ECLI:NL:GHAMS:2023:3058

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
000079-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en rechterlijke machtiging in het kader van voorlopige hechtenis en geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift van appellant, die schadevergoeding vroeg op basis van artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Appellant, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten, stelde schade te hebben geleden als gevolg van zijn detentie en vroeg om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank Amsterdam had eerder op 30 november 2021 het verzoek afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof oordeelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen in detentie, omdat appellant in voorlopige hechtenis zat vanwege de kans op herhaling en zijn psychiatrische problematiek. Het hof heeft echter wel een vergoeding van € 1.020,00 toegekend voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure. De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en kent de vergoeding toe uit 's Rijks kas. De uitspraak is gedaan door een meervoudige raadkamer en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000079-22 (530 Sv) en 000080-22 (533 Sv)
parketnummers in eerste aanleg: 13/197065-20 (A) en 13/276159-20 (B)
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2021 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1970,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. W.P.A.Vos,
Barbara Strozzilaan 201, 1083 HN Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 15 december 2021 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 10 mei 2022 heeft het hof het verzoekschrift in raadkamer behandeld en bij tussenbeschikking van 24 mei 2022 is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormelde parketnummers en heeft op 17 oktober 2023 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormelde parketnummers ten bedrage van € 16.120,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft het onder a gedane verzoek afgewezen; op nader door de rechtbank in haar beschikking gespecificeerde feiten en omstandigheden komt zij tot het oordeel dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een schadevergoeding voor de dagen die verzoeker in detentie heeft doorgebracht.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat er geen gronden zijn voor toekenning van het onder a gedane verzoek en overweegt hiertoe als volgt.
Appellant heeft in de strafzaak met parketnummers 13/197065-20 (A) en 13/276159-20 (B) in voorlopige hechtenis gezeten op grond van de kans op herhaling omdat de psychiatrische problematiek die tot het strafbare feit had geleid onverminderd bij verzoeker aanwezig was. Tijdens de behandeling van de strafzaak is onderzoek gedaan naar de psychische gesteldheid van verzoeker en de mogelijkheid voor plaatsing in een ISD-maatregel. Appellant is hiertoe geplaatst in de PPC [detentieadres]. Tijdens de voorlopige hechtenis is tegelijkertijd ook de mogelijkheid voor het afgeven van een zorgmachtiging onderzocht. Hiertoe is een afzonderlijke rekestprocedure (rekestnummer 21/2245) gestart. De voorlopige hechtenis heeft geduurd van 29 juli 2020 tot aan de datum van uitspraak (zie hieronder).
De rechtbank Amsterdam heeft op 8 apri1 2021 in de strafzaak vonnis gewezen en de ten laste gelegde strafbare feiten bewezen geacht maar geconcludeerd dat appellant ten tijde van de bewezenverklaarde feiten wegens een ziekelijke stoornis ontoerekeningsvatbaar moest worden geacht. Appellant is dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij tevens het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven.
In de rekestzaak, welk rekest tegelijkertijd met de straf zaak is behandeld en op welke verzoek de rechtbank eveneens op 9 april 2021 heeft beslist, heeft de rechtbank een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden (tot 5 oktober 2021) verleend.
Deze zorgmachtiging maakte onder meer als vormen van zorg mogelijk “het insluiten” en “het opnemen in een accommodatie” van verzoeker.
Artikel 2.3, eerste lid, Wfz bepaalt dat de machtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg een bevoegdheid betreft in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (zie gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2021:1217).
Het hof komt op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden,
  • dat appellant in de strafzaak is ontslagen van alle rechtsvervolging voor de ten laste gelegde en bewezen geachte feiten en dat daarbij tevens het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven,
  • dat gelijktijdig met het vonnis in de strafzaak een zorgmachtiging is verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz en deze is verleend in het kader van de strafrechtelijke handhaving en
  • dat de verleende zorgmachtiging vormen van zorg bevat die vrijheidsbenemend van aard zijn,
tot het oordeel dat er geen gronden zijn voor toekenning van de gevraagde vergoeding.
Het door de advocaat van appellant in dit kader gevoerde argument, dat er de facto geen vrijheidsbeneming op grond van de zorgmachtiging van appellant heeft plaatsgevonden (en dit de vergoeding reeds zou dienen te rechtvaardigen), doet aan het vorenstaande oordeel niet af. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de duur van de detentie die appellant heeft ondergaan, tevens haar rechtvaardiging vindt in de gelijktijdigheid en voortvarendheid van de gevoerde procedures op de wijze zoals hierboven is verwoord.
Het hoger beroep ten aanzien van het onder a verzochte zal dan ook worden afgewezen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van de vergoeding van het verzochte onder b en c tot een bedrag van € 1.020,00.
Om doelmatigheidsredenen zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking van beroep.
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 1.020,00 (duizend twintig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A Hartsuiker, A.M.P. Geelhoed en A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 6 december 2023.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.020,00 (duizend twintig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden mr. W.P.A. Vos advocaten o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 6 december 2023,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.