ECLI:NL:GHAMS:2023:3063

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
200.322.112/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van gemeenschap van goederen met betrekking tot woning in Polen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding van partijen, die in 2017 zijn gehuwd in Polen. Hun huwelijk is op 7 december 2022 ontbonden. De man, die de Poolse nationaliteit heeft, en de vrouw, die de Litouwse nationaliteit heeft, zijn in geschil over de verdeling van een woning in Polen. De rechtbank had in een eerdere beschikking bepaald dat de woning aan de man zou worden toegedeeld, onder de voorwaarde dat de vrouw kon worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De man verzoekt in hoger beroep om de woning niet ter verdeling voor te leggen en stelt dat deze woning niet onder de gemeenschap van goederen valt. De vrouw verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man in de proceskosten te veroordelen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de brief van de man met nieuwe verzoeken buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet tijdig was ingediend. De man heeft één grief gericht tegen de bestreden beschikking en stelt dat het onaanvaardbaar is dat de vrouw zich beroept op een verdeling bij helfte van de woning, aangezien hij deze woning met eigen middelen heeft gebouwd en het voorhuwelijks vermogen betreft. De vrouw betwist dit en stelt dat zij ook heeft bijgedragen aan de bouw van de woning.

Het hof overweegt dat, hoewel de man enkele omstandigheden aanvoert die zijn verzoek onderbouwen, deze niet zo uitzonderlijk zijn dat een afwijking van de regel van verdeling bij helfte gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, aangezien partijen voorheen met elkaar getrouwd zijn geweest.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 12 december 2023
Zaaknummer: 200.322.112/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/15/321278 / FA RK 21-5005 en
C/15/327342 / FA RK 22-1874
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2
De man is op 16 januari 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 18 oktober 2022 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), met bovengenoemd kenmerk.
1.3
De vrouw heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4
De man heeft op 11 oktober 2023 nog een brief met bijlagen ingediend.
1.5
De zaak is op 13 oktober ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Poolse taal, mw. J. Proszkowski;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Litouwse taal, mw. L. de Vries.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2017 gehuwd te [plaats B] , Polen. Hun huwelijk is op 7 december 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 oktober 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
De man heeft de Poolse nationaliteit. De vrouw heeft de Litouwse nationaliteit.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de wijze van verdeling vastgesteld van het onroerend goed in [plaats B] , Polen aan [adres] , bestaande uit grond met daarop een woning (hierna ook: de woning in Polen) en de aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening overeenkomstig hetgeen in rechtsoverwegingen 2.4.16 tot en met 2.4.24 is overwogen. Samengevat komt deze wijze van verdeling erop neer dat de woning in Polen aan de man wordt toegedeeld, tegen een nog te taxeren waarde, onder de voorwaarde dat de vrouw kan worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening en met de bepaling dat aan haar de helft van de overwaarde wordt uitgekeerd. Als sprake is van een onderwaarde, moet deze door partijen, ieder voor de helft, worden gedragen. Als de man niet in staat is het aandeel van de vrouw in de woning over te nemen en haar te laten ontslaan uit haar aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire lening, moet de woning worden verkocht.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de woning te Polen niet ter verdeling voorligt en daarvan uitgesloten dient te worden, dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de overwaarde van deze woning van de man en dat deze woning niet valt onder de gemeenschap van goederen dan wel dat er een andere verdeling dient te komen waarbij de man 90% toekomt van de overwaarde en de vrouw 10% subsidiair de man 80% en de vrouw 20% etc. dan wel een nadere verdeling in goede justitie nader te bepalen, kosten rechtens.
3.3.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (naar het hof begrijpt) de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het door de man verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen alsmede de man te veroordelen in de proceskosten.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof, mede gelet op het bezwaar van de vrouw, beslist dat de brief van de man van 11 oktober 2023 met producties buiten beschouwing wordt gelaten. Gelet op het bepaalde in artikel 87 lid 6 Rv moeten stukken uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht. Stukken die na die termijn in het geding worden gebracht, worden buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Dat is gesteld noch gebleken.
4.2
De man heeft één grief gericht tegen de bestreden beschikking en primair aangevoerd dat de woning in Polen uitgesloten moet worden van de gemeenschap, subsidiair dat een andere verdeling dan bij helfte moet plaatsvinden. Ter zitting in hoger beroep heeft de man toegelicht dat zijn primaire grondslag aldus moet worden begrepen dat hij van mening is dat op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid de woning in Polen aan hem moet worden toegedeeld zonder dat hij enige vergoeding aan de vrouw verschuldigd is.
De vrouw heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de man in hoger beroep voor het eerst nieuwe verzoeken lijkt te formuleren die zien op uitsluiting van bestanddelen van de gemeenschap, hetgeen naar haar mening niet toegelaten is. Dit verweer faalt. Op grond van artikel 283 Rv jo 130 lid 1 Rv jº artikel 362 Rv komt aan een partij in hoger beroep de bevoegdheid toe haar verzoek of de gronden daarvan te wijzigen. Deze bevoegdheid is in die zin beperkt dat de wijziging van het verzoek (behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen) niet later dan bij het beroepschrift of het verweerschrift dient plaats te vinden. Indien de wijziging van het verzoek leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de wederpartij in haar verweer of anderszins in strijd is met de eisen van een goede procesorde, worden de grenzen van het toelaatbare overschreden.
De man heeft zijn verzoek bij het beroepschrift gewijzigd/vermeerderd, zodat aan voornoemde in beginsel strakke regel (de twee-conclusieleer) is voldaan. Het hof is niet gebleken van onredelijke vertraging van het geding. Evenmin is gebleken van onredelijke bemoeilijking van de mogelijkheid van de vrouw tot verweer.
4.3
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw zich jegens hem beroept op een verdeling bij helfte van de woning in Polen. Hij heeft in 2003 een stuk grond aangekocht, terwijl partijen pas in 2017 zijn getrouwd. Er is dan ook sprake van voorhuwelijks vermogen. De man heeft bouwmaterialen gekocht en het huis gebouwd met eigen geld, dat hij van zijn ouders en uit de verkoop van twee auto’s had gekregen. Ook heeft hij in 2004 een lening afgesloten die hij zelf is gaan terugbetalen. Tot 2006 heeft de man circa 200.000 Poolse zloty ingelegd. In zijn subsidiaire variant wenst de man dit bedrag vergoed te zien, waarna eventueel volgens de door hem voorgestane verdeelsleutel kan worden verdeeld. De door de vrouw op de bankrekening van de man gestorte bedragen betreffen geen bijdragen voor de bouw van de woning in Polen.
4.4
De vrouw voert aan dat zij altijd nauw betrokken is geweest bij de bouw van de woning in Polen en dat zij in dit kader ook veel heeft geïnvesteerd. Zij heeft in de periode van juni 2014 tot en met september 2018 in totaal € 46.033,- gestort op de bankrekening van de man waarmee betalingen voor de woning in Polen zijn verricht. Zij betwist dat de man de door hem gestelde bedragen in de woning heeft geïnvesteerd.
4.5
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime en dat zij getrouwd zijn geweest in de wettelijke gemeenschap van goederen. Ingevolge art. 1:100 (oud) BW hebben de echtgenoten in beginsel een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is niet geheel uitgesloten (afgezien van reeds in de wet genoemde gevallen). Zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, namelijk voor zover die meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap (vgl. HR 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1393 en HR 22 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:723).
De door de man aangevoerde omstandigheden, namelijk dat hij de grond in 2003 heeft aangekocht, dat sprake is van voorhuwelijks vermogen en dat hij met eigen geld de woning in Polen heeft gebouwd, zijn door de vrouw – met uitzondering van de datum van aankoop – gemotiveerd betwist en door de man niet (voldoende) onderbouwd. Het hof is van oordeel dat de door de man gestelde, door de vrouw gemotiveerd bestreden, omstandigheden, ook als deze zouden komen vast te staan, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien, niet zo uitzonderlijk zijn dat toepassing van de regel dat verdeling bij helfte dient plaats te vinden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De grief van de man faalt. Partijen kunnen aan de hand van het stappenplan dat in de bestreden beschikking is opgenomen, tot een verdeling van de woning komen.
4.6
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, omdat partijen voorheen met elkaar getrouwd zijn geweest.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van N.D.J. Esders als griffier, en is op 12 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.