Het hof stelt voorop dat de rechtbank in r.o. 4.16 een opsomming heeft gegeven van andere, indertijd bestaande schulden van [appellant] , waaruit volgens de rechtbank blijkt dat hij al diep in de schulden zat. In r.o. 4.17 heeft de rechtbank opgemerkt dat de maandelijkse hypotheeklasten € 639,00 bedroegen. [appellant] heeft hiertegen niet gegriefd, zodat dit als vaststaand wordt aangenomen.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het op grond daarvan duidelijk was dat het slechts een kwestie van afzienbare tijd zou zijn geweest dat de woning zou zijn geëxecuteerd; was het niet op initiatief van [bedrijf] dan wel op initiatief van een andere schuldeiser.
[appellant] heeft in dat licht bezien zijn stelling onvoldoende specifieke gestaafd. Het hof komt dan ook, net als de rechtbank in r.o. 4.17, tot het oordeel dat wanneer voornoemde schulden en hypotheeklasten worden afgezet tegen de hoogte van een bijstandsuitkering, het niet aannemelijk is dat [appellant] financieel het hoofd boven water hield voordat hij [geïntimeerde] als zijn advocaat inschakelde op 31 juli 2013. Dat dit in de gegeven situatie wél mogelijk zou zijn geweest indien [appellant] wél een bijstandsuitkering vanaf 27 juni 2013 had ontvangen, heeft [appellant] (ook) in hoger beroep onvoldoende concreet gemaakt.
Wat in het bijzonder ontbreekt, is een inzichtelijk en onderbouwd betoog over alle inkomsten en uitgaven van [appellant] en de wijze waarop hij daarmee aan zijn diverse verplichtingen had kunnen voldoen. Het enkele feit dat hij eerder ongeveer € 200,00 per maand op de hypotheekschuld zou hebben ingelopen (ook enkel - en naar het hof meent: onvoldoende - onderbouwd met een transcript van een telefonisch onderhoud dat met [bedrijf] zou zijn gevoerd), volstaat daartoe niet.
Verder laat [appellant] hier ten onrechte buiten beschouwing dat een voor hem gunstige beslissing op bezwaar niet al op 27 juni 2013 zou zijn genomen, maar pas zeer geruime tijd nadien en hij dus hoe dan ook de bijstand niet al in juni 2013 zou hebben ontvangen.
Daarbij acht het hof van belang dat [bedrijf] [appellant] al op 10 september 2014 - dus voordat op de bezwaren was beslist - heeft gemaand tot voldoening van de volledige hypotheekschuld, dat [appellant] [bedrijf] op 27 oktober 2014 heeft laten weten dat zijn uitkering ‘
gegrond [is] verklaard vanaf maart 2014’, de woning desondanks op 26 november 2014 is geveild alsook dat hij geen enkel inzicht heeft gegeven in de daaropvolgende correspondentie die kennelijk met [bedrijf] op 5, 11 en 18 november 2014 is gevoerd.