ECLI:NL:GHAMS:2023:3234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
23-003063-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot woningoverval met wapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De verdachte werd beschuldigd van poging tot woningoverval op 13 januari 2020, waarbij hij samen met anderen een vuurwapen gebruikte. Het hof oordeelde dat de feiten van deze ernst een gevangenisstraf van 40 maanden rechtvaardigen, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had dezelfde straf geëist als door de rechtbank opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten, de psychische gevolgen voor de slachtoffers en de recidive van de verdachte in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003063-22
datum uitspraak: 28 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-013336-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten
wijzigingis – voor zover in hoger beroep nog aan de orde - aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat opzet;
- een duw aan die [benadeelde 2] heeft gegeven en/of
- een vuurwapen op die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] heeft gericht en/of
- tegen die [benadeelde 2] heeft gezegd; ''Where is the office!? Where is the money!?'' en/of
- met die [benadeelde 2] in een worsteling is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

1. subsidiair

medeverdachte [medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven mededader(s) op of omstreeks 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres] enig goed en/of geldbedrag van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die medeverdachte(n) en/of verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en/of deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] voornoemd, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- naar de woning van voornoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] te gaan en/of (vervolgens)
- aan te bellen en/of (vervolgens)
- de deur van die woning met kracht open te duwen en/of (vervolgens)
- [benadeelde 2] (met kracht) weg te duwen en/of naar binnen te duwen en/of
- [benadeelde 2] en [benadeelde 1] achtereenvolgens met een vuurwapen te bedreigen,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- bij voornoemde woning op de uitkijk te staan;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk SIG, type P210, kaliber 9mmx19, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof heeft geoordeeld op basis van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij 13 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed, dat geheel of ten dele aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ,
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met dat opzet;
- een duw aan die [benadeelde 2] heeft gegeven en
- een vuurwapen op die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft gericht en
- tegen die [benadeelde 2] heeft gezegd; ''Where is the office!? Where is the money!?'' en
- met die [benadeelde 2] in een worsteling is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 januari 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk SIG, type P210, kaliber 9mm x 19, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt ongewijzigd over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de bijlage van het vonnis waarvan beroep onder de nummers 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8, en gebruikt bewijsmiddel 1 met een aanvulling daarop, zodat dit het volgende inhoudt:
1. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2020009247 van 15 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , doorgenummerde pagina’s 034-038.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde 2] , zakelijk weergegeven:
Hierbij doe ik aangifte van een gewapende overval. Deze overval heeft plaatsgevonden op 13 januari 2020 omstreeks 13:15 uur in mijn woning aan de [adres] . De deurbel ging. Toen ik de deur opende, zag ik twee mannen staan, een langere man en een iets kleinere man. Ik zag dat de lange man een pistool in zijn hand had en die op mij richtte. Ze duwden en ik kon de deur niet tegen houden en ze kwamen binnen. De lange jongen zei tegen mij: “Where is the office, where is the money.”. Ik zag dat de kleinere man langs mij liep en naar boven liep. Toen hoorde ik ineens mijn vrouw schreeuwen vanaf boven. Ik zag de kleine man angstig de trap af komen. Ik zag dat de lange man, die steeds de loop van het wapen op mij had gericht, het pistool op mijn vrouw richtte. Ik heb gelijk de hand van de lange man vast gepakt waarmee hij het pistool vast hield. Hierdoor ontstond een worsteling. Vervolgens [heb ik] een slingerende beweging gemaakt met mijn arm en toen had ik het pistool in mijn hand. Ik merkte dat de twee mannen probeerden naar buiten te komen. Ik weet nog dat de lange man als eerste weg rende en daarna de kleinere man. Ik zag dat de kleine man weg liep.
Toen hij bij de straat was liep hij links af, maar hij liep de verkeerde kant op draaide om.Hij viel en kwam op zijn knie terecht. Hij stond weer op en rende richting de [locatie] . Daar stond een auto geparkeerd. Ik zag dat de motor van deze auto draaide. Ik zag dat de kleine man in de auto stapte.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 primair:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde, omdat het medeplegen niet kan worden bewezen. De verdachte voldoet niet aan het signalement dat aangeefster [benadeelde 1] heeft gegeven van de man die naar boven is gelopen. Dat betekent dat geloof moet worden gehecht aan de verklaring van de verdachte dat hij niet in de woning is geweest en enkel op de uitkijk heeft gestaan, zodat sprake is van “klassieke medeplichtigheid”, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor is weergegeven heeft aangever [benadeelde 2] aangifte gedaan van een gewapende woningoverval, waarbij twee mannen in de woning zijn geweest; een lange man met vuurwapen en een kleinere man. De aangever is volstrekt duidelijk en gedetailleerd in zijn verklaring inhoudende dát- en waar hij de kleinere man op zijn vlucht uit de woning heeft zien vallen. Op die plek is een spoor met blauwe vezels aangetroffen, waarvan een DNA-profiel is verkregen dat met een voor de bewijslevering maximale graad van waarschijnlijkheid matcht met het DNA van de verdachte. Deze uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband beschouwd hebben een zodanig grote bewijskracht dat daarmee de betekenis van het verweer van de verdediging met betrekking tot het signalement dat aangeefster [benadeelde 1] heeft opgegeven in sterke mate wordt gerelativeerd.
Verder speelt bij de waardering van het bewijs een rol dat de verdachte eerst bij de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg een verklaring heeft afgelegd, waarin hij tracht de redengevendheid van het aangetroffen DNA-profiel te ontzenuwen. Daarbij heeft de verdachte zowel bij de rechtbank als in hoger beroep op verschillende vragen over de aanloop naar de overval geen antwoord willen geven. Hij zou ‘zomaar’ bij een feest in Amsterdam gevraagd zijn om mee te doen aan deze overval, maar verder blijft onduidelijk wat nu precies de bedoeling was van de aanwezigheid van de verdachte als ‘uitkijk’, anders dan dat hij heeft verklaard dat hij zou roepen als er wat was, wat weinig zinvol lijkt als de overvallers zich in de woning bevinden. Tot slot valt op dat de verdachte bij de rechtbank heeft verklaard dat er, met inbegrip van hemzelf, in totaal vier personen bij de overval waren betrokken, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het er drie waren. Het hof acht, alles afwegende, het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk, mede bezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het bewijs.
Ten aanzien van feit 2:
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een pistool, omdat de verdachte geen wetenschap had van het wapen en geen beschikking daarover had.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Uit de hiervoor weergegeven aangifte van [benadeelde 2] blijkt dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het pistool dat de medeverdachte vast had. Hij stond immers samen met de mededader voor de woning toen deze het wapen toonde. Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair blijkt voorts een nauwe en bewuste samenwerking tussen de twee verdachten bij de gewapende overval en deze samenwerking houdt tevens in dat er sprake is geweest van gezamenlijke beschikkingsmacht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een brutale woningoverval op klaarlichte dag, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte een vuurwapen hebben gebruikt. De man en vrouw des huizes waren thuis en zijn bedreigd met het wapen.
Het is van algemene bekendheid dat een dergelijk feit vergaande gevolgen voor de slachtoffers heeft. Uit de toelichting op hun vorderingen als benadeelde partij komt ook naar voren welke gevolgen deze overval voor hun leven heeft gehad en nog altijd heeft. De psychische gevolgen voor de aangevers en ook voor hun kinderen zijn groot en zij voelen zich niet meer veilig in hun eigen huis, nu zelfs op klaarlichte dag zo’n gebeurtenis kan plaatsvinden. Daarnaast ondervindt aangeefster [benadeelde 1] ook fysiek de nadelige gevolgen, aangezien zij lijdt aan de progressieve ziekte MS. Tot slot versterkt een dergelijke overval de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid.
De verdachte heeft dit alles ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoefte aan geld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Zweedse Justitiële Documentatie van 14 juli 2022 is hij in Zweden onder meer al eerder onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een soortgelijk feit. Dit werkt strafverzwarend.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS). In het geval van een woningoverval met ander geweld dan licht geweld of dreiging met geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, waarbij het gebruik van een geladen en werkend vuurwerp naar het oordeel van het hof in de categorie ‘ander geweld’ valt. Verder weegt in negatieve zin mee dat sprake is van recidive en dat sprake is van een kwetsbaar slachtoffer, met nadelige gevolgen voor haar ziekteverloop. In dit geval is geen sprake van een voltooid delict, maar is het bij een poging gebleven en bestaat daarin aanleiding om het uitgangspunt enigszins naar beneden bij te stellen. Op het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte gaan de oriëntatiepunten ook uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, waarbij het feit dat het om een geladen wapen gaat strafverhogend werkt.
Feiten van deze ernst rechtvaardigen zonder meer de oplegging van de eerder door de rechtbank opgelegde en thans door advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. In hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd als strafmatigende factoren ziet het hof, gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding voor het opleggen van een lagere straf. Integendeel, de eis van de advocaat-generaal kan tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen als mild worden getypeerd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven wapen en munitie. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen doos en handschoen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is niet betwist door de verdediging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is voldoende onderbouwd en de verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.489,10 en bestaat voor een bedrag van € 4.489.10 aan materiële schade (een beveiligingssysteem) en € 3.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 956,00 aan proceskosten opgevoerd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft de vordering niet betwist ten aanzien van de immateriële schade en de proceskosten. Ten aanzien van de kosten voor de aanleg van een beveiligingssysteem heeft de raadsman betwist dat deze schade het rechtstreekse gevolg van het strafbare feit is.
Het hof overweegt dat uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij zijn woning heeft laten beveiligen in een poging om het gevoel van veiligheid in de eigen woning terug te krijgen en ter beperking van de psychische schade. De gevoelens van angst en onveiligheid die hieraan ten grondslag liggen zijn het rechtstreekse gevolg van de woningoverval.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof ook overigens voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering met toepassing van de hoofdelijkheidsclausule zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Munitie: G5866788;
2. 1 STK Munitie: G5866789;
3. 1 STK Munitie: G5866791;
4. 1 STK Wapen: G5866254, Sig.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. 1 DS Doos: G5866792;
6. 1 STK Handschoen: G5866575.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 januari 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.489,10 (zevenduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien cent) bestaande uit € 4.489,10 (vierduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
956,00 (negenhonderdzesenvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.489,10 (zevenduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien cent) bestaande uit € 4.489,10 (vierduizend vierhonderdnegenentachtig euro en tien cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. R.M. Steinhaus en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2023.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]