ECLI:NL:GHAMS:2023:319

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
23-000706-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door insluiping in woning met betrekking tot bewijswaarde van herkenning en voltooide diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor diefstal door insluiping. De zaak kwam aan het hof na een hoger beroep dat was ingesteld tegen het vonnis van 13 april 2021. Tijdens de zitting op 26 januari 2023 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de herkenning door verbalisant onvoldoende bewijswaarde heeft en dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de voltooide diefstal. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenning betrouwbaar was, gebaseerd op de kwaliteit van de camerabeelden en de specifieke kenmerken van de verdachte die door de verbalisant waren waargenomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte goederen uit de woning hebben gepakt en deze in een kussensloop hebben gestopt, wat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden gekwalificeerd als voltooide diefstal, ook al zijn de goederen niet daadwerkelijk meegenomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de relevante recidive van de verdachte. De raadsman had verzocht om een lichtere straf, maar het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de impact van de diefstal op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000706-22
datum uitspraak: 9 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 10-254281-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2023 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman namens de verdachte naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof nader zal ingaan op de door de verdediging gevoerde verweren zoals hieronder weergegeven.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat slechts sprake is van één herkenning, dat aan de herkenning van de verdachte op de camerabeelden door verbalisant [verbalisant01] -gelet op het type herkenning- weinig bewijswaarde dient te worden gehecht en dat het dossier voor het overige onvoldoende bewijs bevat. De raadsman heeft voorts bepleit dat als het hof de herkenning wel voldoende overtuigend bewijs vindt de verdachte van de voltooide diefstal dient te worden vrijgesproken, omdat niet ieder klaarzetten van buit in een tas zonder meer een voltooid delict oplevert.
Het hof overweegt met betrekking tot de herkenning van de verdachte als volgt.
Het hof stelt, met de raadsman, vast dat van een herkenning op basis van langere bekendheid met de verdachte geen sprake is nu verbalisant [verbalisant01] de verdachte kort na het door haar van hem afgenomen verhoor heeft herkend aan de hand van de beschikbare beelden. Hiermee is echter niet gezegd dat een herkenning die gebaseerd is op een vergelijking van de verdachte met de persoon op de camerabeelden geen bewijswaarde kan hebben.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen in dit type zaken spelen diverse factoren een rol. Het accent ligt blijkens de jurisprudentie bij dit type herkenningen op de kwaliteit van de beelden en de wijze waarop de persoon in kwestie daarop is afgebeeld. Om de betrouwbaarheid van de herkenning te kunnen beoordelen, heeft het hof genoemde factoren, namelijk de kwaliteit van de beelden en de wijze waarop de persoon in kwestie daarop is afgebeeld, meegewogen.
In onderhavige zaak betreft het bewegende beelden, waarop een verdachte in de woning zowel in close up als in zijn geheel is te zien, en gedurende langere tijd. Verbalisant [verbalisant01] heeft deze beelden bekeken lang voordat de verdachte bij de politie in beeld kwam, en daarna een beschrijving gegeven van de kenmerken van de personen die zij op deze beelden zag. De herkenning door verbalisant [verbalisant01] na het verdachtenverhoor enkele maanden later heeft vervolgens plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken van de verdachte. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 8 september 2020 herkent verbalisant [verbalisant01] de verdachte op meerdere punten, waaronder de vorm van zijn gezicht, zijn ogen, de vorm van zijn mond, zijn kaaklijn en zijn gezichtsbeharing. Daarbij waren de beeldkwaliteit en zichtbaarheid van de verdachte op de (bewegende) beelden voldoende scherp om daarop enkele uiterlijke kenmerken van de verdachte te kunnen waarnemen. Het hof betrekt daarbij tevens dat verbalisant [verbalisant01] tijdens het verhoor op korte afstand van de verdachte heeft gezeten en dat er sprake was van een eerdere kennisname van de beelden, met een beschrijving van waargenomen persoonskenmerken. De latere herkenning is gebaseerd op details van lichamelijke kenmerken van de verdachte welke zichtbaar zijn op de beelden die aan de verbalisanten zijn getoond. De herkenning is daarmee voldoende concreet en onderscheidend, en meer dan een ‘verwachte’ herkenning zoals door de raadsman is aangevoerd. Daarbij komt dat ook het proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2020, waarin verbalisant [verbalisant02] heeft gerelateerd dat de verdachte zeer grote overeenkomsten vertoont met één van de daders van de woninginbraak, relevant is voor het bewijs.
Gelet op de geschetste omstandigheden waaronder de verbalisanten hebben aangeven de verdachte te herkennen acht het hof de gedane herkenningen betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs kunnen en ook zullen worden gebezigd.
Het hof overweegt ten aanzien van het verweer over de diefstal het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het klaarzetten van goederen, ook als deze goederen vervolgens niet worden meegenomen, te kwalificeren als een voltooide diefstal (vgl. ECLI:NL:PHR:2020:378). Aangeefster verklaart in haar aangifte op 19 januari 2020, dat zij in de gang van haar woning een kussensloop heeft aangetroffen met een aantal goederen erin, waaronder twee sleutels van haar personenauto’s en Chinees geld. Uit het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden van 9 september 2020 volgt dat de verdachte en de medeverdachte zoekend door de ruimte liepen en dat man 1 (lees: de verdachte) de deuren van kasten opentrok en doorzocht. Het hof stelt op basis daarvan vast dat de verdachte en zijn medeverdachte de sleutels van de personenauto’s en het Chinese geld hebben gepakt, deze in een kussensloop hebben gestopt en dat deze goederen in de kussensloop kennelijk klaarlagen om mee naar buiten te worden genomen. Het hof is van oordeel dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen, sprake is van een voltooide diefstal. De verdachte heeft door de verplaatsing van deze goederen, naar de kussensloop in de gang, deze zodanig aan de feitelijke heerschappij van de aangeefster onttrokken en zich daarmee een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen verschaft dat de wegneming daarvan -in de zin van art. 310 Sr- was voltooid. Dat de verdachten, toen zij zijn overlopen door politie, de kennelijk daar klaargezette buit alsnog niet hebben meegenomen, staat een bewezenverklaring van een voltooide diefstal, anders dan de raadsman heeft betoogd, dus niet in de weg.
Gezien het vorengaande acht het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof, in geval van een strafoplegging, verzocht om een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de opgelegde straf in eerste aanleg te hoog was, dat de verdachte sinds de veroordeling in eerste aanleg niet meer met justitie in aanraking is gekomen en gelet op het tijdsverloop en het doel van strafoplegging ook met minder ingrijpende middelen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. De raadsman heeft tenslotte betoogd dat ten gunste van de verdachte rekening dient te worden gehouden met de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer door het tonen en online houden van de bewegende beelden van de verdachte in een video van [video]. Deze inbreuk zou moeten worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning en de woning doorzocht op zoek naar spullen. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft de diefstal gedurende de nacht gepleegd. De woning is bij uitstek een plek waar bewoners zich veilig moeten kunnen voelen. Slachtoffers van dergelijke delicten ondervinden hiervan doorgaans nog lang nadelige gevolgen. Aangezien zij zich in een voor hun vertrouwde omgeving niet langer veilig wanen. Verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen geen rekenschap gegeven en kennelijk alleen oog gehad voor eigen financieel gewin.
Het hof hanteert ter zake van het bewezenverklaarde feit (landelijke) oriëntatiepunten die in beginsel bij insluiping van een woning de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden inhouden. Strafverzwarend werkt daarnaast dat er bij de verdachte -volgens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 12 januari 2023- relevante recidive bestaat. Daarbij is tevens als straf vermeerderende factor betrokken dat het feit in samenwerkingsverband is gepleegd. Op basis hiervan dient naar het oordeel van het hof -overeenkomstig het vonnis van de rechtbank- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden als uitgangspunt voor de straftoemeting in onderhavige zaak te gelden.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof, mede gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte in het verleden al eerder onherroepelijk is veroordeeld vanwege soortgelijke delicten, geen aanleiding te komen tot een andere strafmodaliteit. In het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan slechts worden volstaan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof stelt voorts voorop dat het het hof in beginsel vrijstaat bij het bepalen van de straf rekening te houden met eventueel nadeel dat door media-aandacht voor een verdachte is veroorzaakt. Het is echter niet zo dat een verdachte, indien hij te lijden heeft gekregen van media-aandacht omtrent zijn strafzaak, recht heeft op matiging van de hem op te leggen straf (vgl HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3024:, NJ 2016, 11, r.o. 4.5.1.). Het hof wil wel aannemen dat het online houden van de beelden van [video] voor de verdachte belastend kan zijn. Het is echter niet ongebruikelijk dat dergelijke media-aandacht zich voordoet in dit soort strafzaken, en die aandacht is het (voorzienbare) gevolg van het eigen handelen van de verdachte. Daarbij komt dat de raadsman in zijn pleitnota heeft nagelaten om uit te leggen welk nadeel of welke onomkeerbare schade de verspreiding van de beelden aan de verdachte heeft toegebracht. Het hof verbindt aan de media-aandacht dan ook geen gevolgen die van invloed zijn op de op te leggen straf.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, zoals opgelegd door de politierechter, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. P.F.E. Geerlings en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 februari 2023.
mr. P.F.E. Geerlings is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.