ECLI:NL:GHAMS:2023:3620

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23-002782-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis in hoger beroep inzake poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2022. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof oordeelde dat de verdachte in een chaotische situatie met een mes naar het hoofd van het slachtoffer heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De rechtbank had het verweer van de verdediging dat er geen aanmerkelijke kans op de dood was, verworpen, en het hof steunde deze conclusie. De advocaat-generaal had een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd, maar het hof vond onvoldoende aanknopingspunten voor deze maatregel en wees de vordering af. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 9.732,00 gevorderd, maar het hof kende uiteindelijk € 2.198,00 toe, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook een gijzeling op van maximaal 43 dagen indien de verdachte niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. Het arrest werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002782-22
datum uitspraak: 4 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2022 (waaronder begrepen het daarbij behorende herstelvonnis van 12 oktober 2022) in de strafzaak onder parketnummer 13-317675-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof ziet in hetgeen door de verdachte en diens raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd geen reden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde en de aard en omvang van de opgelegde straf. Aldus verenigt het hof zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] en de in dat verband opgelegde schadevergoedingsmaatregel - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de rechtbank aanvult en dat het hof zal ingaan op de door de advocaat-generaal gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: GVM). Voorts zal ten aanzien van de beslissingen over de schadevergoeding aan [slachtoffer 1] worden bepaald dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Aanvullende bewijsoverweging

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood op goede gronden verworpen. Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte in een chaotische situatie op een ongecontroleerde wijze met een mes heeft uitgehaald naar het hoofd van [slachtoffer 1] . Daarbij heeft de verdachte [slachtoffer 1] aan de zijkant van zijn gezicht geraakt, met een snijwond tot gevolg. In aanvulling op hetgeen de rechtbank heeft overwogen merkt het hof op dat het hoofd een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Steekletsel in het hoofd, zoals bijvoorbeeld in de ogen of oren of bij de slaap kan leiden tot de dood. Bovendien had de verdachte de hals (en daarmee de halsslagader) van [slachtoffer 1] kunnen raken. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zou kunnen overlijden.

Overwegingen met betrekking tot de GVM

Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof in de beschikbare rapportages onvoldoende aanknopingspunten voor oplegging van een GVM, een zeer verstrekkende maatregel, die levenslang toezicht voor ernstige zeden- en geweldsdelinquenten mogelijk maakt. Onderhavige zaak en de omstandigheid dat de verdachte een keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten rechtvaardigt dit evenmin. Gelet op het voorgaande wijst het hof de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot oplegging van een GVM af.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.732,00, bestaande uit € 2.232,00 aan materiële schade en
€ 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.698,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering van de benadeelde partij is niet betwist. Wat betreft de materiële schadevordering overweegt het hof dat het deze overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank zal toewijzen tot een bedrag van € 1.698,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal deze vordering worden afgewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Uit de overgelegde medische stukken en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Om die reden gaat het hof ervan uit dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bedoeld. De aard en de ernst van de normschending maken dat de gevolgen daarvan dusdanig voor de hand liggen dat een nadere onderbouwing van de schade niet is vereist.
Dat sprake zou zijn van een zodanig hevige schok door de confrontatie met de verwonding van zijn vriend dat daardoor zogenoemde schokschade is ontstaan, is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid begroten op € 500,00. Daarbij is gelet op alle omstandigheden van het geval en in het bijzonder de psychische gevolgen die de benadeelde ten gevolge van het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft ondervonden. Het hof heeft tevens acht geslagen op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01] en van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dat verband.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.198,00 (eenentwintighonderdachtennegentig euro) bestaande uit € 1.698,00 (zestienhonderdachtennegentig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.198,00 (eenentwintighonderdachtennegentig euro) bestaande uit € 1.698,00 (zestienhonderdachtennegentig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt ten aanzien van de betalingsverplichtingen jegens [slachtoffer 1] dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 oktober 2023.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]