ECLI:NL:GHAMS:2023:3230

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
23-001625-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en woninginbraak, waarbij geen medeplegen is vastgesteld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, was eerder veroordeeld voor een woninginbraak die leidde tot diefstal met geweld. De tenlastelegging omvatte het vastbinden van een minderjarig slachtoffer, terwijl de verdachte samen met anderen de woning binnenging en twee kluizen met waardevolle inhoud ontvreemdde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in vereniging met anderen handelde, aangezien hij als enige dader in de woning was en het geweld niet deel uitmaakte van een gezamenlijk plan. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, een straf die het hof in hoger beroep handhaafde. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het kwetsbare slachtoffer, een minderjarig meisje, meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft verklaard dat hij onder druk van medeverdachten handelde, maar het hof oordeelde dat hij desondanks andere keuzes had kunnen maken. De vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €3.000,00 aan immateriële schade aan het slachtoffer en €497,00 aan materiële schade aan een ander slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van woninginbraken en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001625-23
datum uitspraak: 28 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-047600-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1980,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning, twee kluizen met inhoud (waaronder goud en/of gouden sieraden en/of sleutels), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 2] 2006), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een hand op/voor de mond van die [benadeelde 2] te drukken/houden, en/of
- de polsen/handen van die [benadeelde 2] (met duct tape) aan elkaar te tapen/vast te binden, en/of
- de enkels/voeten van die [benadeelde 2] (met duct tape) aan elkaar te tapen/vast te binden, en/of
- die [benadeelde 2] , terwijl haar polsen/handen en/of enkels/voeten aan elkaar getaped/vastgebonden waren, op de bank te leggen, en/of
- de mond van die [benadeelde 2] (met duct tape) dicht te tapen/af te dekken/plakken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Partiële vrijspraak

Het hof acht niet bewezen dat sprake is van het medeplegen van de diefstal met geweld (en braak), nu de verdachte – die als enige dader in de woning was – nadrukkelijk heeft verklaard dat het gezamenlijke plan met de medeverdachten er nu juist niet in voorzag dat er geweld gebruikt zou worden, zodat niet kan worden geoordeeld dat de medeverdachten in enigerlei variant opzet hebben gehad op het door de verdachte gebruikte geweld jegens [benadeelde 2] . De verklaringen van de medeverdachten bieden evenmin enig aanknopingspunt om hun opzet op het toegepaste geweld vast te stellen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 februari 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad, uit een woning, twee kluizen met inhoud (waaronder gouden sieraden en sleutels), die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [benadeelde 2] (geboren op [geboortedag 2] 2006), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een hand voor de mond van die [benadeelde 2] te houden, en
- de handen van die [benadeelde 2] met duct tape aan elkaar te tapen en
- de voeten van die [benadeelde 2] met duct tape aan elkaar te tapen en
- die [benadeelde 2] , terwijl haar handen en voeten aan elkaar getaped waren, op de bank te leggen, en
- de mond van die [benadeelde 2] met duct tape dicht te plakken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
  • de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2023 heeft afgelegd;
  • een proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde 2] op 23 februari 2022 (zaaksdossier pagina 38 e.v.);
  • een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] op 23 februari 2022 (zaaksdossier pagina 109 e.v.).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, hetzij aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning die is uitgemond in toepassing van ingrijpend geweld. De verdachte is samen met anderen ten aanzien van de inbraak planmatig te werk gegaan. In de dagen voor de inbraak hebben zij voorverkenningen gedaan. De verdachte is vervolgens in de vroege ochtend de woning binnen gegaan door de achterdeur open te breken. Toen hij in een slaapkamer op de eerste verdieping twee kluizen uit een kast had gepakt om deze mee te nemen, liep hij de vijftienjarige dochter des huizes tegen het lijf. Zij was op dat moment alleen thuis en was wakker geworden van de blaffende hond. De verdachte heeft zijn hand voor de mond van de dochter gedaan. Ze zijn samen naar beneden gegaan en daar heeft hij met tape de handen en voeten van de dochter vastgemaakt en haar op de bank neergelegd. Vervolgens heeft hij ook haar mond afgeplakt met tape. Daarna heeft de verdachte de woning verlaten met de twee kluizen met inhoud.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een buitengewoon ernstig feit. Juist de eigen woning is een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien is sprake geweest van een kwetsbaar slachtoffer: een minderjarig meisje dat – alleen thuis, half gekleed en net uit bed — geconfronteerd werd met de verdachte in haar eigen woning en door hem is vastgebonden. Het handelen van de verdachte richting het minderjarige slachtoffer heeft begrijpelijkerwijs een grote impact op haar gehad. Uit de verklaring die zij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, blijkt onder meer dat ze nog altijd mentale klachten van het feit ondervindt. De verdachte heeft verklaard ervan te zijn uitgegaan dat niemand in de woning zou zijn, maar toen hij de dochter trof heeft hij er niet voor gekozen de woning direct te verlaten. Evenmin heeft hij, terwijl hij wist dat het slachtoffer [taal] was, ervoor gekozen om haar in de taal die zij beiden spreken, gerust te stellen. De verdachte heeft er juist voor gekozen geweld toe te passen. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de persoonlijke levenssfeer en eigendommen van anderen. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Evenals in eerste aanleg en bij de politie heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de diefstal onder druk van zijn medeverdachten heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft het hof verzocht deze omstandigheid in strafmatigende zin mee te wegen bij de strafoplegging. Evenals de rechtbank wil het hof aannemen dat sprake is geweest van een rolverdeling tussen de betrokkenen die tot een zekere dynamiek heeft geleid, waarbij wellicht heeft meegespeeld dat de verdachte zich in een financieel moeilijke positie bevond. Het hof ziet hierin echter geen aanleiding om deze omstandigheid in strafmatigende zin mee te wegen, omdat de verdachte desondanks ten alle tijden andere keuzes had kunnen maken. Dit geldt in het bijzonder voor het door de verdachte gepleegde geweld, dat blijkens de verklaring van de verdachte geen deel uitmaakte van het gezamenlijke plan.
Het hof zoekt bij de oplegging van een straf aansluiting bij de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken (LOVS). Daaruit volgt dat voor een woningoverval met licht geweld of bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren een passende straf wordt geacht. Strafverzwarende factoren die het hof hierbij meeweegt zijn het kwetsbare slachtoffer en de professionele wijze waarop de diefstal mede door de verdachte is voorbereid en uitgevoerd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2023, waaruit volgt dat hij eerder in Nederland wegens woninginbraken onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Evenals de rechtbank houdt het hof er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij vrijwel direct na zijn overlevering opening van zaken heeft gegeven en dat hij op meerdere momenten zijn spijt heeft betuigd en daarbij oprecht is overgekomen, met name als het gaat om zijn handelingen richting het minderjarige slachtoffer.
Een feit van deze ernst rechtvaardigt zonder meer de oplegging van de eerder door de rechtbank opgelegde en thans door advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. In hetgeen door de raadsvrouw overigens is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof, gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding voor het opleggen van een lagere straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij

In eerste aanleg is, kort gezegd, namens het gehele gezin een vordering tot schadevergoeding ingediend, welke uit twee delen bestaat: € 38.617,62 aan materiële schade voor het gezin gezamenlijk en € 3.000,00 aan immateriële schade voor de dochter, [benadeelde 2] . Verder is gevorderd een bedrag van € 907,50 als vergoeding voor proceskosten.
De advocaat van de benadeelden heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat het door het gezin ingediende voegingsformulier aangemerkt kan worden als bevattend twee vorderingen; één namens [benadeelde 2] en één namens het gezin, waarbij de advocaat zich kan verenigen met de beslissing van de rechtbank om [benadeelde 1] als benadeelde op te vatten.
Het hof beoordeelt hetgeen in het voegingsformulier is opgenomen derhalve als twee afzonderlijke vorderingen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering is niet betwist door de verdediging. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
BEM-rekening
Evenals de rechtbank zal het hof bepalen dat de ten behoeve van [benadeelde 2] (geboren [geboortedag 2] 2006) te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordigers kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 38.617,62 aan materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 497,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering betwist ten aanzien van de posten ‘weggenomen goud’, ‘vervanging slot van auto, brommer en werkbus’, ‘verlies van arbeidsvermogen vader en zoon’ en ‘verlies van arbeidsvermogen moeder’.
Het hof overweegt ten aanzien van deze posten als volgt. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat deze posten onvoldoende dan wel niet zijn onderbouwd. In hoger beroep is er geen nadere onderbouwing gekomen van deze posten. Het levert in deze fase van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding op om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen daaromtrent nader bewijs bij te brengen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering kan worden toegewezen ten aanzien van de twee weggenomen kluizen (€ 347,00) en ten aanzien van de kosten voor vervanging van het slot en bijmaken van de sleutels voor de woning in Nederland waar de inbraak plaatsvond. Evenals de rechtbank bepaalt het hof dit bedrag op € 150,00.
Ten aanzien van de kosten voor vervanging van slot en sleutels van een woning in [land] is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Ook in zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Ook zal het hof de gevorderde proceskosten toewijzen ten bedrage van € 907,50 toewijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 februari 2022.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding voor [benadeelde 2] ( [geboortedag 2] 2006) zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen rekening met een BEM-clausule.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 497,00 (vierhonderdzevenennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 907,50(negenhonderdzeven euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 497,00 (vierhonderdzevenennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 februari 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. F.A. Hartsuiker en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 november 2023.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]