ECLI:NL:GHAMS:2023:3496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.282.240/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door bouwwerkzaamheden aan appartementencomplex

In deze zaak hebben de appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee besloten vennootschappen, een omvangrijk bouwwerk gerealiseerd op de Zuidas in Amsterdam. De Vereniging van Eigenaren (VvE) van het appartementencomplex OpZuid heeft schade geclaimd die volgens hen is ontstaan door de bouwwerkzaamheden van de appellanten. De rechtbank heeft de vordering van de VvE grotendeels toegewezen, waarna de appellanten in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft een deskundigenonderzoek gelast om de oorzaak van de schade vast te stellen. De deskundigen concludeerden dat de bouwwerkzaamheden de directe oorzaak waren van de schade aan de plantenbakken, maar niet van de lekkages. Het hof heeft de bevindingen van de deskundigen overgenomen en geoordeeld dat de appellanten onrechtmatig hebben gehandeld. De schadevergoeding is vastgesteld op € 128.965,16, waarbij het hof proportionele aansprakelijkheid heeft toegepast voor de lekkages, aangezien niet kon worden vastgesteld in welke mate de bouwwerkzaamheden daaraan hebben bijgedragen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de appellanten veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.282.240/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/658676/HA ZA 18-1283
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 november 2023
inzake

1.V.O.F. [X] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
KRIJGSMAN BOUW B.V.,
gevestigd te 's-Gravenzande,
3.
WAELEBORGH B.V.,
gevestigd te Rockanje,
4.
[X] GROEP B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Oudenaarden te Amsterdam,
tegen
VVE [naam VVE] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.G. Horsting te Amsterdam.
Partijen worden hierna weer [appellanten] en de VvE genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellanten] hebben op de Zuidas in Amsterdam een omvangrijk bouwwerk gerealiseerd op een perceel dat onder meer aan de George Gershwinlaan grenst. Aan de overzijde van deze straat staat het appartementencomplex OpZuid. Volgens de eigenaren daarvan, vertegenwoordigd door de VvE, is door de bouwwerkzaamheden van [appellanten] schade aan OpZuid ontstaan. De VvE vordert vergoeding van die schade. De rechtbank wees die vordering grotendeels toe. [appellanten] zijn daartegen in hoger beroep gekomen. Het hof heeft een deskundigenonderzoek gelast naar de oorzaak van de schade. Op basis van dit onderzoek komt het hof tot een iets lager bedrag aan door [appellanten] aan de VvE te betalen schadevergoeding.

2.Verder verloop van het geding

In deze zaak heeft het hof tussenarresten uitgesproken op 11 januari 2022 (het eerste tussenarrest) en 11 oktober 2022 (het tweede tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot laatstgenoemde datum wordt verwezen naar dat arrest.
In het eerste tussenarrest heeft het hof de volgende beslissingen genomen:
- de VvE is ontvankelijk in haar vorderingen; de eerste grief van [appellanten] slaagt niet (rov. 4.7);
- [appellanten] hebben onrechtmatig jegens de VvE gehandeld; de tweede grief van [appellanten] slaagt niet (rov. 4.9 t/m 4.16);
- een onafhankelijk deskundigenonderzoek naar de oorzaak van de schade van de VvE is noodzakelijk.
In het tweede tussenarrest heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast, twee deskundigen benoemd en door de deskundigen te beantwoorden vragen opgenomen.
De aldus benoemde deskundigen ing. [naam 1] van Crux Engineering B.V. te Amsterdam en ir. [naam 2] van [bedrijf] B.V. te [plaats] (hierna: de deskundigen) hebben de door het hof gestelde vragen beantwoord in hun rapport van 7 april 2023 (hierna: het deskundigenbericht). (Op p. 1 daarvan staat abusievelijk ‘versie 1’ en ’22 februari 2023’).
[appellanten] hebben een memorie na deskundigenbericht genomen, met twee producties. Zij hebben daarbij bewijs aangeboden en hun standpunt gehandhaafd.
De VvE heeft eveneens een memorie na deskundigenbericht genomen en haar standpunt gehandhaafd.
Vervolgens hebben partijen weer arrest gevraagd.

3.Verdere beoordeling

Causaal verband. Grief 3.
3.1
De deskundigen hebben de aan hen gestelde vragen als volgt beantwoord:
1. Hebben de bouwwerkzaamheden van [appellanten] de schade aan de plantenbakken en de lekkages veroorzaakt c.q. zijn zij ten dele de oorzaak van die schade?
De bouwwerkzaamheden zijn de directe oorzaak geweest van de schade aan de plantenbakken.
De bouwwerkzaamheden zijn niet de directe oorzaak geweest van de lekkages.
2. Was de constructie van de plantenbakken (voorafgaande aan de in 2016 opgetreden schade) naar maatstaven van de in 2014 geldende bouwnormen voldoende deugdelijk? Meer in het bijzonder: zijn de plantenbakken op voldoende deugdelijke wijze gefundeerd en op voldoende deugdelijke wijze bevestigd aan het hoofdgebouw? Wilt u in het geval van een ontkennend antwoord verwijzen naar de desbetreffende bouwnormen?
De constructie van de plantenbakken was voldoende deugdelijk en in staat de erop werkende belastingen af te dragen aan de ondergrond in zowel verticale als horizontale richting.
De bevestiging aan het hoofdgebouw is niet uitgevoerd zoals aangegeven in het ontwerp, want er is in het ontwerp een knip aangegeven bij de aansluitingen op het hoofdgebouw, maar deze knip is niet aangebracht in het metselwerk. Dit wordt als onvoldoende deugdelijk gezien.
De vraag impliceert dat de plantenbakken aan het hoofdgebouw zouden moeten zijn bevestigd, dit is echter niet te herleiden in de bouwnormen.
3. Indien u vraag 2 ontkennend beantwoordt: zouden de schade aan de plantenbakken en de lekkage ook zijn opgetreden indien de constructie van de plantenbakken wel voldoende deugdelijk was geweest?
Wanneer de plantenbakken zouden zijn uitgevoerd zoals aangegeven was op tekening, dat wil zeggen met knip, zou geen schade zijn opgetreden aan de kopwanden van de plantenbakken ter plaatse van de knip, wel zouden nog steeds aanzienlijke vervormingen zijn opgetreden en ook schade in het metselwerk nabij de hoeken aan de voorkant (straatzijde).
De lekkage zou gedurende de levensduur van de constructie altijd een keer zijn opgetreden. De breuk van de PVC buizen zou mogelijk gedurende de levensduur van de constructie een keer zijn opgetreden of deze was al gebroken door het aanvullen van de plantenbakken. Echter, ook zonder de breuk treedt lekkage op, omdat de leidingdoorvoeren niet waterdicht zijn uitgevoerd.
4. Zijn de plantenbakken verzakt (verticaal verschoven) of horizontaal verschoven of beide?
Beide, waarbij de horizontale vervorming dominant is.
5. Kan het niet waterdicht uitgevoerd zijn van de leidingdoorvoeren de (mede)oorzaak van de opgetreden lekkage zijn? Zo ja, dienden leidingdoorvoeren naar de maatstaven van 2014 waterdicht te zijn uitgevoerd? Zo ja, is nog vast te stellen of dat is gebeurd? Wilt u in voorkomend geval verwijzen naar de desbetreffende in 2014 geldende bouwnormen?
De doorvoeren liggen op dezelfde hoogte als de leidingen, dus wanneer beiden niet dicht zijn, zijn beiden oorzaak van de lekkage. Wanneer de leidingen nog heel waren geweest, was dus ook water naar binnen gestroomd. Leidingdoorvoeren worden niet specifiek benoemd in de geldende bouwnormen, echter kan worden gesteld dat deze net zo waterdicht dienen te zijn als een betonnen kelderwand waar deze onderdeel van uit maakt. Door het niet waterdicht uitvoeren van de leidingdoorvoeren is op dit punt sprake van ondeugdelijk werk.
6. Indien naar uw mening verschillende oorzaken ten grondslag liggen aan de schade aan de plantenbakken en/of de waterschade, kunt u dan een schatting maken van de mate waarin die verschillende oorzaken tot de schade hebben geleid? Kunt u dat uitdrukken in percentages?
In onderstaande tabel staan in percentages de aandelen van de deeloorzaken die verband houden met “Werkzaamheden [X] ” en “Ontwerp en uitvoering plantenbakken”
Oorzaak schade Werkzaamheden [X] Ontwerp en uitvoering plantenbakken
Scheuren kopwanden 90% 10%
Overige scheuren 100% 0%
Verplaatsingen 100% 0%
Waterschade 30% 70%
Breuk leidingen 50% 50%
De verdeling van de waterschade behoeft enige toelichting:
De waterschade zou ook zonder breuk in de leidingen zijn opgetreden, dit betekent dus dat 100% van de schade bij ontwerp ligt. Echter zou deze waarschijnlijk veel minder erg zijn geweest omdat de gaten rondom de buizen waren gevuld met grond, wat enige remming geeft en een kleiner doorstroombaar oppervlak. De schade wordt voor 40% aan de niet waterdichte leidingdoorvoeren gewijd en voor 60% aan de breuk in de buizen.
De oorzaak van de breuk van de buizen kan niet eenduidig worden vastgesteld en hier wordt een verdeling 50/50 gesteld.
Het ontwerp is dus voor 40% + 50% x 60% = 70% verantwoordelijk voor de waterschade. Voor [X] resteert 30%
7. Hebt u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
We hebben geen aanvullende opmerkingen.
3.2
Samengevat hebben [appellanten] naar aanleiding van dit deskundigenbericht het volgende aangevoerd. [appellanten] sluiten niet uit dat de door hen uitgevoerde bouwwerkzaamheden (hierna: de bouwwerkzaamheden) de aanleiding waren voor het ontstaan van de schade aan de plantenbakken, maar die werkzaamheden zijn niet de oorzaak van die schade. Tussen de bouwwerkzaamheden en de lekkage bestaat in het geheel geen oorzakelijk verband. De deskundigen baseren hun conclusie op de redenering dat de schade wel veroorzaakt moet zijn door de bouwwerkzaamheden, omdat er volgens hen geen andere mechanismen zijn die de schade aan de plantenbakken kunnen hebben veroorzaakt. Enig concreet bewijs van dat causaal verband ontbreekt echter. Bovendien is er wel degelijk zo’n ander mechanisme, namelijk de gebrekkige constructie van de plantenbakken in combinatie met een verminderde steundruk vanuit het straatwerk en het daaronder aanwezige grondpakket. Die gebrekkige constructie is de oorzaak van de schade.
3.3
Meer in het bijzonder hebben [appellanten] het volgende betoogd:
- nergens blijkt uit dat de damwanden verder zijn vervormd dan door [naam 3] (opsteller damwandadvies, hof) berekend. Evenmin is concreet gebleken dat een eventuele verdere vervorming de schade heeft veroorzaakt;
- nergens blijkt uit dat met het trekken van de damwanden grote(re) hoeveelheden grond mee omhoog zijn gekomen;
- [appellanten] betwisten dat de ruimte tussen de damwanden en de keldervloer te klein is geweest om deze goed aan te vullen en te verdichten met zand;
- de eerste schade aan de plantenbakken is pas eind 2016 ontstaan. Dat was geruime tijd na het ontgraven van de bouwkuip. Het is daarom uitgesloten dat daartussen een oorzakelijk verband bestaat;
- de constructie van de plantenbakken is gebrekkig. De deskundigen erkennen dat de horizontale stabiliteit van de plantenbakken niet geborgd is en dat de fundering slechts beperkt in staat is om horizontale grondvervorming tegen te gaan. Daarmee staat vast dat de plantenbakken niet autonoom stabiel zijn en dus gebrekkig. [appellanten] hebben daarmee geen rekening kunnen houden;
- de breuk in de leidingen kan niet zijn veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden, omdat de grond onder de leidingen in de plantenbakken buiten de invloedssfeer van de bouwwerkzaamheden valt;
- bovendien zou de lekkage ook zonder breuk in de leidingen zijn opgetreden, zoals de deskundigen ook hebben geconcludeerd. Dat lekkage zonder breuk in de leidingen minder erg zou zijn geweest, blijkt nergens uit.
[appellanten] hebben hun stellingen onderbouwd met een rapport d.d. 29 juni 2023 van (de door hen ingeschakelde deskundige) IFCO Funderingsexpertise BV (hierna: IFCO), dat eerder in opdracht van [appellanten] heeft gerapporteerd; zie eerste tussenarrest rov. 3.25) en een memo d.d. 25 april 2023 van [naam 3].
3.4
De VvE heeft aangevoerd dat [appellanten] grotendeels hun eerder aangevoerde betoog herhalen. Zij heeft verder benadrukt dat de constructie van de plantenbakken vanaf de oplevering meer dan twee jaar probleemloos heeft gefunctioneerd en dat pas na aanvang van de bouwwerkzaamheden schade is ontstaan. Die schade is aanzienlijk verergerd na het verwijderen van de damwand. Volgens de VvE erkennen [appellanten] tussen de regels door het oorzakelijk verband tussen de bouwwerkzaamheden en de schade, maar vinden zij dat die schade in redelijkheid niet aan hen kan worden toegerekend, omdat de constructie van de plantenbakken gebrekkig zou zijn. Dat dat niet het geval is blijkt uit het deskundigenbericht, aldus de VvE.
3.5
Het hof acht de bevindingen en conclusies van de deskundigen overtuigend. De daartegenin gebrachte bezwaren van [appellanten] (met daarbij het commentaar van IFCO en [naam 3] op het deskundigenbericht) komen in de kern neer op een herhaling van de in hun eerdere processtukken ingenomen stellingen op grond waarvan zij het causaal verband tussen de bouwwerkzaamheden en de schade betwisten. Bij de opname door de deskundigen van de (de situatie ter plaatse van de) plantenbakken waren behalve partijen en hun advocaten ook de schade-expert aan de zijde van [appellanten] en IFCO aanwezig. Naar aanleiding van de concept-rapportage van de deskundigen hebben [appellanten] hun bezwaren daartegen naar voren gebracht. De deskundigen hebben die bezwaren vervolgens besproken. Zij hebben daarbij op overtuigende wijze toegelicht dat en waarom de bezwaren van [appellanten] (op een enkel onderdeel na) geen reden zijn tot aanpassing van het deskundigenbericht n.
3.6
Anders dan [appellanten] lijken te betogen, kan onderdeel van bewijs van een causaal verband ook zijn de afwezigheid van andere oorzaken. Bovendien is dit niet de enige pijler waarop de conclusies van de deskundigen zijn gebaseerd. Zo hebben zij op pagina’s 12 tot en met 17 gemotiveerd uiteengezet dat de damwand niet voldeed aan het veiligheidsniveau dat wordt geëist vanuit de geldende normen en dat de damwandvervorming rekenkundig hierdoor een veelvoud van de oorspronkelijk berekende waarde kan hebben bedragen. Dat dat effect alleen kwantitatief voldoende nauwkeurig kan worden beschouwd met een EEM berekening en dat de deskundigen zo’n berekening in het kader van dit deskundigenbericht te ver vinden voeren, staat niet in de weg aan het aannemen van een causaal verband. Omdat de schade aan de plantenbakken vaststaat en een andere schade-oorzaak ontbreekt, is het niet nodig om het effect van het onjuiste damwandadvies kwantitatief nauwkeurig te berekenen. Overigens hebben de deskundigen in verband met het afgegeven damwandadvies en de verwachte vervorming bij [appellanten] navraag gedaan naar de fasering van de werkzaamheden en hebben [appellanten] daarop te kennen gegeven daarvan geen gegevens meer te hebben.
3.7
Het hof gaat voorbij aan het herhaalde standpunt van [appellanten] dat er wel een andere schade-oorzaak is, te weten een gebrekkige constructie van de plantenbakken. De conclusie van de deskundigen dat de constructie van de plantenbakken op één ondergeschikt onderdeel na deugdelijk was, volgt op een inzichtelijke bespreking van de fundering van de plantenbakken, het draagvermogen daarvan, de uitvoering van de plantenbakken getoetst aan het ontwerp en een berekening van de grondkerende functie van de plantenbakken. Daarbij hebben de deskundigen rekening gehouden met een bevestiging van de plantenbakken aan het hoofdgebouw ter hoogte van de uiterste westelijke en oostelijke kopse kanten, waar volgens het ontwerp een ‘knip’ had moeten worden aangebracht. Dat aspect zou volgens de deskundigen in een normale gebruikssituatie niet tot het nu ontstane schadebeeld hebben geleid, omdat beide constructies (hoofdgebouw en plantenbakken, hof) op palen zijn gefundeerd. Een lichte scheur in de loop der jaren op de aansluiting tussen de twee constructies kan volgens de deskundigen echter niet worden uitgesloten. Daarmee hebben zij rekening gehouden door de scheuren aan de kopwanden voor 10% te relateren aan het ontwerp en de uitvoering van de plantenbakken. Ook het herhaalde standpunt van [appellanten] (en IFCO) dat de plantenbakken autonoom stabiel dienen te zijn en onafhankelijk van steundruk vanuit het straatwerk, is op overtuigende wijze door de deskundigen weerlegd. Daar waar [appellanten] dit punt nader hebben besproken in hun memorie na deskundigenbericht lijken zij uit het oog te verliezen dat de omvang van de bouwwerkzaamheden zeer groot was (een complex met drie woontorens en ondergrondse parkeerkelder op relatief korte afstand van het gebouw OpZuid) en het niet ging om eenvoudige werkzaamheden aan het straatwerk grenzend aan de plantenbakken. Voor zover zij bij dit betoog ook opnieuw hebben aangevoerd dat zij mochten verwachten dat de constructie van de plantenbakken deugdelijk was en zij geen nader onderzoek hadden hoeven uit te voeren, raakt dat de onrechtmatigheid van hun handelen. Daarover heeft het hof reeds beslist (eerste tussenarrest rov. 4.10-4.16).
3.8
Wat de lekkage betreft geldt het volgende. Uit het deskundigenbericht volgt dat de leidingdoorvoeren niet waterdicht waren uitgevoerd, terwijl dat wel van deugdelijk werk kan worden verwacht. De PVC leidingen zijn mantelbuizen ten behoeve van het doorvoeren van kabels en leidingen door de gevel. Ten gevolge van het niet waterdicht zijn van de leidingdoorvoeren stroomt bij breuk van de PVC leidingen direct water de kelder in. De leidingen zijn niet voorzien van flexibele koppeling. Ze zijn daadwerkelijk gebroken. Dat kan het gevolg zijn geweest van de bouwwerkzaamheden maar ook van het zetten van de ondergrond door de belasting van de grond in de plantenbakken. De deskundigen schatten die kansen gelijk (50%-50%). Verder zou ook zonder breuk van de leidingen waterschade zijn opgetreden. Die schade zou echter veel minder erg zijn geweest, omdat de gaten rondom de buizen waren gevuld met grond, wat een kleiner doorstroombaar oppervlak tot gevolg heeft. De deskundigen wijden de schade voor 40% aan de niet waterdichte leidingdoorvoeren en voor 60% aan de breuk van de leidingen. Omdat die breuk kan zijn veroorzaakt zowel door de bouwwerkzaamheden als door het zetten van de grond in de plantenbakken, concluderen de deskundigen dat 70% van de waterschade (40% niet waterdichte doorvoeren en 50% van 60% breuk leidingen) het gevolg is van het ontwerp en de uitvoering van de plantenbakken en 30% van de waterschade het gevolg van de bouwwerkzaamheden.
3.9
[appellanten] zijn het grotendeels eens met de bevindingen en conclusies van de deskundigen op het punt van de lekkage, maar zij betwisten dat de breuk van de leidingen kan zijn veroorzaakt door de bouwwerkzaamheden. De grond onder de leidingen in de plantenbakken valt volgens [appellanten] buiten de invloedssfeer van de bouwwerkzaamheden. Waarom dat zo zou zijn, maken [appellanten] onvoldoende duidelijk. Het hof gaat daarom aan die onvoldoende toegelichte stelling voorbij en neemt de (niet door de VvE betwiste) bevindingen en conclusies van de deskundigen ten aanzien van de lekkage ook over en maakt die tot de zijne. Wat betreft de schade-oorzaak van de breuk van de leidingen geldt het volgende. Omdat niet kan worden vastgesteld of de breuk is veroorzaakt door bouwwerkzaamheden (de normschending door [appellanten] ) of door een oorzaak die voor risico van de VvE komt (of door een combinatie door beide oorzaken) en de kans dat de breuk door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is, zal het hof [appellanten] veroordelen tot schadevergoeding in evenredigheid met de in een percentage uitgedrukte kans (in navolging van de deskundigen hier op 50% gesteld) dat de breuk door de normschending door [appellanten] is veroorzaakt. Deze toepassing van proportionele aansprakelijkheid (alleen ten aanzien van de lekkage) wordt in dit concrete geval gerechtvaardigd door de strekking van de geschonden norm (bescherming derden tegen schade aan eigendommen door bouwwerkzaamheden), de aard van de normschending (geen monitoringsplan, geen monitoring tijdens aanbrengen en verwijderen damwanden, geen definitief damwandadvies, geen onderzoek, overleg en maatregelen na schademelding) en de aard van de schade.
3.1
[appellanten] hebben ten aanzien van onderdelen van het deskundigenbericht aangevoerd ‘dat concreet bewijs’ daarvan ontbreekt. Zij verliezen daarbij echter uit het oog dat het voor de bruikbaarheid van een deskundigenbericht voor een bewijsoordeel niet nodig is dat van alle onderdelen van dat bericht ‘concreet bewijs’ aanwezig is. Voldoende is dat de deskundigen de schade aan en het ontwerp van de plantenbakken en verder de leidingen en doorvoeren hebben onderzocht, de in verband met de bouwwerkzaamheden vooraf, tijdens en nadien opgemaakte rapporten hebben bestudeerd, zelf schaduwberekeningen hebben gemaakt en vervolgens op voor het hof overtuigende wijze hun conclusies hebben toegelicht.
3.11
[appellanten] hebben een aantal bewijsaanbiedingen gedaan. Het hof ziet geen aanleiding tot nadere bewijslevering. In deze zaak heeft het debat zich voornamelijk op het punt van het causaal verband tussen de bouwwerkzaamheden en de schade afgespeeld. Beide partijen hebben deskundigenrapporten ingebracht waarin de juistheid van hun eigen standpunt werd bevestigd. Het hof heeft aanleiding gezien een onderzoek door onafhankelijke deskundigen te gelasten. Bij de uitvoering daarvan zijn partijen en hun deskundigen voldoende betrokken. Zoals overwogen zijn de tegenwerpingen van [appellanten] grotendeels herhalingen van hun al vóór het deskundigenbericht ingenomen standpunt. Ten slotte gaat het hof voorbij aan de bewijsaanbiedingen van [appellanten] in randnummers 2.6, 2.8 en 2.10 van hun memorie na deskundigenbericht. Ook indien de damwanden en het ankerlichaam niet zouden zijn bezweken, blijft staan dat de deskundigen hebben geconstateerd dat en waarom het damwandadvies van [naam 3] op verschillende punten onjuist is (p.12-14), dat schade is ontstaan ten tijde van de bouwwerkzaamheden en dat een andere schade-oorzaak ontbreekt. Dat geldt ook voor de stelling dat het mogelijk was om de ruimte tussen de damwanden en de keldervloer goed aan te vullen met zand. Verder is de stelling dat een eventuele grotere vervorming van de damwand ‘geen meetbaar effect zal hebben gehad op de plantenbakken’ in het licht van het deskundigenbericht onvoldoende concreet.
3.12
Grief 3slaagt dus niet.
Grief 4evenmin. Met deze grief zijn [appellanten] opgekomen tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep van [appellanten] op ‘eigen schuld’ aan de zijde van de VvE. Aan dat beroep hebben [appellanten] dezelfde stellingen ten grondslag gelegd als bij de grieven 2 (onrechtmatig handelen [appellanten] ) en 3 (causaal verband). Die stellingen zijn reeds door het hof behandeld en verworpen, met dien verstande dat gelet op het deskundigenbericht er reden is tot aanpassing van de schadevaststelling. Dat volgt hierna.
Schadevaststelling. Grief 5.
3.13
Met
grief 5hebben [appellanten] bezwaar gemaakt tegen het door de rechtbank toegewezen bedrag. Daarnaast en meer in het bijzonder zijn zij opgekomen tegen het toegewezen bedrag aan schadevergoeding (€ 135.486,32). Voor zover [appellanten] hun verweren zoals die aan de orde kwamen bij de bespreking van de eerste vier grieven hebben herhaald, geldt dat die verweren al zijn besproken en verworpen. Wat de verschillende schadeposten betreft hebben [appellanten] volstaan met verwijzing naar hun in eerste aanleg gevoerde verweer. De rechtbank heeft de schadeposten en het daartegen door [appellanten] gevoerde verweer post voor post behandeld. Het hof is het met die oordelen eens en verenigt zich daarmee, met dien verstande dat naar aanleiding van het deskundigenbericht enkele toegewezen schadeposten zullen worden aangepast.
3.14
Voor een helder overzicht neemt het hof alle posten hieronder op:
-beplanting; het toegewezen bedrag van € 17.498,98 ziet op het leveren en aanbrengen van nieuwe aarde en beplanting. Geen reden dit bedrag aan te passen;
- storingsopvolging; het toegewezen bedrag van € 309,31 ziet op het verhelpen van door de lekkage veroorzaakte storingen in de fietslift in de parkeergarage. Gelet op het deskundigenbericht acht het hof 30% van dit bedrag toewijsbaar, dus € 92,80;
- ontgraven plantenbak; het toegewezen bedrag van € 4.804,39 ziet op het ontgraven van de plantenbakken en het afvoeren van de aarde. Geen reden dit bedrag aan te passen;
- storing vuilwaterpomp; het toegewezen bedrag van € 85,03 ziet op het verhelpen van een door de lekkage veroorzaakte storing aan de vuilwaterpomp. Gelet op het deskundigenbericht acht het hof 30% van dit bedrag toewijsbaar, dus € 25,50;
- beperkende maatregelen en ontvochtigen; het toegewezen bedrag van € 3.200,33 ziet op huur van ontvochtigers en heaters om de kelder droog te krijgen en verdere schade als gevolg van de lekkage te voorkomen. Gelet op het deskundigenbericht acht het hof 30% van dit bedrag toewijsbaar, dus € 960,10;
- waterzuiging en reiniging; het toegewezen bedrag van € 720,01 ziet op waterzuiging en reiniging van parkeergarage, technische ruimte en fietsenstalling na de lekkage. Gelet op het deskundigenbericht acht het hof 30% van dit bedrag toewijsbaar, dus
€ 216,-;
- herstel plantenbakken; het toegewezen bedrag van € 106.087,41 ziet op dit herstel. Gelet op het deskundigenbericht acht het hof 96,7% ((90%+100%+100%) : 3) van dit bedrag toewijsbaar, dus € 102.586,53;
- begeleiding DLB; het toegewezen bedrag van € 2.514,31 ziet op begeleiding door de adviseur van de VvE, gemaakt in verband met de door de bouwwerkzaamheden opgetreden schade. Geen reden dit bedrag aan te passen;
- noodvoorzieningen plantenbakken; het toegewezen bedrag van € 266,55 ziet op herstel van de hemelwaterafvoer in de plantenbakken. Geen reden dit bedrag aan te passen.
Aldus zal het hof aan schadevergoeding toewijzen een bedrag van (€ 17.498,98 +
€ 92,80 + € 4.804,39 + € 25,50 + € 960,10 + € 216,- + € 102.586,53 + € 2.514,31 +
€ 266,55 =) € 128.965,16.
Grief 6 en bewijsaanbod
3.15
Voor zover [appellanten] in
grief 6opkomen tegen ‘de in het voorgaande nog niet (specifiek) besproken rechtsoverwegingen van de rechtbank, voor zover daarin in haar nadeel is beslist’, voldoet dit niet aan de aan grieven te stellen eisen (tegen welk bepaald punt in het bestreden vonnis is de grief gericht en op grond waarvan). Ook voor het overige heeft deze grief geen zelfstandige betekenis.
3.16
Het hof gaat voorbij aan de in het slot van de memorie van grieven opgenomen bewijsaanbiedingen. Deels hebben die geen betrekking op voldoende concrete feitelijke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, deels is hetgeen te bewijzen is aangeboden niet relevant voor de te nemen beslissing en deels is daarop hiervoor al beslist (rov. 3.11).
Slotsom
3.17
De slotsom is dat het hoger beroep van [appellanten] voor een zeer beperkt deel succes heeft. Het bestreden vonnis zal alleen op dat punt (aanpassing schadebedrag) worden vernietigd. [appellanten] moeten als grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten vergoeden, waaronder de kosten van het deskundigenbericht.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij in 3.2 meer is toegewezen dan € 128.965,16;
en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de VvE van € 128.965,16 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest tot de voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de VvE begroot op € 22.648,64 aan verschotten (waarvan
€ 17.030,75 aan kosten deskundige) en € 10.443,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, M.A. Wabeke en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.