdelen en zijn ook innerlijk voldoende consistent. Daar komt bij dat belangrijke onderdelen van de verklaringen worden bevestigd door verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , dan wel door bevindingen die volgen uit camerabeelden of observaties tijdens de schouw. Het hof gaat dan ook uit van deze verklaringen en stelt de volgende feiten vast.
De verdachte nam werknemers aan die geen verblijfstitel in Nederland hadden en daarom in Nederland geen werkzaamheden mochten verrichten. Deze medewerkers werkten in de wasserij gedurende minimaal 12 uur per dag en werkten daarbij de hele nacht door onder abominabele werkomstandigheden. Niet alleen was de temperatuur in de wasserij zeer hoog, ook was er nauwelijks sprake van ventilatie en waren veiligheidsmaatregelen ver onder de maat (in het bijzonder het niet afschermen van gevaar zettende machineonderdelen en het ontbreken van beschermende kleding). De medewerkers ontvingen een laag uurloon en werden veelal niet op tijd uitbetaald. Door hun precaire financiële positie en de lange werkdagen was het voor hen op de langere termijn niet reëel om buiten de wasserij woonruimte aan te houden. Verschillende medewerkers sliepen daarom in de wasserij, terwijl daarvoor onvoldoende behoorlijke slaapplekken en sanitaire voorzieningen aanwezig waren.
Op basis van de getuigenverklaringen concludeert het hof voorts dat de verdachte de leiding had in de wasserij én op de hoogte was van de dagelijkse gang van zaken.
De bewering van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de slechte omstandigheden en de aanwezigheid van werknemers zonder tewerkstellingsvergunning omdat hij de verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van het bedrijf sinds begin 2012 uit handen had gegeven aan de medeverdachte [getuige 1] , acht het hof niet geloofwaardig. Allereerst blijkt uit de verklaringen van [aangever 3] en [aangever 1] dat de omstandigheden in de wasserij al jaren vergelijkbaar waren. Daarnaast blijkt uit de brieven van de Arbeidsinspectie dat in het verleden keer op keer personen in de wasserij zijn aangetroffen die geen verblijfsrecht en geen tewerkstellingsvergunning hadden en dat de verdachte daarvoor ter verantwoording is geroepen. Tenslotte wijzen de getuigen de verdachte aan als degene die hen heeft aangesteld, het loon uitbetaalde, (telefonisch) instructies gaf aan [aangever 1] en/of [getuige 2] en ook geregeld zelf in de wasserij aanwezig was. Ook de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die verklaard hebben dat zij slechts kort in Wasserij [wasserij Amsterdam] werkten, verklaarden door de verdachte te zijn aangenomen. Tenslotte verklaarden de getuigen eensluidend dat de verdachte ervan op de hoogte was dat zij geen verblijfsrecht hadden en niet mochten werken in Nederland.
De juridische duiding van de feiten
Het hof concludeert dat de verdachte gedurende verscheidene jaren welbewust en systematisch personen heeft aangenomen en in zijn bedrijf heeft gehuisvest, terwijl hij wist dat deze personen geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Hij heeft hen vervolgens laten werken onder omstandigheden die ver liggen onder de standaard die in Nederland normaal is. Dit geldt voor het loon, de uitbetaling daarvan, de werktijden, het aantal werkuren, de veiligheidsmaatregelen en de andere hierboven genoemde werkomstandigheden. Als gevolg van het inzetten van deze goedkope arbeidskrachten was de verdachte in staat om gedurende een langdurige periode tegen zeer lage kosten de omzet van en winst uit zijn wasserij te vergroten. Dat de verdachte hier voordeel uit heeft getrokken acht het hof evident.
Het hof is van oordeel dat het blootstellen aan dergelijke omstandigheden uitbuiting oplevert. Vanwege hun verblijfsrechtelijke positie hadden de aangevers weinig keuze in mogelijkheden om in hun levensonderhoud te voorzien en konden zij geen eisen stellen. Hun afhankelijkheid werd nog vergroot door de onregelmatige uitbetalingen van het salaris en de excessief lange werkdagen, welke combinatie van factoren in de hand werkte dat het zoeken van zelfstandige woonruimte op de langere termijn niet reëel was. Zij verkeerden daarmee in een situatie die absoluut niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. De verdachte kon aldus zelf de voorwaarden bepalen. De verdachte heeft de uitbuiting dan ook bewerkstelligd door misbruik van de kwetsbare positie van zijn werknemers en misbruik van zijn overwicht die voortvloeide uit de genoemde feitelijke omstandigheden.
Ook ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is het hof van oordeel dat sprake is geweest van uitbuiting. Het hof ziet de zogenaamde ‘Chinese horeca criteria’ als communicerende vaten: hoe ernstiger het ene element is, hoe minder ernstig het andere element behoeft te zijn. In het onderhavige geval staat tegenover de relatief beperkte duur van de tewerkstelling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en het beperkte economische voordeel van de verdachte, een werksituatie die op zeer ernstige wijze afwijkt van de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven. De ongezonde en onveilige werkomstandigheden, de nachtelijke werktijden, de lange werkdagen en de lage voorziene beloning acht het hof een zodanig ernstige inbreuk op de menselijke waardigheid van deze werknemers dat het hof van oordeel is dat zonder meer sprake is geweest van uitbuiting.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich ten aanzien van [aangever 4] , [aangever 1] en [aangever 3] schuldig heeft gemaakt aan de strafbaar gestelde handelingen uit in artikel 273f eerste lid, onder 1º, 4º en 6º Sr.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de strafbaar gestelde handelingen uit in artikel 273f eerste lid onder 4º en 6º Sr.
6.4
Erin
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2 in de zaak Erin (witwassen geldbedrag)
Ten aanzien van het tenlastegelegde witwassen overweegt het hof als volgt.
De feitenIn deze zaak bevat het tenlastegelegde feit van witwassen twee handelingen: het overmaken van geldbedragen op de rekening van [getuige 1] en het contant in ontvangst nemen van delen van deze bedragen.
Vaststaat dat de verdachte diverse bedragen heeft overgemaakt aan [getuige 1] , vanaf de zakelijke rekening van de verdachte, die werd gevoed door opdrachtgevers van zijn wasserij. De verdachte heeft in de betreffende periode een flink deel van zijn omzet gegenereerd door de uitbuiting van zijn werknemers. De omzet is daarmee voor een belangrijk deel uit misdrijf afkomstig.
[getuige 1] heeft diverse verklaringen bij de politie afgelegd en daarbij verklaard dat hij van de verdachte de opdracht kreeg om een deel van het overgemaakte geld op te nemen en aan de verdachte af te geven. In hoger beroep heeft de verdachte het hof verzocht om [getuige 1] op te roepen als getuige en het hof heeft dit verzoek toegewezen. Het is echter niet gelukt om [getuige 1] te horen, nu deze getuige inmiddels in België woont, heeft aangegeven niet gehoord te willen worden en onder de Belgische wetgeving geen mogelijkheden bestaan om een getuige te verplichten om te verschijnen en/of een verklaring af te leggen.
Ten aanzien van het opnemen van de geldbedragen en het doorgeven van het contante geld is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] als doorslaggevend bewijsmiddel dient te worden beschouwd. In het dossier bevinden zich geen andere bewijsmiddelen die betrekking hebben op dit onderdeel. Zo heeft het hof geen bankafschriften van [getuige 1] aangetroffen waaruit de opnames blijken.
Nu de verdachte niet in de gelegenheid is geweest om [getuige 1] vragen te stellen en geen sprake is van compenserende factoren kan de verklaring van [getuige 1] niet worden gebruikt als bewijsmiddel.
De juridische duiding
Voor opbrengsten uit een eigen misdrijf geldt als uitgangspunt dat van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien het enkele verwerven of voorhanden hebben daarvan niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen.
Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard en hebben in beginsel geen betrekking op gevallen waarin sprake is van het "overdragen" en het "omzetten" van zulke voorwerpen.
Het hof is van oordeel dat op basis van de hiervoor besproken uitbuiting bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen door deze aan [getuige 1] over te dragen. Anders dan de verdediging lijkt te bepleiten, is voor de bewezenverklaring van dat onderdeel immers in beginsel geen verhullende handeling noodzakelijk. Ten overvloede merkt het hof nog op dat de overmakingen geen onderdeel uitmaakten van de reguliere geldstromen binnen de bedrijfsvoering van de wasserij, zodat ook om die reden niet kan worden gesteld dat de verdachte door het begaan van zijn misdrijf zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die bedragen.
Nu wegens de onbruikbaarheid van de verklaring van [getuige 1] en bij gebrek aan ander bewijs niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedragen heeft terug ontvangen, zal het hof de verdachte vrijspreken ten aanzien van het onderdeel ‘omzetten’. Het hof zal de verdachte tevens vrijspreken van het onderdeel ‘voorhanden hebben’. De verdachte heeft het geld immers voorhanden gehad op zijn zakelijke rekening. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte tijdens dat voorhanden hebben een verhullende handeling heeft verricht.
6.5
Lavely
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 primair in de zaak Lavely (artikel 273f, eerste lid sub 1º, sub 4º
en sub 6º,
Sr)
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1 primair in de zaak Lavely, daartoe overwegend dat de gestelde omstandigheden met onvoldoende zekerheid konden worden vastgesteld, nu de wasserij was afgebrand voordat nader onderzoek kon plaatsvinden.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben het hof verzocht de rechtbank hierin te volgen.
De feiten
Aangever [aangever 3] heeft verklaard dat hij bij [wasserij 6] heeft gewerkt van januari 2012 tot het binnentreden op 23 augustus 2012. In maart en april 2012 kwamen ook [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , die evenmin een tewerkstellingsvergunning hadden, daar werken. In maart 2012 werden de werktijden voor [aangever 3] verlengd. Hij werkte toen van 7:30 uur tot 21:00 of 22:00 uur. Vanaf mei 2012 werkte hij van 5:30 uur tot 22/23:00 uur. Terwijl de legale werknemers stopten op de normale werktijden, moesten de illegalen doorwerken. Zij sliepen in de wasserij. Met dekbedden werden slaapplekken gecreëerd op de grond en op een verhoging. Matrassen waren niet voorhanden.
[aangever 3] heeft verklaard dat hij 8 maanden heeft gewerkt en voor 4 maanden salaris heeft ontvangen. Hij verdiende 40 euro per werkdag van 16 á 17 uur. In de zomer werden de werkdagen nog langer; er kwam wasgoed bij uit Amsterdam.
De verklaringen van [aangever 3] worden deels ondersteund door de verklaringen van andere getuigen. Zo hebben Veugelink en [getuige 4] verklaard dat de werknemers zonder tewerkstellingsvergunning in de wasserij sliepen, dat hiervoor geen slaapplekken waren ingericht en dat de hygiënische omstandigheden zeer slecht waren.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het langdurige en hardnekkige patroon betreffende de handelwijze van de verdachte met betrekking tot werknemers in de wasserij uit de periode 2010-2012 ondersteuning biedt aan de verklaringen van [aangever 3] . Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat daarmee bewezen kan worden dat [aangever 3] zeer lange werkdagen heeft gewerkt, dat hij een zeer laag uurloon ontving en dat hij, gelet op de werktijden, geen reële andere keuze had dan te overnachten in de wasserij, terwijl daarvoor geen voorzieningen aanwezig waren.
Juridische duiding
Het hof concludeert dat de verdachte [aangever 3] voor zijn nieuwe functie bij [wasserij 6] heeft aangenomen en in zijn bedrijf heeft gehuisvest, terwijl hij wist dat [aangever 3] geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Hij heeft hem vervolgens laten werken onder omstandigheden (de hoogte van het loon, de onregelmatige uitbetaling daarvan, de werktijden en het aantal werkuren) die ver liggen onder de standaard die in Nederland normaal is en die binnen zijn bedrijf niet golden voor werknemers die er legaal werkten. Als gevolg van de inzet van [aangever 3] was de verdachte in staat om tegen zeer lage kosten de omzet van en de winst uit zijn wasserij te vergroten. Dat de verdachte hier voordeel uit heeft getrokken acht het hof evident.
Het hof neemt in zijn beoordeling mee dat de wijze van tewerkstelling van [aangever 3] bij [wasserij 6] een voortzetting was van diens uitbuiting door de verdachte bij [wasserij Amsterdam] . Gelet op de aard en de duur van de omstandigheden, de beperkingen die daaruit volgden voor [aangever 3] en het economisch voordeel dat de verdachte daaruit heeft gehad, is het hof van oordeel dat de genoemde omstandigheden uitbuiting opleveren.
Vanwege zijn verblijfsrechtelijke positie had [aangever 3] weinig keuze in mogelijkheden om in zijn levensonderhoud te voorzien en kon hij weinig eisen stellen. Zijn afhankelijkheid werd nog vergroot door de onregelmatige uitbetalingen van het salaris en de excessief lange werkdagen, welke combinatie van factoren in de hand werkte dat het zoeken van zelfstandige woonruimte niet reëel was. Hij verkeerde daarmee in een situatie die absoluut niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. De verdachte kon daarmee zelf de voorwaarden bepalen en heeft de uitbuiting bewerkstelligd door misbruik van de kwetsbare positie van zijn werknemer [aangever 3] en misbruik van zijn overwicht voortvloeiend uit de feitelijke omstandigheden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich ten aanzien van [aangever 3] schuldig heeft gemaakt aan de strafbaar gestelde handelingen uit in artikel 273f eerste lid onder 1º, 4º en 6º Sr.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] is het hof van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende kan worden vastgesteld hoe lang zij bij [wasserij 6] hebben gewerkt en in hoeverre zij zich in een afhankelijke positie bevonden, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van uitbuiting en misbruik van hun kwetsbare positie of misbruik van overwicht. Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 3] werk en een slaapplaats heeft verschaft, terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat [slachtoffer 3] geen verblijfsrecht had in Nederland.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak Portland onder 2 en in de zaak Erin onder 1 primair en 2 en in de zaak Lavely primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak Portland(met parketnummer 13-845246-16):
feit 2hij op 19 december 2016 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
Zaak Erin(met parketnummer 13-845059-11):
feit 1 primairhij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 maart 2012 te Amsterdam,
A. (lid 1 onder 1)
personen genaamd
- [aangever 1] en
- [aangever 3] en
- [aangever 4] ,
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, bovenvermelde personen heeft geworven en gehuisvest,
telkens met het oogmerk van uitbuiting van die personen,
waarbij het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van een kwetsbare positie van die ander hieruit heeft bestaan dat bovenvermelde personen geen geldige verblijfsstatus hadden in Nederland
en dat werven en huisvesten hieruit heeft bestaan dat verdachte telkens:
- bovenvermelde personen een werkplek heeft aangeboden en/of ter beschikking heeft gesteld in de [wasserij 4] V.O.F. en/of [wasserij 5] en
- bovenvermelde personen slaapplaatsen op de werkvloer ter beschikking heeft gesteld in de [wasserij 4] V.O.F. en/of [wasserij 5] ,
en
B . (lid 1 onder 4)
personen genaamd
- [aangever 1] en
- [aangever 3] en
- [aangever 4] en
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] ,
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid,
waarbij het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat telkens:
bovenvermelde personen geen geldige verblijfsstatus hadden in Nederland en
van meer van bovenvermelde personen een deel van het loon heeft ingehouden, waardoor deze personen financieel en economisch en maatschappelijk in een afhankelijke positie van verdachte gebracht waren
en
C. (lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van
- [aangever 1] en
- [aangever 3] en
- [aangever 4] en
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] ,
waarbij de uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte:
- van meer van bovenvermelde personen een deel van het loon heeft ingehouden, waardoor deze personen financieel en economisch en maatschappelijk in een afhankelijke positie van verdachte gebracht waren en
- aan bovenvermelde personen geen overuren heeft uitbetaald en
- bovenvermelde personen gemiddeld meer dan twaalf uur per etmaal en zes dagen per week heeft laten werken en
- bovenvermelde personen heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was en
- bovenvermelde personen weinig pauzes heeft gegeven en
- bovenvermelde personen heeft laten werken onder zeer slechte en/of onveilige werkomstandigheden, te weten hoge temperaturen en nauwelijks ventilatie en met gevaarlijke stoffen, waaronder chloride zonder beschermende kleding.
feit 2hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2011 te Amsterdam,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij meermalen telkens
een voorwerp, te weten geldbedragen tot een totaal van ongeveer 32.636 euro, overgedragen terwijl hij telkens wist dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, door giraal van misdrijf afkomstige geldbedragen over te maken naar de bankrekening van [getuige 1] .
Zaak Lavely(met parketnummer 13-845011-13):
primairhij op een of meer tijdstippen in de periode van 13 januari 2012 tot en met 24 augustus 2012 te Doetinchem en te Amsterdam,
A. (lid 1 onder 1)
een persoon genaamd [aangever 3]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie bovenvermelde persoon heeft geworven, vervoerd en gehuisvest,
met het oogmerk van uitbuiting van die ander
waarbij het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
bovenvermelde persoon geen geldige verblijfsstatus had in Nederland,
(m.b.t.) het werven en vervoeren en huisvesten dat verdachte:
- bovenvermelde persoon heeft gehuisvest in de wasserij [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem en
- bovenvermelde persoon in de wasserij [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem de beschikking heeft gegeven over een slaapplaats bestaande uit lakens en/of dekens op de grond en
- bovengenoemde persoon werkzaamheden heeft laten verrichten in de wasserij [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem en
- bovenvermelde persoon van en naar een werkplek heeft vervoerd en doen vervoeren,
en
B. (lid 1 onder 4)
een persoon genaamd [aangever 3]
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid,
waarbij het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
- bovenvermelde persoon geen geldige verblijfsstatus had in Nederland en
- verdachte aan bovenvermelde persoon heeft beloofd zijn ingehouden loon uit te betalen wanneer hij bij hem zou blijven werken, terwijl hij zijn belofte niet is nagekomen en
- bovenvermelde persoon gemiddeld meer dan twaalf uur per dag en zes dagen per week heeft laten werken en
- aan bovenvermelde persoon heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was en
-bovenvermelde persoon geen, althans zeer weinig, vrije dagen heeft gegeven,
en
C. (lid 1 onder 6°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [aangever 3]
waarbij de uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- van bovenvermelde persoon een deel van het loon heeft ingehouden, waardoor deze persoon financieel en economisch en maatschappelijk in een afhankelijke positie van verdachte gebracht was en
- aan bovenvermelde persoon geen overuren heeft uitbetaald en
- bovenvermelde persoon gemiddeld meer dan twaalf uur per etmaal en zes dagen per week heeft laten werken en
- bovenvermelde persoon heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was en
- bovenvermelde persoon weinig pauzes heeft gegeven en/of
- verdachte aan bovenvermelde persoon heeft beloofd zijn ingehouden loon uit te betalen wanneer hij bij hem zou blijven werken, terwijl hij zijn belofte niet is nagekomen.
Subsidiairhij in of omstreeks de periode van 13 januari 2012 tot en met 24 augustus 2012, te Doetinchem, althans in Nederland, uit winstbejag een persoon [slachtoffer 3]
bij het verschaffen van verblijf in Nederland behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft door het geven van een werkplek en onderdak in de wasserette [wasserij 6] aan de [adres wasserij Doetinchem] te Doetinchem, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij in genoemde periode daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen in de zaak
Portland(met parketnummer 13-845246-16) onder 1 is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden
vrijgesproken.
Hetgeen in de zaak
Portlandonder 2 en in de zaak
Erin(met parketnummer 13-845059-11) onder 1 primair en 2 en in de zaak
Lavely(met parketnummer 13-845011-13) primair en subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden
vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak Portland (met parketnummer 13-845246-16) onder 2 en in de zaak Erin (met parketnummer 13-845059-11) onder 1 primair en 2 en in de zaak Lavely (met parketnummer 13-845011-13) primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Zaak Portland
Het in de zaak Portland (met parketnummer 13-845246-16) onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Zaak Erin
Het in de zaak Erin (met parketnummer 13-845059-11) onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, meermalen gepleegd.
Het in de zaak Erin (met parketnummer 13-845059-11) onder 2 bewezenverklaarde levert op:
gewoontewitwassen.
Zaak Lavely
Het in de zaak Lavely (met parketnummer 13-845011-13) primair bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder 1°, 4° en 6°, van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak Lavely (met parketnummer 13-845011-13) subsidiair bewezenverklaarde levert op:
uit gewoonte een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van
verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak Portland (met parketnummer 13-845246-16) onder 2 en in de zaak Erin (met parketnummer 13-845059-11) onder 1 primair en 2 en in de zaak Lavely (met parketnummer 13-845011-13) primair en subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaken
Erin(zaak A onder 1 primair en 2)
en Lavely(zaak B subsidiair) bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor dezelfde door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het bewezen geachte aanwezig hebben van een stroomstootwapen in de zaak
Portlandheeft bij de geformuleerde strafeis geen rol van betekenis gespeeld.
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, onder meer dat hij met zijn echtgenote zorgt voor zijn zes kinderen, alsmede met de overschrijding van de redelijke termijn.
Verzocht is geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, althans in ieder geval geen (zo begrijpt het hof: onvoorwaardelijke) gevangenisstraf die langer is dan de duur van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, waarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing is genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan mensenhandel in de vorm van arbeidsuitbuiting, door welbewust illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen aan te nemen en te werk te stellen in een wasserij in Amsterdam en Doetinchem en hen daar onder erbarmelijke omstandigheden te laten werken en te huisvesten. De verdachte heeft deze personen, die in een kwetsbare positie verkeerden, gemiddeld meer dan 12 uur per dag en zes dagen per week laten werken tot het werk af was, zelfs gedurende de nachtelijke uren, terwijl zij een laag uurloon ontvingen en veelal te laat en slechts ten dele werden uitbetaald.
Dat de arbeidsomstandigheden ver beneden peil waren blijkt uit de zeer hoge temperaturen in de wasserij, die mede het gevolg waren van ontoereikende ventilatie.
Vanwege de extreem lange werkdagen, hun illegale status en hun financiële positie verbleven de betrokken medewerkers voor lange periodes in de wasserij, terwijl er geen geschikte slaapplaatsen of sanitaire voorzieningen aanwezig waren. De slachtoffers verkeerden in een afhankelijke positie ten opzichte van de verdachte. In de genoemde omstandigheden bestond een vruchtbare voedingsbodem voor uitbuiting. Vanwege hun benarde en rechteloze positie waren de illegale werknemers niet in staat om tegen deze excessieve misstanden op te komen, waardoor de uitbuiting in de wasserij heeft kunnen voortduren totdat de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wasserij vanwege de geconstateerde onacceptabele omstandigheden per direct heeft stilgelegd.
Daarnaast heeft de verdachte één van de illegale medewerkers van de wasserij in Amsterdam gehuisvest en tewerk gesteld in zijn andere wasserij in Doetinchem, opnieuw onder omstandigheden die absoluut niet voldoen aan de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven.
Verder heeft de verdachte uit winstbejag een ander persoon zonder verblijfsrecht geholpen bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland, door die persoon een werkplek en onderdak te geven in de wasserij in Doetinchem.
Als gevolg van de schrijnende uitbuiting van deze goedkope arbeidskrachten was de verdachte in staat structureel te besparen op arbeidskosten en de omzet van en winst uit zijn wasserij te vergroten. Dat de verdachte hier voordeel uit heeft getrokken, behoeft geen betoog.
Door kwetsbare illegale vreemdelingen onder mensonterende omstandigheden te werk te stellen in wasserijen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit en hun persoonlijke vrijheid op zeer ernstige wijze aangetast.
De verdachte heeft met zijn handelwijze tevens lak gehad aan het overheidsbeleid aangaande bestrijding van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland en de bestrijding van illegale arbeid doorkruist. Hij heeft kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich niet bekommerd om de schade die zijn handelen aan anderen en de samenleving in het algemeen heeft toegebracht.
Het hof neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en het laakbare van zijn hardnekkige handelwijze als ‘wasserijbaas’ niet inziet, categorisch alle vaststaande feiten betwist en de schuld keer op keer bij anderen legt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van door middel van arbeidsuitbuiting verkregen gelden. Witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer. Het vormt daardoor een bedreiging voor de samenleving. Bovendien faciliteert het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen andere vormen van criminaliteit.
Verder heeft de verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad, hetgeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. Het hof zal hieraan echter geen zelfstandige betekenis toekennen in het kader van de straf.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en is van oordeel dat daarin geen omstandigheden worden gevonden die straf matigend werken. Het enkele feit dat de verdachte een gezin heeft en hij mede de zorg voor zijn kinderen draagt, leidt niet tot een lagere straf. De verdachte, die na eerdere bezoeken van de Arbeidsinspectie een gewaarschuwd man was, heeft met zijn handelen immers bewust het risico genomen op een strafrechtelijke veroordeling.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten in de zaak Portland, in welke zaak het hof hem vrij zal spreken.
Tenslotte heeft het hof kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juni 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Mede afgezet tegen de ernst en duur van het bewezenverklaarde, legt dit geen straf matigend gewicht in de schaal.
Het hof is alles afwegende van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
Redelijke termijn
Het hof stelt echter vast dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM fors is overschreden. Als beginpunt van de redelijke termijn in eerste aanleg merkt het hof aan de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte op 12 juni 2012.
De rechtbank heeft op 2 juni 2017 uitspraak gedaan, waarmee de redelijke termijn (van 2 jaar) met bijna 3 jaar is overschreden. Het hoger beroep is ingesteld op 16 juni 2017, terwijl het hof arrest wijst op 21 juli 2023. Daarmee is in hoger beroep de redelijke termijn (van 2 jaar) overschreden met ruim 4 jaar, hetgeen niet (in overwegende mate) aan de verdediging is te wijten. Het hof zal deze bijzonder forse overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen in combinatie met een taakstraf, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van het feit zal het hof een taakstraf opleggen met de wettelijk maximale duur.
Straf
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
11. De vorderingen van de benadeelde partijen in de zaak Portland (met parketnummer 13-845246-16)

11.1 Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.020. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.420. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak Portland ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
11.2
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.100. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.400. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak Portland ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
11.3
Vordering van de benadeelde partij [Nederlandse werknemer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.912,61. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak Portland ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 197a (oud), 273f (oud), 420bis (oud) en 420ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in de zaak
Portlandgegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde betreffende sub 1º en sub 4º ten aanzien van [Poolse werknemer 1] , [Poolse werknemer 2] , [Poolse werknemer 3] en [Poolse werknemer 4] en voor zover dit is gericht tegen de in de zaak
Eringegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde betreffende sub 4º en sub 6º ten aanzien van [illegaal persoon] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak
Portlandmet parketnummer 13-845246-16 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak
Portlandmet parketnummer 13-845246-16 onder 2 en in de zaak
Erinmet parketnummer 13-845059-11 onder 1 primair en 2 en in de zaak
Lavelymet parketnummer 13-845011-13 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak
Portlandmet parketnummer 13-845246-16 onder 2 en in de zaak
Erinmet parketnummer 13-845059-11 onder 1 primair en 2 en in de zaak
Lavelymet parketnummer 13-845011-13 primair en subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 4]
Verklaart de benadeelde partij [Poolse werknemer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [Poolse werknemer 3]
Verklaart de benadeelde partij [Poolse werknemer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [Nederlandse werknemer]
Verklaart de benadeelde partij [Nederlandse werknemer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2023.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002734-21
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 21 juli 2023
Tegenwoordig zijn:
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter en
mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom
en mr. T. Kaandorp als griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M. Spruijt, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De raadsman is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam en plaats:
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTEin deze zaakis gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.
2.
3.Het hof leest dit in, nu de toelichting betrekking had op een bepaling waarin slechts seksuele uitbuiting strafbaar werd gesteld en deze bepaling de basis heeft gevormd voor de huidige bepaling (zie hierboven).
4.
5.Deze voorbeelden volgen uit: Kamerstukken II, vergaderjaar 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 16 (MvT).
6.
7.Vergelijk HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, r.o. 5.5. en HR 12 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca), r.o. 2.4.3 en 2.5.1.
8.HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, en HR 12 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca).
9.
10.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1 (Chinese horeca); herhaald in HR 11 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:534.
11.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556.
12.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese horeca).
13.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
14.
15.
16.
17.