ECLI:NL:GHAMS:2023:3231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
23-002234-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake geweld tegen opsporingsambtenaren met TBS-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2022. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor geweld tegen opsporingsambtenaren, gepleegd op 23 november 2021 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling en wederspannigheid, waarbij de verdachte meerdere keren geweld heeft gebruikt tegen de ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun functie. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 november 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en heeft besloten hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De rechtbank had eerder al de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, wat het hof heeft bevestigd. De ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte zijn zwaarwegende factoren in deze beslissing. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld op €700 voor benadeelde partij NN01 en €550 voor benadeelde partij NN02. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet op de juiste wijze was betekend.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002234-22
datum uitspraak: 28 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-318490-21 en 23-000020-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
thans gedetineerd in P.I. [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan NN01 ([benadeelde 1]), een opsporingsambtenaar gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten met noodhulpdienst belast,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde NN1 een of meer knietjes heeft gegeven en/of eenmaal of meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten NN01 ([benadeelde 1]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten met noodhulpdienst belast, door voornoemde NN01 een of meer knietjes te geven en/of eenmaal of meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te stompen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten onder meer een gescheurde en/of gezwollen lip en/of
een snee in het gehemelte en/of een of meer beurse/blauwe/gezwollen plekken op het hoofd en/of lichaam bij voornoemde NN01 ten gevolge heeft gehad;
1. meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, te weten NN01 ([benadeelde 1]), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten met noodhulpdienst belast, heeft mishandeld door voornoemde NN01 een of meer knietjes te geven en/of
eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te stompen;
2 primair:
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld heeft verzet tegen een opsporingsambtenaar te weten NN02 ([benadeelde 2]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten met noodhulpdienst belast, door opzettelijk gewelddadig zich eenmaal en/of
meermalen (met kracht) in een andere richting te bewegen dan die waarin voornoemde opsporingsambtenaar hem, verdachte, probeerde te bewegen en/of door voornoemde NN02 eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de nek en/of de arm en/of het lichaam te slaan en/of te stompen , terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te
weten onder meer een pijnlijke kaak en/of wang en/of een wondje aan de binnenkant van de wang en/of een of meer beurse/blauwe/gezwollen plekken op het hoofd en/of lichaam bij voornoemde NN02 ten gevolge heeft gehad;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een opsporingsambtenaar, te weten NN02 ([benadeelde 2]), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten met noodhulpdienst belast, opzettelijk heeft mishandeld door voornoemde NN02 eenmaal of meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of de nek en/of het lichaam te slaan en/of te stompen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3:
hij op of omstreeks 23 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer opsporingsambtena(a)r(en) (bekend onder nummer), te weten NN01 ([benadeelde 1]) en/of NN02 ([benadeelde 2]) en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, voornoemde NN01 en/of NN02 eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: “Jullie kunnen straks jullie collega’s van de grond schrapen” en/of "Ik ga jullie dood maken" en/of voornoemde NN01 en/of NN02 en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: “ Jullie worden in iedere stad in elkaar geslagen” en/of “Ik maak jullie dood’ en/of “Ik kom jullie op straat nog wel tegen” , althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep geen bewijsverweren zijn gevoerd en het hof, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, met een andersluidende motivering tot oplegging van de maatregel komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op 23 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan NN01 ([benadeelde 1]), een opsporingsambtenaar gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten met noodhulpdienst belast, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde NN1 knietjes heeft gegeven en meermalen met kracht tegen het hoofd heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij op 23 november 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een opsporingsambtenaar te weten NN02 ([benadeelde 2]), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten met
noodhulpdienst belast, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht in een andere richting te bewegen dan die waarin voornoemde opsporingsambtenaar hem, verdachte, probeerde te bewegen en door voornoemde NN02 meermalen tegen het hoofd en de nek en de arm te slaan, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten onder meer een pijnlijke kaak en wang en een wondje aan de binnenkant van de wang en beurse plekken op het hoofd en lichaam bij voornoemde NN02 ten gevolge heeft gehad;
3:
hij op 23 november 2021 te Amsterdam, opsporingsambtenaren bekend onder nummer, te weten NN01
([benadeelde 1]) en NN02 ([benadeelde 2]) en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, voornoemde NN01 en NN02 dreigend de woorden toegevoegd: “Jullie kunnen straks jullie collega’s van de grond schrapen” en "Ik ga jullie dood maken" en “Ik kom jullie op straat nog wel tegen” en voornoemde NN01 en NN02
en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “ Jullie worden in iedere stad in elkaar geslagen” en “Ik maak jullie dood” en voornoemde en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: “Jullie worden in iedere stad in elkaar geslagen”.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen over, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 2 van het vonnis.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en daarvoor dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft tot een zelfde resultaat geconcludeerd.
Het hof stelt vast dat de deskundigen [naam 1], onder supervisie van [naam 2], en [naam 3], wier rapporten hierna nader zullen worden besproken, beiden tot de slotsom zijn gekomen dat aan de verdachte de feiten 1, 2 en 3 niet kunnen worden toegerekend. Het hof zal deze conclusie overnemen.
De verdachte is ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en een vordering tot tenuitvoerlegging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren, de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging en hem de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de benadeelde partijen en de vordering zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat met een minder ingrijpende maatregel, te weten de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, kan worden volstaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fors geweld tegen politieagenten, in de vorm van een poging tot zware mishandeling tegen NN01 en wederspannigheid met letsel tot gevolg jegens NN02.
Dat door NN01 geen zwaar lichamelijk letsel is opgelopen, is te danken aan het handelen van
NN01, die met zijn hoofd naar beneden is gedoken en heeft geprobeerd de vuistslagen te
blokkeren. Daarnaast heeft de verdachte, terwijl hij dit geweld toepaste, verschillende bedreigingen geuit tegen deze en andere agenten, die in de uitoefening van hun werk op een melding waren afgekomen en het verzoek hadden gekregen om de verdachte voor een ‘time-out’ uit de daklozenopvang te begeleiden nadat hij zich daar eerder had misdragen tegen een medewerker.
De persoon van verdachte
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de navolgende stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, te weten:
  • het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies ‘Tbs met voorwaarden’ gedateerd 21 juni 2022 van [naam 4] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ reclassering Inforsa.
  • het Pro Justitia rapport van 23 april 2022 van [naam 1], psychiater en rapporteur in opleiding onder supervisie van [naam 2], psychiater.
  • het Pro Justitia rapport van 25 april 2022 van mr. drs. [naam 3], psycholoog.
In aanvulling op deze rapporten heeft het hof kennis genomen van:
  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van, onder meer, geweldsdelicten en bedreigingen onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
  • het aanvullend Pro Justitia rapport van 5 juni 2023 van mr. drs. [naam 3], psycholoog.
  • het Pro Justitia hoger beroep weigerrapport van 18 mei 2023 van [naam 1], psychiater en rapporteur in opleiding onder supervisie van [naam 2], psychiater.
  • de verklaring die de deskundige [naam 3], psycholoog, ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2023 heeft afgelegd.
In het kader van het eerste psychiatrisch onderzoek is onder meer het navolgende gerapporteerd. Bij verdachte is sprake van een schizoaffectieve stoornis, depressieve type en een ongespecificeerde cannabis gerelateerde stoornis. Deze stoornissen zijn aanwezig geweest ten tijde van het tenlastegelegde en in ieder geval de schizoaffectieve stoornis heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. Ten tijde van het ten laste gelegde was bij verdachte namelijk een diepgaande overtuiging dat hij werd tegengewerkt door gezagsdragers. In de dagen voor het ten laste gelegde was verdachte al toenemend geagiteerd en op de avond van het ten laste gelegde is verdachte in conflict geraakt met een medewerker van de opvang. Nadat verdachte daarom met een time-out is weggestuurd en zijn medewerking daaraan had heeft geweigerd, is de politie gebeld. Voor verdachte is dit een bevestiging geweest van zijn paranoïde waan en een aanleiding geweest om de betreffende politiemensen fysiek aan te vallen. De psychotische symptomen hebben zijn denken en handelen dus dermate beïnvloed dat verdachte volledig heeft gehandeld vanuit deze belevingen. Verder is bekend dat cannabisgebruik op een negatieve wijze psychotische symptomen beïnvloedt, zodat daar sprake lijkt te zijn van een indirect verband.
Zowel de psycholoog als de psychiater is van oordeel dat de kans dat verdachte opnieuw strafbare
feiten zal begaan als hoog moet worden ingeschat, gelet op de aanwezige psychotische klachten en het gebrekkig ziektebesef bij verdachte. Een opname in een forensisch psychiatrische kliniek is door de psychiater dan ook nodig geacht, met als doel stabilisatie, het vergroten van ziektebesef bij verdachte en het instellen van verdachte op adequate medicatie. Aansluitend zal een resocialisatiefase vormgegeven dienen te worden, waarbij gedacht kan worden aan begeleid wonen en begeleiding door een forensisch ACT. Het kader van een zorgmachtiging is door de psychiater daartoe niet als toereikend beschouwd. Om het risico op recidive te verminderen, lijkt verdachte namelijk een langere periode nodig te hebben om tot een passende behandeling te komen. Onder een zorgmachtiging zal betrokkene relatief snel
weer in een ambulant behandel traject terecht komen, waarbij hij zich opnieuw kan onttrekken aan zorg. Daarnaast is de reguliere GGZ niet toegerust om de complexiteit van de problematiek bij verdachte en de risico’s die dit met zich meebrengt, adequaat te behandelen. Aangezien verdachte niet consistent is gemotiveerd voor het innemen van medicatie, verdachte een beperkt ziektebesef heeft en verdachte in het verleden heeft laten zien zich niet aan voorwaarden te kunnen houden, lijkt een terbeschikkingstelling met voorwaarden derhalve eveneens niet afdoende. Door de psychiater is dan ook concluderend ingeschat dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging het enige kader is dat voldoende waarborgen biedt om tot een passende behandeling en derhalve gedragsverandering te komen, en om vervolgens vanuit dat kader de resocialisatiefase goed te kunnen monitoren en het recidiverisico in te perken.
In hoger beroep heeft de verdachte niet mee willen werken aan het aanvullende psychiatrisch onderzoek, ondanks dat het onderzoek op verzoek van de verdediging plaatsvond, zodat de psychiater op 18 mei 2023 een zogenaamd weigerrapport heeft opgemaakt. Het hof merkt dit rapport aan als een herhaald advies tot het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging, nu de psychiater hierin verwijst naar zijn conclusies en adviezen in het rapport van 23 april 2022.
Waar psycholoog [naam 3] in zijn eerste rapport van 25 april 2022 nog mogelijkheden zag om de noodzakelijk geachte behandeling in het kader van een zorgmachtiging te realiseren, is hij in het actualisatierapport tot het inzicht gekomen dat een dergelijke kortdurende interventie niet afdoende zal zijn, nu sprake blijkt te zijn van structurele psychische problematiek die langdurige zorg vereist. Hetgeen resteert is een behandeling binnen het kader van een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Binnen een dergelijk kader is langdurige behandeling mogelijk en kan betrokkene een zorgvuldig resocialisatietraject aangeboden worden. Gezien het onveranderde toestandsbeeld, waarbij er sprake is van een beperkt ziekte-inzicht en ziektebesef, acht de psycholoog het kader van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden ontoereikend. Hetgeen resteert is een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging welke voldoende mogelijkheden biedt om betrokkene toereikend te behandelen.
Op de terechtzitting is de psycholoog als deskundige gehoord. [naam 3] heeft verklaard dat inmiddels is gebleken dat de verdachte ondanks de medicatie die hij in de afgelopen periode heeft gekregen nog steeds psychotische symptomen vertoont, zoals achterdocht. De effectiviteit van de medicatie is beperkt gebleken en daarmee is een kortdurende interventie in het kader van een zorgmachtiging geen optie meer. Verder geeft de deskundige aan dat – anders dan hij aanvankelijk had ingeschat – de verdachte tot dusver niet volmondig heeft meegewerkt aan het gebruik van medicatie en op z’n zachtst gezegd ambivalent is ten opzichte van het accepteren van de diagnose psychose en de daarbij horende medicatie.
Het hof heeft tot slot kennisgenomen van het reclasseringsadvies, waarin de reclassering eveneens negatief heeft geadviseerd over het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden, omdat er in het voorwaardelijke kader geen afdoende mogelijkheden zijn om gedwongen medicatie toe te dienen terwijl medicatie essentieel is om de kans op herhaling van delictgedrag te verkleinen. Ook worden te weinig mogelijkheden gezien om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Naar het oordeel van het hof dient bij deze stand van zaken de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte te worden opgelegd. Er is voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 37a, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr). Het hof acht poging tot zware mishandeling tegen een politieambtenaar en wederspannigheid met letsel tot gevolg, bewezen. Dit zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Er is bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld die bestond op het moment dat hij de bewezenverklaarde feiten pleegde. Het herhalingsgevaar zonder langdurige behandeling is groot waardoor de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel vereist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr stelt het hof vast dat de onder feit 1 en feit 2 bewezen
geachte feiten misdrijven betreffen die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Voorwaardelijke verzoek
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht dat het hof zal overgaan tot heropening van het onderzoek teneinde reclasseringsrapportage op te laten maken, indien het tijdens de beraadslagingen tot de slotsom komt dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk is en het hof op deze grond oplegging van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging overweegt.
Aan deze voorwaarde is blijkens de voorgaande overwegingen voldaan en daarom komt het hof toe aan beoordeling van het voorwaardelijk gedane verzoek.
De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verzoek naar voren gebracht dat de verdachte thans goed is ingesteld op medicatie en ziektebesef en zelfinzicht heeft, waardoor dwangverpleging achterwege kan blijven en kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof wijst het verzoek af. Het nadere onderzoek dat de raadsman voor ogen staat is niet noodzakelijk. Bij het aanvullende onderzoek en ook ter terechtzitting heeft de verdachte blijk gegeven van zijn ambivalentie ten opzichte van de gestelde diagnose en de noodzaak daarvoor medicatie te gebruiken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof geen reëel perspectief dat het opnieuw laten onderzoeken door de reclassering of behandeling en begeleiding van de verdachte buiten een intramurale setting op een structurele basis kans van slagen heeft.

Vordering van de benadeelde partij Nn01 [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij Nn02 [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 181, 285, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 september 2019, parketnummer 23-000020-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet-ontvankelijk verklaren, nu niet is gebleken dat de vordering tot tenuitvoerlegging in eerste aanleg op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is betekend.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij Nn01 [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Nn01 [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Nn01 [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 november 2021.
Vordering van de benadeelde partij Nn02 [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Nn02 [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Nn02 [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 november 2021.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 23-000020-18.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2023.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]