ECLI:NL:GHAMS:2023:3578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
23-000888-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep inzake computervredebreuk met aanpassing van straf en schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 maart 2023. De verdachte, geboren in 1988 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, voor computervredebreuk en het lastigvallen van twee benadeelde partijen. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de strafoplegging en beslissingen over de benadeelde partijen, waarbij het hof de straf aanpaste op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk en had aanzienlijke schade veroorzaakt aan de benadeelden, wat leidde tot reputatieschade en overlast. Het hof legde een contactverbod op voor de benadeelden en verklaarde verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk werd verklaard in een deel van de vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf en schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000888-23
datum uitspraak: 21 december 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-249438-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1988,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
adres volgens eigen opgave:
[adres01]
.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen c.q. de slachtoffers naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen over de benadeelde partijen met de daarmee verband houdende opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen, met dezelfde maatregelen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan computervredebreuk bij de [benadeelde] en het online op verschillende manieren lastigvallen en belasteren van [benadeelde02] en [benadeelde01] . Hij heeft daarbij de bank op aanzienlijke kosten gejaagd en veel overlast bezorgd. [benadeelde02] en [benadeelde01] heeft hij het heel moeilijk gemaakt in hun professionele carrière, waarbij hij forse reputatieschade aan deze slachtoffers heeft toegebracht dan wel had kunnen toebrengen. Eén en ander heeft ook grote impact gehad op hun persoonlijk leven, welbevinden en functioneren. In het geval van [benadeelde02] heeft de verdachte daarbij ook nog geprobeerd hem geld afhandig te maken.
De verdachte heeft, omdat hij niet bij de terechtzitting aanwezig was, in een brief van 1 december 2023 geprobeerd over te brengen wat zijn drijfveren waren, en verder zijn spijt betuigd. Op zich is dat positief. Ook de raadsman heeft één en ander nog eens ter terechtzitting naar voren gebracht. Het hof kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte vooral bezig is met de gevolgen van de strafzaak voor hemzelf, ook waar die het gevolg zijn van zijn eigen handelen. De verdachte heeft omstandig uiteen gezet hoe hij in het Verenigd Koninkrijk, waar hij kennelijk naartoe is vertrokken, is opgepakt omdat hij voor deze zaak internationaal gesignaleerd stond, wat voor indruk dat heeft gemaakt op hem en zijn jonge gezin en welke gevolgen dat voor hen heeft. Hij lijkt er daarbij aan voorbij te gaan dat hij dit over zichzelf en zijn gezin heeft afgeroepen, doordat hij zich in Nederland niet heeft gehouden aan de hem opgelegde voorwaarden in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, wat heeft geleid tot de opheffing van die schorsing bij de veroordeling in eerste aanleg. Ook legt hij de schuld voor de strafbare feiten voor een groot deel buiten zichzelf: voor een deel bij zijn slachtoffers, die hij nog weer als “bullies” omschrijft, en voor het overige bij zijn moeilijke jeugd.
Het vorenstaande maakt dat het hof niet inziet dat de in eerste aanleg opgelegde straf te zwaar zou zijn. Het hof heeft er nota van genomen dat de rechtbank daarin al rekening heeft gehouden met de overschrijding in eerste aanleg van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof vindt deze aangepaste straf passen bij de feiten zoals die zijn gepleegd en de persoon van de verdachte zoals daarvan uit de dossierstukken, waaronder de brief van 1 december 2023, is gebleken. De feiten zijn te ernstig om af te kunnen zien van de oplegging van een (deels) vrijheidsbenemende straf. Daar komt nog bij dat de gevraagde taakstraf op praktische onuitvoerbaarheid stuit, nu de verdachte zich in het Verenigd Koninkrijk bevindt, daar volgens eigen zeggen zijn familie en gezin heeft en een werkkring heeft gezocht, en van plan lijkt zich daar permanent te vestigen.
Het hof ziet daarnaast aanleiding om, in afwijking van de rechtbank, naast de op te leggen (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf, de maatregel van een contactverbod ten aanzien van [benadeelde02] en [benadeelde01] op te leggen. Beide slachtoffers hebben ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd meegedeeld gelet op het gebeurde geen behoefte te hebben aan enige correspondentie van de kant van de verdachte of contact met hem in een andere vorm en hun angst uitgesproken dat een voor de verdachte onwelgevallig vonnis tot opnieuw lastigvallen zou kunnen leiden. Het hof acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr onder deze omstandigheden dan ook aangewezen teneinde de verdachte ervan te weerhouden de slachtoffers (opnieuw) te belagen en opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Ook het hof acht dus, alles afwegende, een - gedeeltelijk voorwaardelijke - gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof heeft daarbij ook kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie ten name van de verdachte van 17 november 2023. De inhoud daarvan geeft het hof geen aanleiding om anders te oordelen.

Beslagbeslissingen

Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen.
- 1 STK Computer;
- 1 STK USB-stick (memorykaart);
- 1 STK Computer;
- 1 STK Telefoontoestel (G-5978786, grijs);
- 1 STK Telefoontoestel (G-5978810, zwart, merk: Apple);
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon;
- 1 STK Telefoontoestel (G-5978845).
Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
De in beslag genomen ploertendoder en het CO² wapen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het onder 1, 2, 3, 4 en 5 begane misdrijf aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, zoals een (poging tot) afpersing.
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 5.000,00 dient te worden teruggegeven aan de verdachte, nu niet blijkt dat dit goed voldoet aan een van de in artikel 33a Sr genoemde criteria.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] N.V. ([benadeelde]) heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Weliswaar is op het Schadeopgaveformulier Misdrijven vermeld dat de totale schade € 0,00 zou bedragen en zijn de hieronder opgenomen posten in paragraaf 2.7 (overig) opgenomen, maar deze opgave betreft, zo is van de zijde van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht, een kennelijke verschrijving. De in eerste aanleg gevorderde schade bedraagt € 120.034,69 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De vordering is als volgt opgebouwd:
- kosten van onderzoek [bedrijf 1] ten behoeve van
onderzoek en mitigatie computervredebreuk € 83.550,00
- kosten van onderzoek [bank 1] AG naar het
frauduleuze [socialmedia] profiel van [benadeelde01] € 17.880,63
- kosten voor rechtsbijstand door advocatenkantoor
Nauta Dutilh N.V. € 18.604,06
Hangende de procedure in eerste aanleg is [benadeelde] bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2022 failliet verklaard, met benoeming van mrs. J.E.P.A. van Hooff en D.D. Nijkamp als curatoren. Laatstgenoemden hebben de procedure op de voet van het bepaalde in artikel 27, derde lid, van de Faillissementswet overgenomen en zullen hierna ook worden aangeduid met “[benadeelde]”.
[benadeelde] is bij het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de post “[bank 1]” niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, nu het hier geen rechtstreekse schade geleden door de benadeelde partij zou betreffen. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding vormde. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat uit de vordering zonder nader onderzoek niet valt op te maken hoe het bedrag van € 83.550,00 is opgebouwd. Wat de kosten voor rechtsbijstand betreft heeft de rechtbank overwogen dat zonder nadere toelichting en bij gebreke van een uitsplitsing het niet duidelijk is welke werkzaamheden waarvoor zijn verricht.
De benadeelde partij heeft zich bij gemachtigde mr. A. Borel Rinkes in hoger beroep opnieuw gevoegd. Daarbij zijn de kosten verbonden aan het rapport van [bedrijf 1] door middel van schatting nader gespecificeerd als volgt:
  • € 58.550,00 kosten onderzoek
  • € 25.000,00 kosten opstellen rapport, waarvan naar schatting
€ 5.000,00 voor aanbevelingen (20%)
Totaal € 83.550,00
Op basis daarvan is de vordering in hoger beroep op dit punt verminderd met een bedrag van € 5.000,00.
Verder is nader toegelicht kort weergegeven dat de kosten van het onderzoek van [bank 1] als rechtstreekse schade voor [benadeelde], veroorzaakt door het strafbare handelen van de verdachte, hebben te gelden, aangezien [benadeelde01] de toenmalige managing director van [benadeelde] was en ook als zodanig op het frauduleus van hem aangemaakte [socialmedia] profiel werd vermeld. Dit profiel en deze website beschadigen de goede naam van [benadeelde] en diende spoedig offline gehaald te worden. De vordering op dit punt wordt gehandhaafd.
De kosten van rechtsbijstand verleend door het advocatenkantoor Nauta Dutilh ad € 18.604,06 zijn door [benadeelde] nader gespecificeerd en onderverdeeld in vijf soorten verleende werkzaamheden, welke werkzaamheden met uitzondering van de kosten van € 1.733,10 voor contact tussen Nauta Dutilh en [bank 2], naar stelling van [benadeelde] rechtstreeks verband houden met het strafbare handelen van de verdachte. De vordering is op dit punt verminderd met voornoemd bedrag van € 1.733,10 tot een bedrag van € 16.870,96.
Ten slotte worden kosten voor de aan de curatoren in twee instanties verleende rechtsbijstand gevorderd ten bedrage van in totaal € 7.241,00 (2 punten uitgaande van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven bij een gevorderde hoofdsom van € 98.000,00 tot € 195.000,00).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, voor toewijzing in aanmerking komt.
Van de zijde van de verdachte is niet-ontvankelijk verklaring van [benadeelde] in de vordering bepleit op de gronden als door de rechtbank genoemd.
Kosten van onderzoek [bedrijf 1]
De schade ten gevolge van kosten verbonden aan het onderzoek van [bedrijf 1] kan niet exact worden vastgesteld en dient, zoals ook door [benadeelde] naar voren is gebracht, te worden vastgesteld door middel van schatting. Het hof acht zich evenwel niet in staat om met de thans voorhanden informatie een schatting van die schade naar redelijkheid te maken. Ter onderbouwing van die schatting beschikt het hof immers over niet meer dan een korte e-mail wisseling tussen de advocaat van de curatoren en [naam01] , kennelijk verbonden aan [bedrijf 1] waarbij niet bekend is in welke functie, waarin deze [naam01] aan de advocaat niet meer meedeelt dan:
“Een schatting zou zijn het rapport zelf 25k en daarbinnen 5k voor de aanbevelingen die in dat rapport staan. Kun je hiermee verder?”.Een verdere behandeling van de vordering van de benadeelde partij op dit punt vormt een onevenredige belasting van dit strafgeding, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Kosten onderzoek [bank 1] AG
Naar het oordeel van het hof ziet het onderzoek van [bank 1] op de identiteitsfraude ten aanzien van [benadeelde01] . Anders dan de raadsvrouw van [benadeelde] ter terechtzitting heeft betoogd, betreft dit geen rechtstreekse schade die [benadeelde] heeft geleden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [benadeelde] ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu er geen schade is die rechtstreeks voortvloeit uit feit 1, het (enige) feit waar [benadeelde] zelf het slachtoffer van is.
Kosten van rechtsbijstand Nauta Dutilh
Met betrekking tot de post kosten van rechtsbijstand verleend door het advocatenkantoor Nauta Dutilh geldt dat het hof niet zonder nader onderzoek kan vaststellen welk deel daarvan ziet op door [benadeelde] rechtstreeks geleden schade. Om die reden zal [benadeelde] ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat verdere behandeling daarvan een onevenredige belasting van dit strafgeding vormt.
Proceskosten
Gelet op de uitkomst van dit deel van de procedure zal het hof bepalen dat de proceskosten in deze tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01] en oplegging schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding wegens geleden immateriële schade. Deze vordering bedraagt € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00, met wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in haar geheel, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, voor toewijzing in aanmerking komt.
Van de zijde van de verdachte is toewijzing van de vordering bepleit tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, ter hoogte van het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente over het schadebedrag, zal worden toegewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij
gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.018,22, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
De vordering is als volgt opgebouwd:
  • immateriële schade ten gevolge van belaging € 7.000,00
  • immateriële schade ten gevolge van identiteitsfraude € 1.000,00
  • materiële schade door noodzaak inwinnen juridisch advies € 1.018,22
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, met wettelijke rente over dat bedrag.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de gestelde materiële schade in haar geheel voor toewijzing in aanmerking komt. Wat betreft de immateriële schade ten gevolge van identiteitsfraude heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien dit niet is ten laste gelegd. Ter zake van de immateriële schade ter hoogte van € 7.000,00 acht de advocaat-generaal toewijzing van een bedrag van € 5.000,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Van de zijde van de verdachte is toewijzing van de vordering bepleit tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ter hoogte van het ter zake gevorderde bedrag van € 1.018,22, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het hof is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat deze schade in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten.
Ter zake van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering waar het betreft de gestelde schade van € 1.000,00 wegens identiteitsfraude. Niet is gebleken dat deze schade in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde feiten. Voor het overige komt de gevorderde immateriële schade voor toewijzing in aanmerking tot een naar billijkheid bepaald bedrag van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt
en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij
gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 138ab, 231b, 285b en 318 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde02] , geboren op [geboortedatum02] 1970 en [benadeelde01] , geboren op [geboortedatum03] 1971. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 55 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Computer;
- 1 STK USB-stick (memorykaart);
- 1 STK Computer;
- 1 STK Telefoontoestel (G-5978786, grijs);
- 1 STK Telefoontoestel (G-5978810, zwart, merk: Apple);
- 1 STK Simkaart van zaktelefoon;
- 1 STK Telefoontoestel (G-5978845).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Ploertendoder;
- 1 STK Wapen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 5000 EUR.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Compenseert de gemaakte proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde01] , ter zake van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juli 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.518,22 (vierduizend vijfhonderdachttien euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 1.018,22 (duizend achttien euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij ter zake van de vordering tot vergoeding van
€ 1.000,00 aan immateriële schadewegens identiteitsfraude niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.518,22 (vierduizend vijfhonderdachttien euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 1.018,22 (duizend achttien euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 55 (vijfenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 april 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2023.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]