2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
1. Eiser heeft voor de jaren 2015, 2016 en 2017 aangiften ib/pvv ingediend. De (primitieve) aanslagen zijn steeds conform de aangiften opgelegd.
2. Bij brieven van 4 mei 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat onderzoek was gedaan naar het aangiftegedrag van degene die de aangiften van eiser over de jaren 2014 tot en met 2017 had ingediend. In de aanhef van de brief is als kenmerk vermeld: “ [#] ”. De brief vermeld onder meer:
“Wij hebben onderzoek gedaan naar het aangifte gedrag van degene die uw aangifte over 1 of meerdere van de jaren 2014 tot en met 2017 heeft ingediend. Daaruit is gebleken dat diegene voor meerdere personen aangiften met onjuiste aftrekposten heeft gedaan. Mogelijk geldt dit ook voor uw aangifte.”
Verweerder heeft bij de brief om nadere informatie gevraagd over de door eiser aangegeven resultaten uit overige werkzaamheden en de door hem in aftrek gebrachte giften.
3. Bij brieven van 21 mei 2019 heeft eiser op de brieven van verweerder van 4 mei 2019 gereageerd en heeft hij informatie verstrekt over de resultaten uit overige werkzaamheden en de giften.
4. Bij brieven van 17 juli 2019 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens was hem een navorderingsaanslagen voor de jaren 2015 en 2016 op te leggen en per brief van 24 september 2019 deelde verweerder eiser mee dat hij dit ook zou doen voor het jaar 2017.
5. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met dagtekening 14 september 2019 (2015 en 2016) en 12 oktober 2019 (2017).
6. Op 19 mei 2020 heeft verweerder uitspraken op de bezwaar gedaan, waarbij de inkomsten uit overige werkzaamheden zijn verminderd naar nihil en de giften zijn aangemerkt als gewone giften in plaats van als periodieke giften. De navorderingsaanslagen voor 2015 en 2016 zijn verminderd en die voor 2017 is vernietigd. Verder heeft verweerder eiser voor elk afzonderlijk bezwaar een bezwaarkostenvergoeding van € 522 toegekend.
7. Bij brief van 31 maart 2021 zijn partijen door de rechtbank uitgenodigd tot het bijwonen van de mondelinge behandeling van het beroep op 9 juli 2021. Bij brief van 28 mei 2021 heeft de rechtbank verweerder gevraagd zo spoedig mogelijk verweerschriften in te dienen of als verweerder om wat voor reden ook zou besluiten dat niet doen, dit zo spoedig mogelijk aan de rechtbank te melden. Bij brief van 23 juni 2021 heeft de gemachtigde gevraagd om aanhouding van de zaak omdat hij de verweerschriften pas op 21 juni 2021 had ontvangen en daardoor onvoldoende tijd had zich op de zaak voor te bereiden.
8. Bij brief van 5 juli 2021 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de navorderingsaanslagen 2015 en 2016 ook zouden worden vernietigd en heeft hij eiser een proceskostenvergoeding toegezegd van € 748, berekend volgens het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 748, een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak en een wegingsfactor 1 voor minder dan vier samenhangende zaken.”