ECLI:NL:GHAMS:2023:316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
23-002878-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen in hypotheekfraudezaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift. Hij had samen met anderen valse arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen opgemaakt, waarin werd voorgewend dat drie personen een vast dienstverband hadden bij zijn bedrijf, terwijl zij in werkelijkheid geen werkzaamheden verrichtten. Deze documenten werden gebruikt om hypotheken aan te vragen voor de aankoop van zes panden. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat de inhoud van de documenten onjuist was en dat hij deze opzettelijk had opgemaakt met het oogmerk om deze als echt te gebruiken. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte financiële belangen had in de panden en dat zijn handelen een essentiële schakel vormde in de frauduleuze constructie, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de betrokken banken en kopers. De redelijke termijn van de procedure was in hoger beroep overschreden, wat leidde tot een matiging van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002878-21
datum uitspraak: 9 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 10-756006-14 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1955,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 27 april 2006, in de gemeente(n) Ridderkerk en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, waaronder respectievelijk:
  • arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] BV en [naam01] d.d. 15 september 2005 (Dossier [naam01] , p. 162-163) en/of;
  • arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] BV en [naam02] d.d. 1 juli 2005 (Dossier [naam02] , p. 43-44) en/of;
  • arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] BV en [naam03] d.d. 1 januari 2006 (Dossier [naam03] , p. 45-46) en/of;
  • model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam01] ondertekend door [bedrijf01] BV) d.d. 19 december 2005 (Dossier [naam01] , p. 45) en/of;
  • model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam02] ondertekend door [bedrijf01] BV) d.d. september 2005 (Dossier [naam02] , p. 40) en/of;
  • model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam03] ondertekend door [bedrijf01] BV) d.d. 27 april 2006 (Dossier [naam03] , p. 43),
bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid, op:
  • bovengenoemd(e) arbeidsovereenkomst(en) vermeld is en/of voorgewend is, dat [naam01] en/of [naam02] en/of [naam03] , althans (een) perso(o)n(en), (een) dienstbetrekking(en) is/zijn aangegaan voor onbepaalde tijd (met een werkweek van 40 uur) bij [bedrijf01] BV en/of;
  • bovengenoemd(e) model-werkgeversverklaring(en) vermeld is en/of voorgewend is, dat
zulks (telkens) met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens de forse overschrijding van de redelijke termijn (pleitnota pagina’s 3-4). Hij heeft aangevoerd dat in uitzonderlijke gevallen – hoewel de Hoge Raad daar zeer terughoudend in is – de mogelijkheid daartoe bestaat.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat dit verweer verworpen dient te worden gelet op de vaste rechtspraak van de Hoge Raad en nu het feit niet is verjaard.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Zoals het hof hierna zal overwegen in het kader van de strafmotivering, is in deze zaak de
redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overschreden. Dat betekent evenwel niet dat het openbaar ministerie in verband hiermee niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard. Zo’n overschrijding kan immers, naar bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad, niet tot het door de raadsman gewenste rechtsgevolg leiden (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:
BD2578). Hoewel in dezen sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof in het betoog van de raadsman geen aanleiding af te wijken van de regel dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door strafvermindering. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat de verdachte zich bij het ondertekenen van de arbeidsovereenkomsten en het invullen van de werkgeversverklaringen in 2005 en 2006 bewust was van de eventuele valsheden daarin/-van en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, omdat de verdachte er op die momenten van uitging dat de personen [naam01] , [naam02] en [naam03] daadwerkelijk voor [bedrijf01] BV zouden gaan werken of reeds werkzaam waren.
De raadsman benadrukt in dit verband dat het – gelet op het tijdsverloop van ruim zes jaren – volstrekt logisch is dat de verdachte zich bij zijn verhoor op 3 april 2012 door de politie de namen van [naam01] , [naam02] en [naam03] niet meer wist te herinneren. Bovendien betrof het mensen die slechts kort in dienst waren geweest, heeft hij deze mensen nooit ontmoet en werden zij aangestuurd door de onderaannemer op de scheepswerf van [naam04] te Sliedrecht. De verdachte is in dezen volledig afgegaan op [getuige01] die als boekhouder in dienst was bij [bedrijf01] BV. De verdachte had destijds extra mensen nodig om schepen tijdig af te bouwen omdat anders forse contractuele boetes dreigden.
Dit betekent dat het voor valsheid in geschrift vereiste opzet (oogmerk) bij de verdachte ontbreekt. De op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde ontlastende verklaring van de getuige [getuige01] bevestigt dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat voornoemde personen daadwerkelijk voor [bedrijf01] BV zouden gaan werken en/of werkten én dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de constructie hen een vals dienstverband te ‘geven’ teneinde hypotheken te verkrijgen voor de aankoop van huizen. Deze onder ede afgelegde verklaring is door de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten, terwijl de rechtbank de eerdere belastende verklaringen van [getuige01] wel voor het bewijs heeft gebruikt.
Overwegingen van het hof
Feiten en omstandigheden
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 18 december 2008 zijn door ABN AMRO bank aangiftes ingediend ter zake van hypotheekfraude. Uit deze aangiftes, onderzoek in het kadaster en vervolgonderzoek kwam onder meer naar voren dat drie personen, te weten: [naam01] , [naam02] en [naam03] , zes panden hadden aangekocht in de periode 2005-2006.
Elk van hen kocht twee panden op één dag binnen twee uur bij verschillende notarissen. Alle zes de panden waren eigendom van [getuige01] (hierna: [getuige01] ). Twee panden stonden op naam van zijn broer, maar dit was enkel om belastingtechnische redenen; feitelijk behoorden ook deze twee panden in eigendom aan [getuige01] toe. Uit de geldstromen is naar voren gekomen dat [getuige01] – via de notarissen (en zijn broer) – de verkoopbedragen, na aftrek van kosten en/of aflossingen, heeft ontvangen. [getuige01] is, zoals reeds weergegeven, werkzaam als boekhouder voor [bedrijf01] BV.
De kopers van de panden, [naam01] , [naam02] en [naam03] , zouden alle drie als timmerman in dienst zijn [bedrijf01] BV. In het kader van hun hypotheekaanvragen hebben zij geschriften verstrekt, of doen verstrekken, aan diverse banken teneinde hun kredietwaardigheid aan te tonen. In de eerste plaats ging het om een drietal arbeidsovereenkomsten tussen [naam01] , [naam02] en [naam03] enerzijds en [bedrijf01] BV anderzijds. In deze arbeidsovereenkomsten staat steeds vermeld dat dienstbetrekkingen zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, met een werkweek van 40 uur, bij [bedrijf01] BV. In de tweede plaats ging het om een drietal model-werkgeversverklaringen voor de werknemers [naam01] , [naam02] en [naam03] die steeds ondertekend zijn door [bedrijf01] BV). In deze model-werkgeversverklaringen is vermeld dat de betreffende werknemer een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd, of is aangesteld in vaste dienst, bij [bedrijf01] BV en dat, aan de kant van de werkgever, geen voornemens zijn deze dienstverbanden binnenkort te beëindigen.
Alle panden zijn getaxeerd door één en dezelfde taxateur, [naam05] , waarbij telkens één makelaar, [makelaardij01] in de persoon van [naam06] , de opdrachten tot taxatie gaf. Uit de (politie)verhoren van de kopers blijkt dat [naam06] fungeerde als tussenpersoon tussen de kopers en [getuige01] , de verkoper, maar ook tussen de kopers en de hypotheekadviseurs en banken.
De verdachte heeft erkend voornoemde arbeidsovereenkomsten te hebben ondertekend en voornoemde model-werkgeversverklaringen eigenhandig te hebben ingevuld en ondertekend.
Uit de verklaringen van [naam01] , [naam02] en [naam03] leidt het hof af dat zij in de periode 2005-2006 niet bij [bedrijf01] BV werkzaam zijn geweest. Zo heeft [naam01] over [bedrijf01] BV verklaard: “
Ik zou daar niet gaan werken en ik heb daar ook helemaal nooit gewerkt (…) [naam06][het hof begrijpt: [naam06] ]
en ik wisten allebei dat ik niet bij [bedrijf01] zou gaan werken” (zaaksdossier [naam01] , dossierpagina 979). [naam02] heeft verklaard: “
Ik ben nog nooit bij [bedrijf01] geweest. Ik ben er dus ook nooit in dienst geweest” (zaaksdossier [naam02] , dossierpagina 405). [naam03] heeft op zijn beurt verklaard dat hij “
nooit aan een schip[heeft]
getimmerd” en, wanneer hem wordt gevraagd of hij weleens contact heeft gehad met [bedrijf01] : “
Nee. Ik ben er ook nooit geweest” (zaaksdossier [naam03] , dossierpagina 378). Ook [getuige01] heeft verklaard dat de kopers (het hof begrijpt: [naam01] , [naam02] en [naam03] ) in werkelijkheid niet in dienst waren bij [bedrijf01] BV
.Na de aankoop van de panden zijn de zogenoemde salarisbetalingen aan [naam01] , [naam02] en [naam03] door [bedrijf01] BV beëindigd.
Voorts volgt uit de verklaringen van de verdachte en [getuige01] dat zij samen – dus niet alleen [getuige01] – financiële belangen hadden in de panden die door bemiddeling van makelaar [naam06] aan [naam01] , [naam02] en [naam03] zijn verkocht. In dit verband verdient opmerking dat één of twee dagen na de levering van de panden aan [naam01] en [naam03] , op respectievelijk 15 februari 2006 en 9 juni 2006, telkens een bedrag van € 50.000,00 door [getuige01] is overgemaakt naar een bankrekening van de verdachte.
Valselijk opmaken
De eerste vraag die aan het hof voorligt, is of de verdachte voornoemde arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen inzake [naam01] , [naam02] en [naam03] valselijk heeft opgemaakt.
Het valselijk opmaken van geschriften veronderstelt opzet. Voor elk geschrift, dus ongeacht de aard, functie en het gebruik ervan, geldt dat het opzettelijk vals wordt opgemaakt als daarin opzettelijk onjuistheden worden vermeld. Bij intellectuele valsheid moet degene die het geschrift opmaakt, weten dat de inhoud onjuist is, althans daar voorwaardelijk opzet op hebben.
Het hof overweegt dat de inhoud van de arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen
onjuistheden vermelden omdat zij deden voorkomen dat [naam01] , [naam02] en [naam03] dienstverbanden
voor onbepaalde tijd, met een werkweek van 40 uren, waren aangegaan bij [bedrijf01] BV terwijl zij in werkelijkheid nimmer voor dat bedrijf hebben gewerkt of zouden gaan werken. Tevens staat in de model-werkgeversverklaringen vermeld dat aan de kant van de werkgever geen voornemen bestaat het dienstverband “binnenkort” te beëindigen, terwijl alle drie de dienstverbanden kort na indiensttreding door [bedrijf01] BV zijn beëindigd.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat [naam01] , [naam02] en [naam03] daadwerkelijk bij [bedrijf01] BV zouden gaan werken, of reeds werkzaam waren, en dat hij daarbij volledig is afgegaan op [getuige01] , zodat hij niet wist dat de inhoud van de arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen onjuist was. Voorts heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de dienstverbanden met deze werknemers heeft beëindigd omdat zij kennelijk geen werkzaamheden verrichtten. Het hof acht deze verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en acht, integendeel, bewezen dat de verdachte moet hebben geweten dat de (inhoud van) voornoemde stukken vals waren (was). Het hof volgt in dit verband voor een deel de motivering van de rechtbank.
De onderneming [bedrijf01] BV is een onderneming waarin volgens de Kamer van Koophandel vier mensen werkzaam zijn. [verdachte01] heeft dit tijdens zijn politieverhoren bevestigd en daarbij de namen genoemd van onder andere hemzelf, [getuige01] en [getuige02] , de technische man. Een dergelijke onderneming is zeer overzichtelijk. Als het personeelsbestand (aanzienlijk) wordt uitgebreid met in totaal drie werknemers – hetgeen bijna een verdubbeling betreft – dan heeft dat gevolgen voor de bedrijfsvoering. De verdachte heeft verklaard dat hij in de onderneming de dagelijkse leiding had over het personeel, zelf als enige beslissingsbevoegdheid had over het aannemen van mensen en ook dat hij als enige verantwoordelijk was voor de salarisbetalingen.
De getuige [getuige02] heeft zonder voorbehoud verklaard [naam01] , [naam02] en [naam03] niet te kennen, en dat, voor zover hij weet, er geen timmerlieden in dienst waren bij [bedrijf01] BV.
Door de verdachte is gesteld dat bij [bedrijf01] BV grote behoefte bestond aan extra personeel, teneinde boetes in verband met te late levering van schepen te voorkomen, en dat hij ervan uitging dat [naam01] , [naam02] en [naam03] daadwerkelijk bij en voor [bedrijf01] BV zouden gaan werken of reeds werkzaam waren. Niettemin heeft de verdachte desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep niet kunnen aangeven op welke wijze deze nieuwe personeelsleden werden ingezet, door wie zij werden aangestuurd en door wie erop werd toegezien dat zij naar behoren presteerden. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat het voor de verdachte volstrekt niet duidelijk was of met deze medewerkers bereikt werd wat hij verklaarde te willen bereiken – tijdige levering van schepen – of dat met deze medewerkers alleen maar extra kosten voor [bedrijf01] BV werden gemaakt om deze personen in staat te stellen de zes panden – waarvoor [naam01] , [naam02] en [naam03] hypotheken wilden aanvragen – te kopen. Dit maakt de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. In dit verband is van belang dat de verdachte financieel betrokken was bij de door [naam01] , [naam02] en [naam03] gekochte panden; hetzij als mede-eigenaar hetzij door het verstrekken van geldleningen aan [getuige01] (de verdachte heeft hierover wisselend verklaard). Hij had er dus alle belang bij dat deze panden verkocht werden en dus ook dat de (potentiële) kopers van die panden de financiering daarvoor rond kregen. Gelet op deze feiten en omstandigheden gaat het hof voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij ervan uitging dat genoemde personen daadwerkelijk bij en voor [bedrijf01] BV zouden gaan werken of reeds werkzaam waren.
Aan de door [getuige01] in eerste aanleg ter terechtzitting onder ede afgelegde verklaring gaat het hof grotendeels voorbij. Deze verklaring is in overwegende mate niet in lijn met zijn eerdere verklaring van 25 juli 2012 terwijl die verklaring van 25 juli 2012 aansluit bij de hiervoor vastgestelde gang van zaken en bevoegdheidsverdeling binnen het bedrijf.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
wistdat [naam01] , [naam02] en [naam03] nimmer werkzaamheden voor [bedrijf01] BV verrichtten of zouden gaan verrichten en dat de verdachte in die wetenschap de arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen, die het tegenovergestelde suggereerden, opzettelijk in strijd met de waarheid heeft opgemaakt.
Oogmerk het geschrift als echt en onvervalst te (doen) gebruiken
De tweede vraag die aan het hof voorligt, is of de verdachte de bedoeling heeft gehad de arbeidsovereenkomsten en model-werkgeversverklaringen inzake [naam01] , [naam02] en [naam03] als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (oogmerk van misleiding).
Oogmerk in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft betrekking op het gebruik van het valse geschrift en niet op de valsheid zelf. Dit oogmerk kan dus bestaan ongeacht de vorm van opzet bij het valselijk opmaken. Het oogmerk van misleiding betekent dat er potentiële derden in het spel moeten zijn die niet van de valsheid op de hoogte zijn.
Het (volle) opzet op het valselijk opmaken van de geschriften is reeds hiervoor aan bod gekomen. Het oogmerk de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken is op zijn beurt in de onderhavige zaak evident. Het is een feit van algemene bekendheid dat een arbeidsovereenkomst en een (model-)werkgeversverklaring jegens derden gebruikt (kunnen) worden om bijvoorbeeld kredietwaardigheid aan te tonen jegens een potentiële verhuurder of, zoals in deze zaak, een potentiële hypotheekverstrekker. Wat [naam01] betreft, heeft [getuige01] bij de politie verklaard zeker te weten dat de verdachte wetenschap had van de verkoop van panden aan [naam01] . De verdachte wist dus dat de geschriften door [naam01] gebruikt zouden (kunnen) worden bij een hypotheekaanvraag waardoor derden, banken, zouden worden misleid die niet van de valsheid op de hoogte waren. Dit geldt
mutatis mutandisvoor [naam02] en [naam03] . Hieruit volgt dat de verdachte het oogmerk heeft gehad de geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. De verdachte heeft verklaard dat [getuige01] de arbeidsovereenkomsten inzake [naam01] , [naam02] en [naam03] heeft opgesteld en dat hijzelf deze overeenkomsten heeft ondertekend. Voor het opmaken van de arbeidsovereenkomsten en ook de model-werkgeversverklaringen hadden de verdachte en [getuige01] de (persoons)gegevens nodig van [naam01] , [naam02] en [naam03] die aldus door hen (moeten) zijn aangeleverd. De verdachte heeft ook verklaard dat hij de model-werkgeversverklaringen zelf heeft ingevuld en ondertekend. [getuige01] heeft verklaard dat hij deze ingevulde en getekende werkgeversverklaringen van de verdachte ontving en dat hij, [getuige01] , de stukken vervolgens aan [naam06] gaf voor het regelen van de hypotheken.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en voornoemde medeverdachten. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen met anderen wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
Op grond het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, een zestal geschriften valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk deze geschriften als echt en onvervalst (door anderen) te (doen) gebruiken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 27 april 2006 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten:
  • arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] BV en [naam01] d.d. 15 september 2005 (Dossier [naam01] , p. 162-163) en;
  • arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] BV en [naam02] d.d. 1 juli 2005 (Dossier [naam02] , p. 43-44) en;
  • arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf01] BV en [naam03] d.d. 1 januari 2006 (Dossier [naam03] , p. 45-46) en;
  • model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam01] ondertekend door [bedrijf01] BV) d.d. 19 december 2005 (Dossier [naam01] , p. 45) en;
  • model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam02] ondertekend door [bedrijf01] BV) d.d. september 2005 (Dossier [naam02] , p. 40) en;
  • model-werkgeversverklaring voor werknemer [naam03] ondertekend door [bedrijf01] BV) d.d. 27 april 2006 (Dossier [naam03] , p. 43),
bestaande die valsheid hierin dat – zakelijk weergegeven – valselijk en in strijd met de waarheid, op:
  • bovengenoemde arbeidsovereenkomsten vermeld is dat [naam01] en [naam02] en [naam03] dienstbetrekkingen zijn aangegaan voor onbepaalde tijd (met een werkweek van 40 uur) bij [bedrijf01] BV en;
  • bovengenoemde model-werkgeversverklaringen vermeld is dat [naam01] en [naam02] en
[naam03] een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd (of is aangesteld in vaste dienst) bij [bedrijf01] BV en (aan de kant van de werkgever) er geen voornemens zijn deze dienstverbanden binnenkort te beëindigen,
zulks telkens met het oogmerk om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in bijlage II van het vonnis waarvan beroep onder de nummers 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10, 11, 15, 16, 17, 18 en 24 met dien verstande dat in de bewijsmiddelen 1, 2, 3 en 4 in plaats van 6 november 2015 wordt gelezen 5 april 2013 en dat in de bewijsmiddelen 15, 16, 17 en 18 in plaats van 28 oktober 2015 wordt gelezen 8 april 2013.
Een proces-verbaal van verhoor van 3 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam02] , doorgenummerde pagina’s 439-447).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
(pagina 441)
Hoeveel personen werkten er voor [bedrijf01] BV in de jaren 2005 en 2006?
Als ik mezelf meereken, zaten wij op vier of drie. Als boekhouder was het [getuige01] .
[getuige02] was de technische man en ook was er nog iemand genaamd [naam07] . Hij hield zich bezig met de afbouw en begeleiding.
Wie had de dagelijkse leiding over het personeel?
Ikzelf.
Wie deed de werving van nieuw personeel in 2005 en 2006?
Ik nam zelf personeel aan.
Wie besloot of een persoon in dienst kon komen bij [bedrijf01] BV?
Uiteindelijk was ik degene die de beslissing nam.
(pagina 442)
Wie stelde de arbeidscontracten op?
[getuige01] .
Wie maakte de salarisstroken?
[getuige01] .
Wie voerde de salarisbetalingen uit?
Dat deed ik. Ik was de enige die betalingen kon uitvoeren.
Hoe was de administratieve organisatie geregeld bij [bedrijf01] BV?
Dat doet [getuige01] .
Ik ken [getuige01] in elk geval vanaf 1998 en misschien al zelfs vanaf 1997.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 3 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam02] , doorgenummerde pagina’s 448-459).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
(pagina 451-452)
Ik, verbalisant [verbalisant01] , toon u twee arbeidsovereenkomsten tussen [naam02] en [bedrijf01] BV.
Wie heeft dit document ondertekend?
Die heb ik ondertekend.
Van wie is de paraaf op de eerste pagina?
Die is van mij.
(pagina 453)
Ik, verbalisant [verbalisant01] , toon u een tweetal werkgeversverklaringen van [naam02] .
Waar was dat (het hof begrijpt: het invullen van de werkgeversverklaringen)?
Die heb ik op kantoor ingevuld op de [adres02] .
(pagina 454)
Wie heeft de handtekening gezet op de werkgeversverklaringen?
Ik denk dat ik die heb gezet. Ik zie hier de twee puntjes staan naast mijn handtekening. Ik gebruik altijd die twee puntjes naast mijn handtekening.
Wie was er binnen [bedrijf01] BV verantwoordelijk voor het verwerken van werkgeversverklaringen?
[getuige01] (
het hof begrijpt: [getuige01]) draaide de blanco werkgeversverklaring uit en dan kreeg ik die blanco werkgeversverklaring met het arbeidscontract om het in te vullen. De cijfers, dus de brutobedragen, voor deze werkgeversverklaring krijg ik denk ik van [getuige01] (
het hof begrijpt: [getuige01]) op een memoblaadje.
(pagina 455)
Wie zorgde voor de uitbetaling (het hof begrijpt: van het salaris)?
Via de bank deed ik de betalingen.
4. Een proces-verbaal van verhoor van 3 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam01] , doorgenummerde pagina’s 1242-1253).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
(pagina’s 1244-1245)
Ik, verbalisant [verbalisant01] , toon u twee arbeidsovereenkomsten tussen [naam01] en [bedrijf01] BV.
Wie heeft dit document ondertekend?
Dat heb ik gedaan. Dit is absoluut mijn handtekening.
(pagina 1246)
Heeft u hem weleens aan het werk gezien?
Nee, dat denk ik niet.
(pagina 1247)
Ik, verbalisant [verbalisant01] , toon u een tweetal werkgeversverklaringen van [naam01] afkomstig uit het hypotheekdossier.
Wie heeft deze werkgeversverklaringen ingevuld?
Het lijkt mijn handschrift te zijn.
(pagina 1248)
Wie heeft de handtekening gezet op de werkgeversverklaringen?
Volgens mij heb ik die gezet. Als ik een handtekening zet, zet ik altijd twee puntjes. Die zie ik op deze kopie ook terug.
(pagina 1250)
Wie zorgde voor de uitbetaling (het hof begrijpt: van het salaris)?
Ik betaalde.
5. Een proces-verbaal van verhoor van 3 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam03] , doorgenummerde pagina’s 1046-1056).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 april 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
(pagina’s 1048-1049)
Ik, verbalisant [verbalisant02] , toon u een arbeidsovereenkomst van [bedrijf02] en [bedrijf01] BV.
Wat kunt u zeggen over dit document?
Dat is een arbeidsovereenkomst [bedrijf01] BV. Ik zie dat op de eerste pagina mijn handtekening staat.
Wie heeft dit document opgemaakt en waarom denkt u dat?
Dat moet [getuige01] geweest zijn, omdat hij in die periode de arbeidsovereenkomsten opmaakte.
Wie heeft dit document ondertekend?
Ik.
(pagina 1050)
Ik, verbalisant [verbalisant02] , toon u een tweetal werkgeversverklaringen van [bedrijf02] afkomstig uit het hypotheekdossier.
Wat kunt u zeggen over deze documenten?
Dat zijn werkgeversverklaringen [bedrijf01] BV.
Wie verwerkte voor [bedrijf01] BV de werkgeversverklaringen?
[getuige01] (
het hof begrijpt steeds: [getuige01]) draaide ze uit en ik vulde ze in.
Wie heeft deze werkgeversverklaringen ingevuld?
Het is gewoon mijn handschrift.
(pagina 1051)
Op de zojuist getoonde werkgeversverklaringen staat rechts onderin een handtekening en een stempel.
Wiens handtekening is dit?
Die heb ik gezet. Ik herken mijn handtekening. Op deze zie ik ook weer die twee puntjes.
(pagina 1052)
Ik, verbalisant [verbalisant02] , toon u een tweetal salarisspecificaties welke zijn gebruikt om een hypothecaire financiering aan te vragen bij een geldverstrekker.
Wie zorgde voor de uitbetaling (het hof begrijpt: van het salaris)?
Als hij iets heeft gekregen dan heb ik dat gedaan.
6. Een proces-verbaal van verhoor van 12 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam02] , doorgenummerde pagina’s 401-438).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
12 oktober 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam02]:
(pagina 403)
Welke werkgever(s) had u in de periode 2005 en 2006?
Toen had ik geen werkgevers. In die tijd gebruikte ik veel drugs. Ik ben eigenlijk altijd zelfstandige geweest in die periode en heb nooit echt meer een vast contract gehad.
(pagina 405)
Ik ben nog nooit bij [bedrijf01] geweest. Ik ben er dus ook nooit in dienst geweest.
(pagina 412)
Welke werkzaamheden heeft u verricht voor de bedragen die u [bedrijf01] BV heeft ontvangen?
Ik heb er niet gewerkt.
(pagina 413)
Op 15 september 2005 is [naam01] in dienst gekomen bij [bedrijf01]
BV. Hebben jullie samengewerkt?
Nee. Natuurlijk niet. Ik wil nog wel vertellen dat ik zelf ook wel wist dat mijn inkomen misschien aan de lage kant zou zijn om een hypotheek te krijgen. Ik wist dat dit moeilijk zou zijn. Toen ik dit besprak met meneer [naam06] (
het hof begrijpt: [naam06]) zei hij: wacht maar, ik regel dit wel. Dat is geen probleem.
Hoe ging hij dit regelen?
Hij regelde alle papieren. [naam06] is twee keer met een stapel papieren bij mij geweest. Ik tekende alle papieren blindelings zonder de inhoud te bekijken.
7. Een proces-verbaal van verhoor van 15 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam01] , doorgenummerde pagina’s 977-980).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
15 maart 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam01]:
(pagina 978)
In 2005 ben ik vrij gekomen uit de gevangenis. Ik ben toen bij [naam02] gaan wonen. Ik weet dat [naam02] in 2005 bezig was om twee huizen te kopen. [naam06] (
het hof begrijpt: [naam06]) zou dat voor hem regelen. [naam02] zei tegen mij dat het erg makkelijk was om panden te krijgen en [naam06] kon dit voor je regelen.
(pagina 979)
[naam06] vertelde mij dat ik twee panden op mijn naam kon nemen en dat hij alles voor mij zou regelen. Ik wilde dit wel. Bij de tweede afspraak in café [plek01] had [naam06] een arbeidsovereenkomst meegenomen [bedrijf01] . [naam06] gaf aan dat ik daar op de loonlijst in vaste dienst zou komen. Dit was om de huizen te krijgen. Ik zou daar niet gaan werken en ik heb daar ook helemaal nooit gewerkt. Ik heb ook nog mijn handtekening gezet onder andere papieren. [naam06] en ik wisten allebei dat ik niet bij [bedrijf01] zou gaan werken. Alles was ingevuld met mijn naam erop. Deze gegevens had ik al in een eerdere afspraak aan [naam06] gegeven.
8. Een proces-verbaal van verhoor van 15 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam01] , doorgenummerde pagina’s 981-1010).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
15 maart 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam01]:
(pagina’s 983-984)
Ik, verbalisant [verbalisant01] , toon u een arbeidsovereenkomst van de onderneming [bedrijf01] BV.
Van wie zijn de handtekeningen op de arbeidsovereenkomst?
Ik zie dat mijn handtekening erop staat.
[naam06] zei tegen mij dat wanneer ik de huizen op naam zou hebben ik van de loonlijst bij [bedrijf01] afgehaald zou worden en dat ik dan nog een keer geld op mijn
rekening zou krijgen.
(pagina 988)
Heeft u ooit werkzaamheden verricht voor [bedrijf01] BV of [verdachte01] ?
Nee, nooit.
9. Een proces-verbaal van verhoor van 21 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam03] , doorgenummerde pagina’s 369-396).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op
21 augustus 2011 (
het hof begrijpt: 21 september 2011) tegenover verbalisanten afgelegde
verklaring van
[naam03]:
(pagina 371)
U wordt verdacht van betrokkenheid bij fraude bij de aan- en verkoop van woningen.
Wat kunt u daarover vertellen?
Ik kwam in 2005 vrij uit de gevangenis en ging een tijdje bij een vriend wonen. Die vriend heet [naam01] . Hij stelde mij voor aan [naam06] (
het hof begrijpt steeds: [naam06]), die makelaar was. [naam01] had een huis gekocht via [naam06] . [naam06] had voor mij ook een huis. Ik had geen werk maar ik kon een contract krijgen bij dat scheepsbouwbedrijf. Ik zei perfect, doe maar. Ik kon [naam06] machtigen. Hij zou dan namens mij met de bank praten en zo. Later had [naam06] nog een huis voor mij.
(pagina 374)
Waar sprak je doorgaans af met [naam06] ?
We spraken af in het centrum bij [plek02] . Ik ging dan in zijn auto zitten en dan namen we de papieren door. Hij wees aan wat ik moest tekenen. Ik heb niet gelezen wat ik moest tekenen.
(pagina 378)
Wat voor werk deed u bij [bedrijf01] ?
Ik heb nooit aan een schip getimmerd.
Heb je weleens contact gehad met [bedrijf01] ?
Nee. Ik ben er ook nooit geweest.
(pagina’s 384-385)
Ik, verbalisant [verbalisant02] , toon de verdachte de arbeidsovereenkomst afkomstig uit het hypotheekdossier.
Wat kunt u zeggen over deze arbeidsovereenkomst?
Dat is mijn contract. Dat herken ik.
Van wie zijn de handtekeningen op de arbeidsovereenkomst?
Die bij mijn naam staat, is mijn handtekening.
Waar en wanneer heb je dit getekend?
Ik ben nooit op een kantoortje of zo geweest. Ik neem aan dat het bij [naam06] in de auto is gebeurd.
10. De schriftelijke verklaring van
[getuige01]van 20 januari 2017, voorgehouden door de voorzitter ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 april 2017 en opgenomen in het proces-verbaal van die terechtzitting.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
In de jaren 2003/2004 ben ik samen met [verdachte01] (
het hof begrijpt steeds: de verdachte) gaan investeren in onroerend goed.
Ergens in 2005 zijn we benaderd door [naam06] (
het hof begrijpt steeds: [naam06]).
Wij hadden op dat moment enkele panden in ons bezit, die we weer zo snel mogelijk wilden doorverkopen. [naam06] zei dat hij snel kopers kon aandragen.
Enige tijd later informeerde [naam06] dat hij een potentiële koper had. Hij vroeg of het een probleem was als de koper twee woningen tegelijkertijd zou kopen.
Niet veel later bleek dat de koper niet voldeed aan de normen om een hypotheek te kunnen krijgen. Dat vertelde [naam06] . Het idee is toen opgekomen een dienstverband aan de koper te geven. We zouden gewoon loon betalen. We hebben ons teveel laten leiden door het idee dat we die woningen dan meteen konden verkopen. Dat was goed voor onze cashflow.
Uiteindelijk zijn we uit elkaar gegaan en heeft [naam06] de gegevens van de koper (het bleek om [naam02] te gaan) doorgegeven, zodat ik het administratieve gedeelte kon regelen: het maken van de loonstrook en het maken van een arbeidsovereenkomst. Deze arbeidsovereenkomst heeft [verdachte01] getekend en is later meegegeven aan [naam06] zodat [naam02] ook kon tekenen. [verdachte01] zorgde dat alle betalingen werden gedaan. Enige tijd later kwam [naam06] de koopovereenkomst brengen om te laten tekenen door mijn broer
[naam08] . Ik heb hier verder zorg voor gedragen.
Een paar weken later belde [naam06] dat de hypotheek van de koper goedgekeurd was en konden we een afspraak maken met de notaris.
Later bleek dat [naam06] nog andere kopers had die ook twee huizen wilden kopen. Omdat het bij [naam02] goed was gegaan, hebben wij daar toen weer aan meegewerkt. Bij de andere kopers is het eigenlijk allemaal hetzelfde gelopen.
Opbrengst panden
De dag na het passeren van de panden bij de notaris werden de gelden vrijgegeven en zijn de gelden uiteindelijk bij mij terechtgekomen.
[verdachte01] kreeg vervolgens ook zijn deel, want de panden waren immers van ons beiden. De helft van de totale opbrengst is naar hem gegaan.
In 2009 hebben [verdachte01] en ik een fiscale controle gehad naar aanleiding van een boekenonderzoek bij mijn broer. [naam08] . De fiscus zag de verkopen van een aantal panden op zijn rekening. Uiteindelijk is hier uitgekomen dat mijn broer [naam08] geen naheffing kreeg omdat mijn broer kon aantonen dat (hij) alle bedragen die bij hem zijn binnen gekomen weer naar ons heeft overgemaakt.
[naam06] was onze enige contactpersoon.
Alle kopers heb ik voor het eerst gezien bij de notaris.
11. De verklaring van de getuige
[getuige01], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van
6 april 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De kopers (
het hof begrijpt: [naam02] , [naam01] en [naam03]) waren niet in dienst bij [bedrijf01] .
12. Een proces-verbaal van 25 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam01] , doorgenummerde pagina’s 1182-1207).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 juli 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige01]:
(pagina 1185-1186)
Ik, verbalisant [verbalisant03] , toon u twee arbeidsovereenkomsten tussen [naam01] en [bedrijf01] BV. Uit de verklaring van [verdachte01] komt naar voren dat deze arbeidsovereenkomst door u is opgemaakt.
Wat kunt u hierover verklaren?
Dat klopt.
Waar heeft u deze gemaakt?
Deze heb ik gemaakt op mijn kantoor in Ridderkerk. Deze komt uit mijn computer.
(pagina 1189)
Ik, verbalisant [verbalisant01] , toon u een tweetal werkgeversverklaringen van [naam01] afkomstig uit de hypotheekdossiers van de [adres03] .
Wat kunt u zeggen over deze documenten?
Deze zijn door [verdachte01] (
het hof begrijpt steeds: de verdachte) getekend. Ik herken zijn handschrift.
Wie heeft deze werkgeversverklaringen ingevuld?
[verdachte01] .
Wie heeft de werkgeversverklaringen ondertekend?
[verdachte01] .
(pagina 1190)
Wist jij op dat moment al dat [naam06] de hypotheken voor [naam01] bij twee verschillende hypotheekverstrekkers ging aanvragen?
Hij heeft twee werkgeversverklaringen gevraagd en ik heb er twee gegeven. Ik wist ook dat hij hiermee hypotheken voor [naam01] zou gaan aanvragen.
Wist [verdachte01] dat de werkgeversverklaringen gebruikt zouden worden voor het aankopen van twee panden door [naam01] die van u waren?
Ik weet zeker dat [verdachte01] wist dat [naam01] de panden aan de [adres03] van mij ging kopen.
13. De verklaring van
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 april 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor dat het volgens de verklaring van medeverdachte [getuige01] ging om de verkoop van zes panden die op naam van mij en van medeverdachte [getuige01] stonden, die in een gezamenlijke portefeuille zaten en waarvan de winst aan ons beiden is toegevloeid.
Ja dat klopt. Ik heb 2 x € 50.000 ontvangen.
U houdt mij voor dat de 2 x € 50.000 behoorlijk samenvalt met de verkoop van de panden aan [naam03] en [naam01] en u vraagt mij of ik uit de eerste transactie ( [naam02] ) ook geld heb gekregen. Ik heb wel eens cashbetalingen gehad.
14. Een proces-verbaal van 23 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (zaaksdossier [naam02] , doorgenummerde pagina’s 1424-1426).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juli 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
getuige [getuige02]:
(pagina 1424)
Sinds wanneer bent u in dienst bij [bedrijf01] BV?
Ik heb sinds 2004 of 2005 gewerkt voor [verdachte01] voor verschillende bedrijven, ook voor [bedrijf01] .
(pagina 1425)
Waren er timmerlieden in dienst [bedrijf01] BV?
Niet dat ik weet.
Had [bedrijf01] BV vakmensen in dienst buiten uzelf?
Nee.
Wat zegt de scheepswerf van [naam04] in Sliedrecht u?
Dit is een machinefabriek. Ik ben daar niet in dienst geweest en ik heb daar niet gewerkt. [naam04] was een van de onderaannemers die schepen voor [bedrijf01] BV afbouwde.
Wat kunt u verklaren over de man afgebeeld op fotonummer 6?
Ik zou niet weten wie dit is.
Wat kunt u verklaren over de man afgebeeld op fotonummer 17?
Ik zou niet weten wie dit is. Ik heb deze man nooit eerder gezien.
Wat kunt u verklaren over de man afgebeeld op fotonummer 18?
Ik zou niet weten wie dit is. Ik heb deze man nooit eerder gezien.
Kan het zijn dat deze mannen, afgebeeld op de foto’s, in dienst zijn geweest bij [bedrijf01] BV?
Het lijkt mij sterk, anders zou ik hen gezien moeten hebben.
Zijn er nog losse dienstverbanden geweest van mensen voor [bedrijf01] BV?
Niet dat ik weet.
Opmerking van verbalisanten:
De aan de getuige [getuige02] getoonde foto’s betreffen foto’s van:
Foto 6: [bedrijf02] , geboren [geboortedatum02] 1975 te [geboorteplaats02] .
Foto 17: [naam01] , geboren [geboortedatum03] 1976 te [geboorteplaats03] .
Foto 18: [naam02] , geboren [geboortedatum04] 1978 te [geboorteplaats04] .
15. Een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf01] BV, gedateerd 5 maart 2010 (zaaksdossier [naam01] , doorgenummerde pagina’s 1137-1139).
Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen valse arbeidsovereenkomsten en valse model-werkgeversverklaringen opgemaakt, waarin werd voorgewend dat drie personen een vast dienstverband hadden bij het bedrijf van de verdachte terwijl zij in werkelijkheid geen werkzaamheden voor dat bedrijf verrichtten of zouden gaan verrichten. Deze geschriften zijn enkel opgemaakt om aan banken te kunnen overleggen in het kader van de door of namens deze drie personen gedane hypotheekaanvragen van in totaal zes panden. De banken hebben de hypothecaire geldleningen verstrekt, waardoor de drie personen de panden konden kopen; panden waarin de verdachte en [getuige01] financiële belangen hadden. De drie personen konden of wilden op enig moment de maandelijkse hypotheeklasten niet meer dragen. Ten gevolge hiervan zijn alle panden middels executoriale verkoop verkocht. Het verschil tussen het geëxecuteerde bedrag en de verstrekte hypothecaire geldleningen van deze zes panden bedroeg € 544.259,00.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van de verdachte een essentiële schakel vormden in deze frauduleuze constructie en dat die tot gevolg hebben gehad dat zowel de betrokken banken als ook de betrokken kopers grote schade hebben geleden. De banken hebben vorderingen op de kopers die zij vooralsnog niet (geheel) kunnen innen en voor de kopers betekent dit dat hen tot die tijd een grote restschuld bij deze banken boven het hoofd hangt. Het hof rekent dit de verdachte aan. Zoals vermeld, had de verdachte financiële belangen in de panden, die middels voornoemde constructie tegen hoge prijzen verkocht konden worden. Kennelijk heeft de verdachte bij zijn handelen alleen stilgestaan bij zijn eigen mogelijke gewin en zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen voor anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 januari 2023 betreft de huidige strafzaak de enige strafrechtelijke veroordeling van de verdachte. In het voordeel van de verdachte houdt het hof bovendien rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in 2005-2006 is gepleegd. Dit maakt dat het hof thans geen gevangenisstraf zal opleggen, ook niet in voorwaardelijke vorm, ook al rechtvaardigt de ernst van het bewezenverklaarde dat wel.
Redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM
Uitgangspunt is dat de behandeling van de onderhavige zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met in eerste aanleg een einduitspraak binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, en dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (vgl. HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197). Bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid
van de zaak en de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop.
Eerste aanleg
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dwingt artikel 6 EVRM niet tot de opvatting dat het eerste politieverhoor van de verdachte steeds als een zodanige handeling heeft te gelden. Wel dienen de eventuele inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Het hof stelt vast dat de verdachte op 3 april 2012 als zodanig door de politie is verhoord in de verschillende zaaksdossiers. Uit de van die verhoren opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de verdachte voor deze verhoren middels een brief schriftelijk is uitgenodigd, waarin hem was meegedeeld dat hij zich kon laten bijstaan door een raadsman. De verdachte is niet aangehouden, noch zijn andere dwangmiddelen tegen hem toegepast, en na zijn verhoren op 3 april 2012 heeft hij het politiebureau in vrijheid kunnen verlaten. Tijdens de politieverhoren heeft de verdachte een ontkennende verklaring afgelegd. Hoewel de verdachte tijdens deze verhoren kritisch aan de tand is gevoeld, heeft hij naar het oordeel van het hof niet reeds aan die verhoren de redelijke verwachting kunnen ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld.
Uit het schriftelijk requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg (pagina 17 onder) blijkt dat het openbaar ministerie – na handelingen/ontwikkelingen in zaken tegen medeverdachten – eerst in de loop van 2015 dan wel begin 2016 de megazaak [megazaak] is ‘gaan voorbereiden voor zitting’ en ‘de gang naar de rechtbank’ heeft ingezet. Wat betreft de zaak tegen de verdachte geldt dat in het najaar van 2016 getuigenverhoren bij de rechter-commissaris hebben plaatsgevonden en dat op 24 maart 2017 de inleidende dagvaarding is betekend.
Gelet op het voorgaande en nu de rechtbank op 15 mei 2017 einduitspraak heeft gedaan, is het hof – indachtig de termijn van twee jaren (15 mei 2015 - 15 mei 2017) – van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden. De verdediging heeft ook geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel moeten leiden.
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 23 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst thans arrest op
9 februari 2023, vijf jaren en ruim acht maanden later. Van bijzondere omstandigheden in de fase van het
hoger beroep is het hof niet gebleken. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met 3 jaren en ruim 8 maanden is overschreden.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat in beginsel een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend is, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. L.I.M. van Bergen en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 februari 2023.
=========================================================================
[…]