ECLI:NL:GHAMS:2023:3633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23-000244-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming naar aanleiding van veroordeling voor het dealen in harddrugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het dealen in harddrugs. De politierechter had op 21 januari 2021 de betrokkene veroordeeld en een betalingsverplichting opgelegd van € 16.665,00. De betrokkene heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 december 2023 heeft de advocaat-generaal een lagere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gepresenteerd, namelijk € 11.665,00, en verzocht om een betalingsverplichting van € 10.665,00. De raadsman van de betrokkene heeft echter gepleit voor een nog lagere schatting van € 8.332,50 en een bijstelling van de betalingsverplichting naar € 7.332,50. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, maar dat dit bedrag lager is dan eerder vastgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 21 april 2019 tot en met 23 september 2019 heeft gehandeld in harddrugs en dat hij uit deze activiteiten een wederrechtelijk voordeel heeft behaald. Na beoordeling van de bewijsstukken, waaronder een rapport van 19 november 2019, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 8.332,50. Tevens heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een aanpassing van de betalingsverplichting aan de Staat tot € 7.499,25. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de betrokkene de verplichting is opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000244-21
Datum uitspraak: 19 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de ontnemingszaak met parketnummer 15-231358-19 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van € 16.665,00.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2021 veroordeeld ter zake van, kort gezegd en voor zover relevant, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (feit 1). Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 21 januari 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 16.665,00, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De vordering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – anders dan in zijn schriftelijke conclusie van 21 november 2023, waarin hij, kort gezegd, concludeerde tot oplegging aan de betrokkene van een betalingsverplichting van € 15.665,00 – gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 11.665,00 en dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 10.665,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (rekening houdend met een aftrek van € 1.000,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn).
Het standpunt van de raadsman
De raadsman van de betrokkene heeft het hof primair verzocht, aan de hand van zijn pleitnotities, het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 8.332,50) en de door de politierechter opgelegde betalingsverplichting naar beneden bij te stellen tot een bedrag van
€ 7.332,50 (€ 8.332,50 verminderd met € 1.000,00 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn).
De grondslag
De betrokkene is bij onherroepelijk vonnis veroordeeld wegens het dealen in harddrugs, in de periode van 21 april 2019 tot en met 23 september 2019. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de betrokkene uit dit feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, in de zin van artikel 36e lid 2 Sr.
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt ontleend aan de inhoud van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 19 november 2019 [1] en het dossier in de strafzaak. In het rapport is het voordeel (in het voordeel van de betrokkene) berekend aan de hand van de notities van de betrokkene in zijn dealertelefoon met betrekking tot de totale omzet in 5 maanden
(€ 55.550,00) en de verdeling van de inkomsten zoals daarin genoemd. [2]
De notitie van de betrokkene ten aanzien van maand 5 (18 augustus 2019, met een totale omzet van € 11.950,00) vermeldt kennelijk een verdeelsleutel, met achter verschillende bedragen de woorden ‘zelf’, ‘geef’ en ‘anu’. Anders dan in het rapport is aangenomen en met de raadsman is het hof van oordeel dat alleen de bedragen die zijn aangemerkt met ‘zelf’ aan de betrokkene zijn toegekomen. Het in deze notitie vermelde bedrag van € 1.100,00 zal daarom niet in de berekening worden betrokken. Overigens volgt het hof de raadsman ook in zijn stelling dat in maand 5 een bedrag van € 200,00 aan de betrokkene is toegekomen in plaats van een totaalbedrag van € 1.000,00 (inclusief een voorschot in maand 4 van een bedrag van € 800,00), nu dat laatste bedrag in de notitie tussen haakjes is geplaatst en niet kan worden vastgesteld dat dit bij maand 5 moet worden geteld in plaats van bij maand 4, zoals in het bijschrift is opgenomen.
Het totaal aan voordeel van de betrokkene in maand 5 komt dan uit op een bedrag van € 1.750,00
(€ 200,00 + € 1.000,00 + € 550,00). Als gevolg daarvan kan het percentage van de omzet dat de betrokkene zelf in die periode heeft gekregen, afgerond op 15% worden vastgesteld. Het hof zal dit percentage voor alle maanden aanhouden.
Het hof berekent het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Totale omzet in 5 maanden : € 55.550,00.
Totale voordeel van de betrokkene :
€ 8.332,50(15% van € 55.550,00).

Verplichting tot betaling aan de Staat

Redelijke termijn
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu het hoger beroep is ingesteld op 2 februari 2021 en het hof op
19 december 2023 arrest wijst. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de betalingsverplichting, in die zin dat van het wederrechtelijk verkregen voordeel 10% wordt afgetrokken.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.499,25.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 8.332,50 (achtduizend driehonderdtweeëndertig euro en vijftig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.499,25 (zevenduizend vierhonderdnegenennegentig euro en vijfentwintig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 149 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. J.L. Bruinsma en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 december 2023.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, met nummer 2018242117, van 19 november 2019, opgesteld door de verbalisant [verbalisant01] , dossierpagina 356 e.v. (hierna: het rapport).
2.Rapport, pagina’s 6-7, en strafdossier, dossierpagina 196 e.v.