ECLI:NL:GHAMS:2023:3586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
23-001916-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een jeugdzaak betreffende doodslag met schietincident in Amsterdam Zuidoost

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2023. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2006, die betrokken was bij een schietincident in Amsterdam Zuidoost op 23 december 2022, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer01], om het leven kwam. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de bewijsoverwegingen met betrekking tot doodslag aangevuld en de schadevergoedingsmaatregelen voor de nabestaanden vastgesteld. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 20 maanden jeugddetentie, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden een zwaardere straf rechtvaardigen. De verdachte heeft spijt betuigd en is openstaand voor behandeling en begeleiding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001916-23
datum uitspraak: 18 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-335756-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2006,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de nabestaanden naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregelen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsoverweging ten aanzien van doodslag aanvult;
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt en uitwerkt;
  • ten aanzien van de genoemde vorderingen van benadeelde partijen enkel anders beslist ten aanzien van de hoogte van de vergoedingen ter zake van shockschade en overigens de gronden van de rechtbank overneemt;
  • de schadevergoedingsmaatregel oplegt in verband met affectieschade van de vader van het slachtoffer.

Aanvulling overweging ten aanzien van doodslag

Het hof leest in de overweging van de rechtbank ten aanzien van doodslag dat de verdachte geen vol opzet heeft gehad om het slachtoffer (hierna: [slachtoffer01] ) te doden, maar wel dat hij daartoe voorwaardelijk opzet heeft gehad. Door met een doorgeladen wapen op de slechts enkele meters verwijderde [naam01] (hierna: [naam01] ) te richten met [slachtoffer01] daar vlak naast, een vinger langs de trekker te houden en vervolgens op de trekker te zetten en te schieten als [slachtoffer01] er tussenkomt – tezamen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien – heeft de verdachte
bewustde aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer01] aanvaard.

Vervanging van bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
-
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 23 december 2022 had ik met [naam02] bij mij thuis in [plaats01] afgesproken. Ik ben naar buiten gegaan. Ik zag [slachtoffer01] en [naam01] staan. Ze stonden twee meter van mij vandaan. Ik heb het vuurwapen gepakt en deze gericht op [naam01] , met gestrekte arm. Toen kwam [slachtoffer01] ertussen. Hij greep naar het vuurwapen. Toen is het vuurwapen afgegaan.
Ik heb het vuurwapen doorgeladen gekregen, dat heb ik gezien, dus het was die bewuste avond nog doorgeladen.
-
Een proces-verbaal verhoor van de verdachte van 31 januari 2023 met nummer 2002274616, inhoudende een letterlijke uitwerking van het op 9 januari 2023 afgenomen verhoor [doorgenummerde pagina’s 35-78, in het bijzonder 42-43].
Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van de verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had mijn vinger rechtdoor, dus aan de zijkant. Toen [slachtoffer01] een stap naar voren deed, deed ik een stap achteruit en toen had ik mijn vinger op de trekker. Toen is het afgegaan, toen ik het erop had gezet.
-
Een geschrift, zijnde een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 januari 2023, zaaknummer 2022.12.23.148, opgemaakt door drs. [arts01] , arts en forensisch patholoog [doorgenummerde pagina’s 229-242].
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Dhr. [slachtoffer01] , 17 jaren oud geworden, is overleden door de gevolgen van één inschotletsel aan de borst rechts (van rechts naar links, van voor naar achter en van boven naar beneden).
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel, betreffende een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van het andere bewijsmiddel.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde doodslag veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank – kort gezegd – de navolgende bijzondere voorwaarden verbonden:
  • het zich houden aan aanwijzingen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en alle hulpverlening die de WSS nodig acht;
  • het zich houden aan de aanwijzingen van de zorgaanbieder, zolang dit noodzakelijk wordt geacht door de WSS;
  • een contactverbod met [naam03] ;
  • een contactverbod met de familieleden van [slachtoffer01] , tenzij zij behoefte hebben aan contact in het kader van herstelbemiddeling;
  • een locatieverbod voor heel Amsterdam.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde (medeplegen doodslag) zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht een straf op te leggen op de manier zoals de rechtbank dat heeft gedaan. Zij heeft tevens verzocht de bijzondere voorwaarden te bepalen, zoals die door de Raad ter terechtzitting in hoger beroep zijn gesteld. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de straf zoals geëist door de advocaat-generaal te matigen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
In de avond van 23 december 2022 kwam de verdachte samen met een ander [slachtoffer01] en zijn vriend [naam01] tegen. De verdachte droeg op dat moment een doorgeladen vuurwapen bij zich. Hij heeft uiteindelijk het vuurwapen getrokken en deze op [naam01] gericht, waarna [slachtoffer01] ertussen kwam en naar het wapen greep. Op dat moment heeft de verdachte [slachtoffer01] in zijn borst geschoten. [slachtoffer01] is enkele seconden later in elkaar gezakt en is in de portiek van zijn woning komen te overlijden. De moeder van [slachtoffer01] heeft tevergeefs geprobeerd haar zoon te reanimeren. De moeder, het zusje en het broertje van [slachtoffer01] en [naam01] hebben moeten aanschouwen dat hun geliefde zoon, broer en vriend het leven liet. [slachtoffer01] is maar zeventien jaren oud geworden.
De verdachte heeft met zijn handelen een buitengewoon ernstig en schokkend feit begaan. Het plotselinge overlijden van [slachtoffer01] en de wijze waarop hij is gedood hebben zijn naaste familie, maar ook andere directe naasten, onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de moeder, de vader, het zusje en het broertje van [slachtoffer01] blijkt welke impact zijn overlijden op hun levens heeft gehad en nog steeds heeft. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet met zich moeten dragen.
Een gebeurtenis als deze brengt naast de grote gevolgen voor de nabestaanden ook een schok teweeg in de maatschappij en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit naar aard en ernst in beginsel enkel kan worden bestraft met een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 24 maanden. Het hof houdt bij de oplegging van de straf echter ook rekening met het volgende.
De persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De verdachte is daarom aan te merken als
first offender.
Het hof heeft kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportages, opgesteld door [psychiater01] , kinder- en jeugdpsychiater (hierna: de psychiater), en door [psycholoog01] , GZ-psycholoog (hierna: de psycholoog), van 30 april 2023 respectievelijk 2 mei 2023 en van hetgeen door [naam04] , namens de Raad, en door [naam05] , namens de WSS, op de terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Allen hebben in hun advies betrokken dat de verdachte, nadat hij in 2020 op straat ernstig is mishandeld, te maken heeft gehad met dreigingen vanuit een groep jongeren, die ondanks meldingen daarover bij instanties zijn blijven voortduren. Het hof kan hieromtrent niet precies vaststellen wat er in de loop der jaren is gebeurd, ook niet wat in dit verband de mogelijke rol van de verdachte zelf is geweest, maar acht op basis van de stukken wel aannemelijk dat de verdachte, en naast hem overigens ook zijn moeder, onder de mishandeling en de bedreigingen ernstig te lijden heeft gehad. Moeder woont om veiligheidsredenen niet meer in de voormalige woning.
Uit het Pro Justitia rapport van de psycholoog volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van een andere gespecificeerde psychotrauma of stressor gerelateerde stoornis en een ongespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was daar ook sprake van. Om de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen, evenals het risico op recidive te verminderen, wordt geadviseerd om vooral in te steken op het creëren van een stabiele, rustige en veilige leefomgeving voor verdachte, maar ook voor zijn moeder. Het is gewenst dat de verdachte behandeling zal krijgen gericht op het verwerken van de voor hem traumatische gebeurtenissen en dat hij hiermee ook zal werken aan het reguleren van zijn emotieregulatie. Ook zal hij de gevolgen van zijn gedrag rond het ten laste gelegde een plek moeten geven. Gezien zijn netwerk en mogelijk voortdurende dreiging wordt geadviseerd om deze behandeling te laten uitvoeren door een forensische aanbieder. Daarnaast wordt een coachende vorm van begeleiding geadviseerd om samen met hem verschillende leefgebieden vorm te geven. Dit is iemand die naast hem staat en meekijkt in keuzes die hij moet maken of gemaakt heeft. Deze persoon kan hem een spiegel voorhouden en hem helpen duurzaam verstandige keuzes te gaan maken en hiermee bijdragen aan een positieve identiteitsontwikkeling. Wanneer de verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van het ten laste gelegde feit, wordt door de psycholoog geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij ook een voorwaardelijk kader waarin bovenbeschreven behandeling wordt opgelegd.
Uit het Pro Justitia rapport van de psychiater volgt – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat bij de verdachte sprake is van impulsieve (vooral verbale) agressie die enigszins hersteld kan worden door in meer rust te reflecteren op zijn gedrag en uitspraken. In de DSM laten zijn gedragsproblemen zich classificeren als ‘een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornis’. Er zijn problemen op het gebied van de regulering van emoties en het gedrag. Dit kan zich uitten in verbale- en/of fysieke agressie. De verdachte voldoet aan een deel van de kenmerken van PTSS, voortkomend uit de mishandeling in 2020 (schrikachtigheid of hyperalertheid maar ook de gehanteerde vermijding), maar de langdurige bedreigingen daarna lijken een grotere invloed te hebben gehad in de vorming van het wereldbeeld en het beeld van de verdachte op zichzelf en anderen, en daarmee dus zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Dat resulteert in de classificatie ‘een andere trauma en stressor gerelateerde stoornis’. Deze groep stoornissen kenmerkt zich door problemen op het gebied van gedrag, emoties, cognities, ontwikkeling en lichamelijke klachten die voortkomen uit (een) onverwerkte ingrijpende gebeurtenis(sen). Wanneer gekeken wordt naar de zorgbehoefte en de mogelijkheden tot beïnvloeding van de risicofactoren van de verdachte, lijkt het allerbelangrijkst dat de veiligheid voor de verdachte wordt hersteld. Daarnaast kan aandacht besteed worden aan een verbreding van zijn coping vaardigheden. Het lijkt raadzaam dit te doen binnen een setting waarbinnen men gewend is om te gaan met de belevingswereld met dreiging en geweld, een forensische poli heeft derhalve de voorkeur. De psychiater adviseert om de bovenstaande behandeling binnen het juridische kader van een deels voorwaardelijke jeugddetentie vorm te geven.
Uit de door de Raad en de WSS ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting is onder meer gebleken dat zij zich kunnen vinden in voornoemde rapportages en adviezen. Daarnaast heeft de WSS naar voren gebracht dat de verdachte de goede kant op gaat en niet meer betrokken is geraakt bij incidenten binnen de JJI. De verdachte kan soms zijn emoties laten oplopen, maar hij is hier goed op aan te spreken en hij kan beter reflecteren op zijn gedrag. De verdachte heeft een lange tijd in de overlevingsstand gestaan en heeft daardoor moeite om dit los te laten en meer van zichzelf te laten zien. De WSS benadrukt het belang van het creëren van een veilige omgeving voor de verdachte, hetgeen er toe zal leiden dat de verdachte beter in staat is zijn emoties toe te laten en zijn trauma’s te verwerken. De Raad heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de context waarbinnen de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Niet alleen zijn de langdurige bedreigingen op (het handelen van) de verdachte van invloed (geweest), maar ook het continu niet worden gehoord door instanties die zijn veiligheid hadden moeten waarborgen, maar dit hebben nagelaten. De Raad heeft geadviseerd de bijzondere voorwaarden zoals neergelegd in het advies van de Raad van 5 juni 2023 te handhaven, met dien verstande dat het locatieverbod zal gelden voor heel Amsterdam in plaats van Amsterdam Zuidoost. Daarnaast heeft de Raad geadviseerd daaraan twee bijzondere voorwaarden, in de vorm van een avondklok en elektronische monitoring, toe te voegen. Op die manier wordt de verdachte ondersteund bij zijn terugkeer in de maatschappij.
Strafoplegging
Uit de rapporten en uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, is gebleken dat de verdachte in het verleden heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt. In 2020 is hij zwaar mishandeld door een jongen, waarna een periode is ontstaan van veelvuldige bedreigingen door de vriendengroep van deze jongen. Dit is van grote invloed geweest op de verdachte en het heeft onder meer tot gevolg gehad dat hij nauwelijks buiten kwam en niet meer alleen naar school ging. Hij werd gebracht en opgehaald door zijn moeder of door een taxi. De verklaringen van zijn toenmalige mentor en docent van [school] getuigen hier ook van. De verdachte is zichzelf gaan bewapenen en dat heeft desastreuze gevolgen gehad. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn verantwoordelijkheid genomen en zijn oprechte spijt betuigd. Hij voelt zich enorm schuldig en vindt dat hij de straf verdient die hem zal worden opgelegd. Voorts is gebleken dat hij – evenals zijn moeder en stiefvader – openstaat voor alle noodzakelijke behandelingen en daaraan wil meewerken zolang dat nodig is. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de maximaal op te leggen jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen. Het hof acht het daarnaast van belang dat de verdachte door een behandeling inzicht krijgt en vaardigheden aanleert om in het vervolg beter te kunnen omgaan met zijn emoties, agressie en impulsen en dat hij hulp en steun krijgt bij het verwerken van zijn traumaklachten.
Alhoewel het hof dus oog heeft voor de geschetste context waarin de verdachte heeft gehandeld, blijft er onmiskenbaar sprake van een buitengewoon ernstig strafbaar feit met onomkeerbare gevolgen. De straf die door de rechtbank is opgelegd doet daar naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende recht aan. Het hof acht alles afwegende een jeugddetentie van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren passend en geboden, hetgeen tot gevolg heeft dat de verdachte na onderhavig arrest nog voor langere tijd gedetineerd blijft.
Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank. Dit betekent dat het hof ook het locatieverbod ten aanzien van de gehele stad Amsterdam als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf zal verbinden, mede in aanmerking genomen dat de verdachte met een dergelijk buitengewoon ruim verbod heeft ingestemd. De overige bijzondere voorwaarden zijn in betrekkelijk algemene termen geadviseerd en als zodanig in dit arrest overgenomen, hetgeen naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval vanwege de gewenste bescherming van de verdachte en diens moeder te billijken is. Het hof zal tot slot het ter zitting gegeven advies van de Raad om de avondklok en de elektronische monitoring als aanvullende bijzondere voorwaarden op te nemen overnemen.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]

De benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bestaat bij ieder
onder meeruit een bedrag van € 25.000,00 aan shockschade. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof sluit zich met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] aangaande de shockschade aan bij de overwegingen van de rechtbank.
Het hof is echter – anders dan de rechtbank - van oordeel dat beide vorderingen tot een bedrag van € 15.000,00 aan shockschade kunnen worden toegewezen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen. Het hof zal het overige deel van de gevorderde shockschade niet-ontvankelijk verklaren, nu de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen kunnen dat deel van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal voorts in beide gevallen de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Voor het overige beslist het hof ten aanzien van de vorderingen van deze twee benadeelde partijen overeenkomstig de rechtbank en neemt het eveneens de gronden daarvan over.

Oplegging van een schadevergoedingsmaatregel

De vader van het slachtoffer, [benadeelde partij03] , heeft zich in eerste aanleg niet gevoegd. Namens hem is in hoger beroep alsnog een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt dat een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade wordt gevraagd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De advocaat van de vader heeft een en ander mondeling toegelicht en verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor zowel voornoemd bedrag aan affectieschade als voor de verschuldigde wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat ter zake van het gevorderde bedrag aan affectieschade (en de daarover verschuldigde wettelijke rente) de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een vordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingediend en om die reden heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). De omstandigheid dat een benadeelde partij niet in hoger beroep een vordering voor het eerst kan indienen maakt dat niet anders.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW is, wanneer iemand overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, die ander gehouden tot vergoeding van affectieschade aan de in lid 4 van dat artikel genoemde naasten, waaronder de ouder van de overledene. Vergoeding van affectieschade ziet bij overleden slachtoffers op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De omvang van deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het Besluit Vergoeding Affectieschade, waarin per categorie naasten vaste normbedragen zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW, in combinatie met de bedragen genoemd in het Besluit vergoeding affectieschade, heeft de vader van [slachtoffer01] recht op vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. De schadevergoedingsmaatregel zal daarom ook worden opgelegd voor het bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade (en de daarover verschuldigde wettelijke rente), omdat de verdachte ook voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] en de in dat verband opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
6 (zes) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de WSS en alle hulpverlening die de WSS nodig acht, waaronder ook behandeling is begrepen, telkens voor de gehele duur van de proeftijd of zoveel korter als door de WSS mogelijk wordt geacht;
  • de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de zorgaanbieder, voor de gehele duur van de proeftijd of zoveel korter als door de WSS mogelijk wordt geacht;
  • de veroordeelde op geen enkele wijze contact heeft met [naam03] (geboren op [geboortedatum02] 2007 te [geboorteplaats02] );
  • de veroordeelde op geen enkele wijze contact heeft met de vader, moeder en overige gezinsleden van het slachtoffer [slachtoffer01] , tenzij zij behoefte hebben aan contact in het kader van herstelbemiddeling;
  • de veroordeelde zich houdt aan een locatieverbod voor heel Amsterdam;
  • de veroordeelde zal meewerken aan een locatiegebod (avondklok), zolang de WSS dat noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde meewerkt aan elektronische monitoring voor de duur van zes maanden of zoveel korter als de WSS dat mogelijk acht.
Geeft opdracht aan de WSS tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij03] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te weten affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) ter zake van immateriële schade, te weten shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.000,00 (vijftienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te weten shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 36.299,15 (zesendertigduizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) bestaande uit € 1.299,15 (duizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, te weten affectieschade (€ 20.000,00) en shockschade (€ 15.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 36.299,15 (zesendertigduizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) bestaande uit € 1.299,15 (duizend tweehonderdnegenennegentig euro en vijftien cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, te weten affectieschade (€ 20.000,00) en shockschade (€ 15.000,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 december 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. M.J.A. Duker en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2023.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.