ECLI:NL:GHAMS:2023:3486
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake mishandeling en feitelijke aanranding in discotheek met betrekking tot schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vonnis van de politierechter in Amsterdam, waarin de appellante, een Belgische vrouw, schadevergoeding eiste na mishandeling en feitelijke aanranding door de geïntimeerde in een discotheek. De feiten zijn als volgt: op 8 maart 2020 was de appellante met vriendinnen in discotheek Club Air in Amsterdam. Na een afwijzing op de dansvloer betastte de geïntimeerde haar ongewenst, waarna hij haar ook fysiek aanviel. De politierechter veroordeelde de geïntimeerde voor de mishandeling en de aanranding, maar wees de civiele vordering van de appellante slechts gedeeltelijk toe, tot een bedrag van € 500. De appellante was niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van haar vordering. In hoger beroep stelde de appellante dat de schadevergoeding voor immateriële schade te laag was en dat haar materiële schade ten onrechte was afgewezen. Het hof oordeelde dat de politierechter de immateriële schade onvoldoende had gewaardeerd en verhoogde de schadevergoeding tot € 1.250, waarbij het hof ook de proceskosten vergoedde tot € 360. De appellante werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot materiële schadevergoeding, omdat deze niet door de strafrechter was beoordeeld. Het hof vernietigde het vonnis voor zover het de immateriële schadevergoeding en de proceskosten betrof, en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van een aanvullend bedrag aan immateriële schadevergoeding en de proceskosten.