ECLI:NL:GHAMS:2023:306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.294.999/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forumkeuze in huurgeschil met internationale aspecten en bevoegdheid van de Nederlandse rechter

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellanten] en [geïntimeerde], waarbij het gehuurde zich in [land 1] bevindt en de huurders in [land 2] wonen. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin zij zijn veroordeeld tot betaling van huurachterstand en een contractuele boete. De kantonrechter heeft geoordeeld dat partijen een forumkeuze hebben gemaakt voor de kantonrechter in Amsterdam of Breda, en dat deze keuze ook van toepassing is op het huidige geschil. Het hof heeft in deze tussenuitspraak voorlopig geoordeeld dat het bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, ondanks de internationale aspecten en de locatie van het gehuurde. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de rechtsmacht en de mogelijkheid van een minnelijke regeling. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.294.999/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8155598 CV EXPL 19-23687
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 februari 2023
inzake

1.[appellant 1] ,

bij leven wonend te [woonplaats 1] ,
2. [appellant 2] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. W.G.M. Vos te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. M.L. Dingemans te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd. Appellant sub 1 wordt [appellant 1] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 21 mei 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, van 5 maart 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens akte vermeerdering eis en aanvulling grondslagen, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens antwoordakte vermeerdering van eis, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij haar vorderingen niet zijn toegewezen en tot toewijzing van haar in hoger beroep gewijzigde vorderingen, met (in principaal en incidenteel hoger beroep) - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De door de kantonrechter in het tussenvonnis van 6 maart 2020 onder 1.1 tot en met 1.9 en in aanvulling daarop in 2.1 tot en met (2x) 2.2 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daar van uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2
[geïntimeerde] heeft met ingang van 1 januari 2016 aan [appellanten] een landhuis in [land 1] (hierna: het onroerend goed of het gehuurde) verhuurd voor een periode van vijf jaar (hierna: de huurovereenkomst). Daarbij werd een jaarlijkse huurprijs van € 100.000,- afgesproken. De bestemming was bedrijfsmatige verhuur van kamers en appartementen. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (hierna de ROZ-bepalingen) van toepassing verklaard.
2.3
[appellanten] hebben een huurachterstand laten ontstaan. [geïntimeerde] heeft in een eerdere procedure gevorderd [appellanten] te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag aan huurtermijnen, een contractuele boete en de huurtermijnen vanaf 3 december 2016. Voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding in die eerdere procedure heeft de (toenmalige) gemachtigde van [geïntimeerde] aan de gemachtigde van [appellanten] bij e-mail van 7 november 2016 het navolgende verzoek gedaan:
(…) In dit verband wil ik u vriendelijk verzoeken om namens uw cliënten te bevestigen dat uw cliënten – net als mijn cliënten – instemmen met:
– aanwijzing van de Nederlandse rechter als bevoegde rechter in dit geschil;
– aanwijzing van de kantonrechter te Amsterdam of Breda als de absoluut en relatief bevoegde rechter in dit geschil;
– domiciliekeuze van uw cliënten op uw kantooradres (in afwijking van artikel 32.1 van de Algemene Bepalingen bij de huurovereenkomst);
– toepasselijkheid van Nederlands recht op de huurovereenkomst. (…)
Daarop heeft de gemachtigde van [appellanten] bij e-mail van dezelfde datum als volgt gereageerd:
(...) mocht u een gerechtelijke procedure entameren, dan kan ik namens cliënten instemmen met de 4 voorwaarden zoals in uw onderstaande e-mail verwoord.
(…)
2.4
Bij vonnis van 12 juni 2017 zijn [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van achterstallige huur tot en met 3 december 2016, een contractuele boete en proceskosten. De vordering met betrekking tot de huurtermijnen na 3 december 2016 werd afgewezen, omdat die termijnen reeds op grond van de huurovereenkomst opeisbaar waren en [geïntimeerde] bij toewijzing van die vordering volgens de kantonrechter geen belang had.
2.5
Een week voor het in rov. 2.4 genoemde vonnis hebben partijen omtrent het op dat moment tussen hen bestaande geschil afspraken gemaakt. Die afspraken zijn vastgelegd in een door partijen ondertekende akte van dading van 5 juni 2017 (hierna: de akte van dading). Daarin zijn partijen onder meer een nieuwe huurprijs met ingang van 1 juni 2017 overeengekomen; € 65.000,- exclusief btw, te voldoen door wekelijkse betalingen van € 1.250,- excl btw. Ook maakten partijen afspraken over de resterende waarborgsom en vrije beschikking voor [geïntimeerde] over een deel van het landhuis gedurende een bepaalde periode. In de akte van dading is, voor zover van belang, ook opgenomen:
Na uitvoering van deze overeenkomst verlenen partijen elkaar finale kwijting ten aanzien van de vorderingen over en weer waarover de onderhavige procedure bij de rechtbank Amsterdam is gevoerd[en waarin de rechtbank een week later het in rov. 2.4 genoemde vonnis wees, hof].
(…)
7. Het vonnis zal door [geïntimeerde] niet ten uitvoer worden gelegd zolang [appellanten] de hiervoor geformuleerde afspraken, waaronder begrepen betaling van de toekomstige termijnen, tijdig en volledig nakomt.
2.6
Bij e-mail van 30 september 2017 hebben [appellanten] aan de echtgenoot van [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
Dit zijn de boekingen voor de komende periode. Sinds vorig jaar hebben we ons steeds meer gerealiseerd dat we met jou geen eerlijke zaken kunnen doen (…) Je hebt ons verteld dat je verwachtte dat we weg zouden gaan, dat hebben we nu gedaan, richting Zuid Afrika (…)Booking.com is gedeactiveerd tot nader bericht van jullie. (…) De aanbetalingen hebben we weggestreept tegen de rekeningen die we voor jullie betaald hebben. (…)
De sleutels liggen in het kantoor (…)
2.7
[appellanten] hebben over de periode juni 2017 tot en met 22 september 2017 aan [geïntimeerde] een totaalbedrag van € 23.250,- aan huur betaald. Daarna hebben zij geen huur meer betaald.

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1
Na wijziging van eis heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 275.950,- aan huurachterstand, € 2.485,- aan buitengerechtelijke kosten en € 125.250,- aan verbeurde contractuele boete, te vermeerderen met € 5.550,- per maand tot algehele voldoening, proceskosten en nakosten, alle bedragen te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2
Kort gezegd heeft [geïntimeerde] daaraan ten grondslag gelegd dat de huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, daarom op zijn vroegst kon eindigen per 31 december 2020 en dat [appellanten] vanaf 3 december 2016 ten onrechte geen huur meer hebben betaald.
3.3
[appellanten] hebben bij incidentele vordering aangevoerd dat de kantonrechter onbevoegd was om van de vorderingen van [geïntimeerde] kennis te nemen. Bij tussenvonnis van 6 maart 2020 heeft de kantonrechter deze incidentele vordering afgewezen. Volgens de kantonrechter hadden partijen een forumkeuze gemaakt, waarbij zij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam of (toen) Breda als bevoegde rechter hadden aangewezen en voldeed deze forumkeuze aan de vormvoorschriften van artikel 25, eerste lid, Brussel I bis-Vo.
3.4
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter [appellanten] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 146.250,- aan huurachterstand tot 1 oktober 2018, vermeerderd met de wettelijke rente en € 34.950,- aan verbeurde contractuele boete, met rente en kosten.
3.5
Kort gezegd heeft de kantonrechter daartoe het volgende overwogen. Uit de stukken blijkt voldoende duidelijk dat [appellanten] het gehuurde op 1 oktober 2017 op stel en sprong hebben verlaten. Van een beëindiging met wederzijds goedvinden per 1 oktober 2017 is geen sprake. Uit de vervolgstappen van [geïntimeerde] na het vertrek van [appellanten] kan worden afgeleid dat zij niet heeft willen vasthouden aan de overeengekomen huurtermijn van vijf jaar. Door de exploitatie door derden te laten voortzetten en niet langer aan te dringen op – of de mogelijkheid open te houden van - terugkeer van [appellanten] hebben [appellanten] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [geïntimeerde] hen niet aan de vijfjaarstermijn zou houden. Voor de in dit geval redelijke termijn van opzegging wordt aangeknoopt bij de termijn van één jaar zoals bepaald in artikel 3.4 van de huurovereenkomst. Dit brengt mee dat de huurovereenkomst moet worden geacht door partijen op 1 oktober 2018 tussentijds te zijn beëindigd. Een beroep op betaling van huurtermijnen na 1 oktober 2018 zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het beroep van [appellanten] op overmacht slaagt niet. Met hun plotselinge vertrek met de noorderzon hebben [appellanten] hun verantwoordelijkheid als huurders ernstig verzaakt. Er is geen reden om de contractuele boete te matigen, met dien verstande dat voor zover de boete ziet op de periode na 1 oktober 2018, deze wordt afgewezen. De buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 6:96 BW, aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.6
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
Overlijden [appellant 1]
3.7
In het laatste namens [appellanten] ingediende processtuk is medegedeeld dat [appellant 1] op 19 november 2021 is overleden. Van de zijde van [appellanten] is de procedure niet op de voet van artikel 225 lid 2 Rv geschorst. Het geding wordt daarom (mede) op naam van [appellant 1] voortgezet.
Rechtsmacht
3.8
Het geschil heeft internationale aspecten. Het gehuurde bevindt zich in [land 1] , huurders wonen in [land 2] . Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit en hebben voor de toepasselijkheid van Nederlands recht gekozen. Ook hebben partijen een forumkeuze gemaakt (zie hiervoor rov. 2.3 en 3.3), maar het hof is verplicht zijn bevoegdheid (ook) ambtshalve te onderzoeken.
3.9
Het hof is voorlopig van oordeel dat het bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen op grond van het volgende.
3.1
[appellanten] hebben geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen zijn overeengekomen dat de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam (of Breda) bevoegd is om van hun (huur)geschil kennis te nemen en dat die forumkeuze ook betrekking heeft op dit geschil. Het hof gaat dan ook uit van die afspraak en de reikwijdte ervan. De tekst van artikel 24, lid 1, eerste alinea in verbinding met artikel 25 lid 4 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I bis-Vo) zou erop kunnen wijzen dat deze forumkeuze geen effect heeft en dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. In deze zaak gaat het echter om de invordering van achterstallige huur en in verband daarmee van contractuele boetes. Niet om vorderingen die het onroerend goed zelf betreffen, zoals eigendom, onderhoud, onroerendgoedbelasting, verplichtingen naar buren. Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Zij hebben afgesproken dat Nederlands recht van toepassing is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is van hun geschil kennis te nemen (zie hiervoor rov. 2.3). Uit de tekst van die afspraak blijkt niet van een exclusieve forumkeuze. Partijen hebben immers niet de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter uitgesloten. Op diens bevoegdheid is dus met deze forumkeuze geen inbreuk gemaakt. Verder neemt het hof in aanmerking dat bepalingen van artikel 24, lid 1, eerste alinea Brussel I bis-Vo niet ruimer mogen worden uitgelegd dan het doel ervan verlangt. Die bepalingen hebben immers tot gevolg dat partijen worden beroofd van de forumkeuze die hun anders zou toekomen, en dat zij in bepaalde gevallen worden gedaagd voor een rechter die ten aanzien van geen van hen de rechter van de woonplaats is (ECLI:EU:C:2019:123, ro. 98 en ECLI:EU:C:2021:236 ro. 76). Gelet hierop, op de aard van de door het hof te beoordelen vorderingen en op het feit dat partijen de bevoegdheid van de rechter in [land 1] niet hebben uitgesloten, was naar het voorlopig oordeel van het hof de kantonrechter te Amsterdam bevoegd en is het hof dat als hoger beroepsrechter ook.
Vervolg procedure
3.11
Omdat de rechtsmacht geen onderwerp van debat is geweest in hoger beroep krijgen partijen de gelegenheid om op het hiervoor onder rov. 3.8 tot en met 3.10 overwogene bij akte te reageren. Daarbij dienen zij ook te vermelden of zij prijs stellen op een mondelinge behandeling met als doel een minnelijke regeling. Op een dergelijke zitting kan het hof eventueel een voorlopig oordeel omtrent de materiële kant van het geschil geven.
3.12
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 7 maart 2023 voor een akte aan de zijde van [appellanten] met het hiervoor onder rov. 3.11 omschreven doel, waarna [geïntimeerde] een antwoord-akte kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, M.A. Wabeke en E. Loesberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.