ECLI:NL:GHAMS:2023:3032

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
23-000936-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vechtpartij met dodelijke afloop en beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2023. De zaak betreft een vechtpartij die op 18 januari 2022 plaatsvond in Amsterdam, waarbij de 29-jarige [slachtoffer] om het leven kwam door een messteek van de 15-jarige [verdachte]. Het hof heeft het beroep op noodweer van de verdachte gehonoreerd. De verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], waren betrokken bij een confrontatie met het slachtoffer en zijn collega's. Het hof oordeelde dat de geweldshandelingen van de verdachten als zelfverdediging kunnen worden gekwalificeerd, gezien de escalatie van de situatie door de aanvallende gedragingen van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de dodelijke messteek door [verdachte] is gepleegd in een uiterst bedreigende situatie, waarbij hij vreesde voor zijn leven. De rechtbank had eerder een andere beslissing genomen, maar het hof vernietigde dit vonnis en sprak de verdachten vrij van alle rechtsvervolging. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder een mes en een boksbeugel, werden behandeld, waarbij het mes werd onttrokken aan het verkeer en de boksbeugel werd bewaard ten behoeve van de rechthebbende, omdat niet kon worden vastgesteld aan wie deze toebehoorde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000936-23
datum uitspraak: 14 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-017152-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 en 30 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een steekwond in het hart, in elk geval in de borst en/of het lichaam, en/of
- een of meerdere steek/snijwond(en) in de arm(en), in elk geval in het lichaam, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen (met kracht) in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, te steken en/of te snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 18 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meer en Vaart, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer] en/of één of meer collega's van die [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- een of meerdere malen (met kracht) duwen en/of trekken en/of slaan (met een boksbeugel) en/of schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of één of meer collega's van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) vastpakken en/of vasthouden en/of op de rug springen van voornoemde [slachtoffer] en/of één of meer collega's van die [slachtoffer] en/of
- ( met kracht) een of meerdere malen steken en/of snijden met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in de arm(en), althans in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood, althans zwaar lichamelijk letsel, althans
enig letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in de borst en/of in de arm(en),
althans in het lichaam, voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Waardering van de inhoud van het dossier

Aanleiding voor de strafzaak
Op 18 januari 2022 rond 16.15 uur vindt voor coffeeshop [locatie] te Amsterdam een confrontatie plaats tussen de toen 29-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) enerzijds en de verdachten, de toen 15-jarige [verdachte] , de 16-jarige [medeverdachte 1] en 17-jarige [medeverdachte 2] (hierna: [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) anderzijds. Deze confrontatie – waarbij op een later moment ook een aantal collega’s van [slachtoffer] is betrokken – heeft voor [slachtoffer] uiteindelijk de dood tot gevolg gehad. Hij wordt getroffen door een messteek van [verdachte] .
Standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal
Ten aanzien van dit feitencomplex zijn door de verdediging verschillende verweren gevoerd. Die verweren houden – kort gezegd – in dat vrijspraak moet volgen dan wel (subsidiair) dat een beroep op noodweer(exces) moet worden gehonoreerd. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verweren moeten worden verworpen en dat de verdachten – en dus ook [verdachte] – moeten worden veroordeeld tot straf.
Vaststelling van de feiten
Het hof zal hierna uiteen zetten hoe het hof het feitencomplex beoordeelt. Daarbij wordt, ten behoeve van de leesbaarheid, de uiteenzetting
nietgesplitst in oordelen die zien op de bewezenverklaring enerzijds en oordelen die zien op het beroep op zelfverdediging anderzijds. Volstaan wordt met een integraal oordeel, waarin overigens door het hof uiteindelijk wel afzonderlijke conclusies worden getrokken over de vraag of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard en of een beroep op zelfverdediging moet worden gehonoreerd.
Ten behoeve van zijn oordeel zal het hof eerst de feiten vaststellen waarvan het uitgaat.
Uit het dossier leidt het hof het volgende af ten aanzien van het verloop van de confrontatie die uiteindelijk de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad. Daarbij merkt het hof op dat de confrontatie heeft plaatsgevonden in een kort tijdsbestek van hooguit twee minuten en zich laat kenmerken, zoals veel vechtpartijen, door een chaotisch verloop, waardoor er voor veel van de betrokkenen in dit dossier die erover hebben verklaard sprake is geweest van een onoverzichtelijke situatie. Daardoor zijn delen van de over het gebeuren afgelegde verklaringen op onderdelen tegenstrijdig. Mede daardoor is het voor het hof niet voor elk moment van de confrontatie mogelijk geweest even precies vast te stellen hoe die is verlopen. Evenwel zijn over het verloop met voldoende mate van zekerheid vaststellingen te doen die een beoordeling van het feitencomplex mogelijk maken.
Het hof stelt de volgende feiten vast. [slachtoffer] bezoekt na zijn werk de coffeeshop met een aantal collega’s (zij hadden die dag aan een dak gewerkt en worden in het dossier als ‘bouwvakkers’ aangeduid). Met twee van deze collega’s gaat hij naar binnen en twee blijven achter in de auto op de parkeerplaats bij de coffeeshop. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staan buiten onderaan de trap van de coffeeshop. Zij spreken bezoekers van de coffeeshop aan. Waarover ze hen aanspreken is niet helemaal duidelijk geworden, maar het lijkt erop dat zij graag willen dat de bezoekers softdrugs voor hen kopen, omdat ze daaraan als minderjarigen zelf niet kunnen komen. Eerst komt een collega van [slachtoffer] [getuige 1] ) naar buiten. Hij wordt aangesproken maar negeert de jongens, naar eigen zeggen omdat hij hen niet verstaat. Daarna komt [slachtoffer] naar buiten. Er ontstaat dan een woordenwisseling, klaarblijkelijk omdat [slachtoffer] zich ergert aan het gedrag van de jongens. Een van de jongens zegt iets tegen [slachtoffer] , waarna [slachtoffer] , die al een paar meter is doorgelopen, terugloopt. Wanneer hij bij de jongens staat, maakt hij een kopstoot(beweging) richting [medeverdachte 1] . Dat dit in ieder geval een kopstootbeweging is geweest, baseert het hof vooral op de beschrijving die (onafhankelijke) getuigen (de NN-getuige en [getuige 2] ) geven van dit moment. Als reactie hierop geeft [medeverdachte 1] een klap in het gezicht van [slachtoffer] .
Wat daarna precies gebeurt, wordt pas duidelijk als de [getuige 3] vlak na de klap van [medeverdachte 1] een filmpje van de confrontatie maakt. Dit filmpje – dat ongeveer 6 seconden duurt – is in de door de politie verbeterde versie (gestabiliseerd, ingezoomd en vertraagd) op de terechtzitting in hoger beroep afgespeeld. Het hof heeft op dit filmpje het volgende waargenomen. [slachtoffer] heeft [verdachte] met zijn linkerhand ter hoogte van de kraag van zijn jas vast. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staan op enige afstand. Zij bewegen zich in de richting van [slachtoffer] . Terwijl hij [verdachte] nog vast heeft, loopt [slachtoffer] met gestrekte rechterarm naar [medeverdachte 2] , waarbij hij hem met zijn hand raakt in het gezicht (dat daardoor naar achteren gaat). [medeverdachte 2] reageert daarop door [slachtoffer] , die van hem wegdraait, te slaan in de richting van zijn nek. [slachtoffer] blijft [verdachte] vasthouden en geeft [verdachte] een klap. [medeverdachte 1] is inmiddels om [slachtoffer] heengelopen en springt achter hem op. Of hij hem daarbij een klap geeft, is niet goed te zien, omdat de NN-getuige in het beeld staat. [verdachte] is tijdens dit moment, of vlak daarna, losgelaten door [slachtoffer] . [medeverdachte 1] geeft [slachtoffer] vervolgens nog een klap terwijl hij naar hem toestapt. [verdachte] staat dan op enige afstand van [slachtoffer] en de andere jongens. Te zien is dat hij zijn rechterhand richting zijn rechter jaszak beweegt. Niet is te zien dat hij daaruit een mes haalt.
De [getuige 3] heeft verklaard dat zij hierna is gestopt met filmen omdat ze hulp wilde halen, ‘omdat het vechten werd’ en ‘er achter haar mannen erbij kwamen’, volgens haar bouwvakkers die bij de lange bouwvakker (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) hoorden. Uit het dossier valt af te leiden dat [slachtoffer] op enig moment – in ieder geval na de kopstootbeweging – heeft gefloten naar zijn collega’s, klaarblijkelijk met de bedoeling hem te hulp te komen. Die hulp kwam kennelijk toen [getuige 3] stopte met filmen. Uit verschillende verklaringen in het dossier, waaronder die van de verdachten, de collega’s van [slachtoffer] en onafhankelijke getuigen blijkt dat het na afloop van het filmpje tot een vechtpartij is gekomen tussen de drie jongens en [slachtoffer] en zijn collega’s (de toen 21-jarige [getuige 4] en de toen 26-jarige [getuige 1] ). Ten aanzien van deze vechtpartij is wel vast te stellen dat over en weer geweld is gebruikt, maar door wie, in welke mate en onder welke omstandigheden is door het hof met onvoldoende mate van zekerheid vast te stellen. Slechts is vast te stellen dat [verdachte] tijdens de vechtpartij naar de grond is gewerkt. Als hij op zijn rug op de grond ligt, zit [slachtoffer] boven op hem of hangt boven hem, waarbij [slachtoffer] [verdachte] verschillende keren tegen het hoofd slaat. [getuige 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] toen ook een schop tegen zijn hoofd heeft gegeven. [verdachte] gebruikt dan het mes dat hij bij zich heeft en brengt – naast twee andere steken/sneden in de linkerarm van [slachtoffer] – de dodelijke steek toe aan [slachtoffer] . [slachtoffer] staat nog op, bloedt en roept ‘een mes’. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rennen een moment later weg.
Te beantwoorden vragen
Het is de vraag hoe deze feiten en omstandigheden moeten worden geduid in termen van strafrechtelijke betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Kan het openlijk geweld in vereniging (met de dood tot gevolg) dat op de tenlastelegging van alle verdachten staat, worden bewezen? Kan doodslag worden bewezen ( [verdachte] )? En als een of meer feiten kunnen worden bewezen hoe dient dan het beroep op noodweer(exces) dat door alle drie de verdachten is gedaan worden beoordeeld? Het hof zal deze vragen hierna beantwoorden.
Kunnen de tenlastegelegde feiten worden bewezen?
Het hof stelt allereerst voorop dat het – anders dan de rechtbank – geen aanleiding ziet om de geschetste confrontatie op te delen in fasen. Het hof ziet de confrontatie als één geheel waarbij de woordenwisseling en de kopstootbeweging worden gevolgd door een reeks van geweldshandelingen die eindigen als [slachtoffer] dodelijk wordt getroffen met het mes. Die handelingen spelen zich, zoals reeds overwogen, af in een kort tijdsbestek en worden niet dusdanig onderbroken dat niet langer van één feitencomplex kan worden gesproken.
In het feitencomplex is op grond van het vorenstaande naar het oordeel van het hof een aantal geweldshandelingen aan de kant van de verdachten vast te stellen en te onderscheiden. [medeverdachte 1] geeft een klap aan [slachtoffer] nadat deze de kopstootbeweging heeft gemaakt, [medeverdachte 2] geeft gedurende het moment waarop het filmpje wordt gemaakt een klap richting de nek van [slachtoffer] en ook [medeverdachte 1] geeft (even later) nogmaals een klap aan [slachtoffer] . De geweldshandeling die [verdachte] heeft verricht zijn de messteken/sneden, waarvan één dodelijk, aan het einde van de confrontatie.
Naar het oordeel van het hof zijn al deze handelingen te kwalificeren als openlijk geweld in vereniging gepleegd. De dodelijke messteek is bovendien te beschouwen als doodslag, waarbij [verdachte] het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gevolg. Het hof komt tot dit laatste oordeel op dezelfde gronden als de rechtbank. [slachtoffer] en [verdachte] bevonden zich ten tijde van deze messteek op kleine afstand van elkaar. Door in zo’n situatie – die zeer hectisch was – met het mes een stekende of zwaaiende beweging in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] te maken heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] dodelijk zou treffen. Daaraan doet – anders dan de verdediging heeft aangevoerd – de gemoedstoestand van [verdachte] (paniek) niet af.
Dit leidt tot de conclusie dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Het dodelijk letsel als gevolg van de messteek bij [slachtoffer] kan overigens niet worden bewezenverklaard bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] omdat dat niet door hen is veroorzaakt. Daarvan worden zij dus vrijgesproken.
Komt de verdachten een beroep op noodweer(exces) toe?
Ten aanzien van het beroep op noodweer stelt het hof het volgende voorop. Bij het oordeel of een beroep op zelfverdediging kan worden gedaan, is van belang of geweldshandelingen in de kern als aanvallend of als verdedigend moeten worden beschouwd. Het hof acht in dit verband van belang dat juist een aantal handelingen van het latere slachtoffer ( [slachtoffer] ) in het verloop van de confrontatie als agressief, aanvallend en/of escalerend moet worden gezien. Dat begint met de kopstootbeweging tegen [medeverdachte 1] . [slachtoffer] escaleert hiermee – naar het oordeel van het hof – onnodig de confrontatie, die tot dan toe slechts verbaal geuite onvriendelijkheden omvatte. Voor een dergelijke (agressieve) handeling was naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding en die heeft, aldus het hof niet onbegrijpelijk, tot een fysieke tegenreactie van [medeverdachte 1] geleid. Als reactie fluit [slachtoffer] vervolgens naar zijn collega’s en ook dat is escalerend. In het moment daarna dat kan worden vastgesteld, houdt [slachtoffer] [verdachte] steeds vast en strekt hij daarbij zijn arm uit in de richting van [medeverdachte 2] waarbij hij hem in het gezicht raakt. Ook dit is een fysieke, aanvallende, gedraging die bij de ander een tegenreactie oproept (en mag oproepen). Ten slotte gaat er veel agressie uit van het moment vlak voor het steken met het mes. [verdachte] ligt op zijn rug en [slachtoffer] geeft hem klappen tegen zijn hoofd, daarbij geholpen door een toegesnelde collega die [verdachte] tegen het hoofd schopt. Dat [verdachte] daarbij beperkt letsel heeft opgelopen, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de (uiterst) bedreigende situatie die dit voor [verdachte] in het leven heeft geroepen.
Alle hier geschetste handelingen van [slachtoffer] komen op zijn conto, in die zin dat hij hiermee de confrontatie – zonder rechtmatige noodzaak – heeft verergerd. Dit weegt het hof mee bij het oordeel of ten aanzien van de geweldshandelingen aan de kant van de verdachten een beroep op zelfverdediging kan worden gehonoreerd. Daarbij betrekt het hof tevens dat [slachtoffer] in relatie tot de verdachten een indrukwekkend postuur had en zijn later toegesnelde collega’s naar eigen zeggen geoefende vechtsporters waren. Ook het leeftijdsverschil heeft betekenis. [slachtoffer] was eind twintig (en zijn collega’s waren twintigers) en [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren tieners, waarbij [verdachte] ten tijde van de confrontatie pas 15 jaar was.
Ten aanzien van de afzonderlijke geweldshandelingen van de verdachten komt het hof, mede in het licht van het voorgaande, tot de volgende conclusies.
De eerste klap van [medeverdachte 1] was een reactie op de kopstootbeweging van [slachtoffer] . De kopstootbeweging kan worden gezien als een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van [medeverdachte 1] door [slachtoffer] . De reactie daarop van [medeverdachte 1] voldoet naar het oordeel van het hof aan de zogenoemde subsidiariteits- en proportionaliteitseis. Het was een te verwachten en voldoende redelijke reactie, gelet op de aanranding.
De daaropvolgende geweldshandeling is die van [medeverdachte 2] als hij slaat in de richting van de nek van [slachtoffer] . Daarvoor geldt naar het oordeel van het hof ook dat deze voldoet aan de genoemde eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het slaan vindt plaats in de situatie dat [slachtoffer] [verdachte] vastheeft (ter hoogte van de kraag van zijn jas) en [slachtoffer] vervolgens [medeverdachte 2] in het gezicht raakt. Het hof is van oordeel dat niet van [medeverdachte 2] kan worden gevergd dat hij had dienen weg te lopen vlak voordat dit plaatsvindt. Het is begrijpelijk dat hij samen met [medeverdachte 1] richting [slachtoffer] loopt, nu deze [verdachte] nog steeds vast heeft. Zelfverdediging mag ook gericht zijn op het verdedigen van een ander die wederrechtelijk wordt aangerand, hetgeen hier het geval is.
De klap die [medeverdachte 1] daarna nog geeft aan [slachtoffer] vindt plaats in de situatie dat [slachtoffer] [verdachte] net een klap heeft gegeven. Weliswaar heeft [slachtoffer] [verdachte] ten tijde van de klap van [medeverdachte 1] al losgelaten, maar naar het oordeel van het hof past de reactie van [medeverdachte 1] nog binnen de redelijke grenzen van noodzakelijke verdediging, nu deze een fractie van een seconde nadat [verdachte] is losgekomen van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, zodat deze klap, naar het oordeel van het hof, bezwaarlijk anders kan worden beschouwd dan als een directe reactie van de kant van [medeverdachte 1] op het vasthouden van en het slaan van [verdachte] door [slachtoffer] . Ook deze klap voldoet derhalve aan de eisen van een gerechtvaardigd beroep op noodweer.
Tot slot het steken met het mes door [verdachte] . Het is evident dat dit een zeer ernstige geweldshandeling is die slechts dan onder noodweer kan worden geschaard als de noodzaak voor die handeling evident is en niet kan worden gevergd dat de verdachte anders handelt. Messenbezit op straat dient in zijn algemeenheid geen vrijbrief te geven om te steken als men zich vervolgens in een bedreigende situatie bevindt. Naar het oordeel voldoet echter ook het steken door [verdachte] – alles afwegende – aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Daarbij overweegt het hof allereerst nog dat het hof niet kan vaststellen dat [verdachte] het mes al uit zijn jas heeft gepakt toen hij nog stond, zoals door de advocaat-generaal – in verband met het punt van de culpa in causa en het onttrekkingsvereiste – is betoogd. Op de beelden is geen mes te zien en de door de advocaat-generaal ter onderbouwing van haar standpunt genoemde getuige [getuige 1] vormt een onvoldoende basis om dit alsnog aan te nemen. [getuige 1] was geen onafhankelijke getuige en hij heeft bij de politie en de rechter-commissaris inconsistent verklaard over het moment waarop hij een mes bij [verdachte] zou hebben gezien. Zo verklaart hij bij de politie dat hij direct nadat hij kennis nam van de confrontatie [verdachte] met een mes zag steken richting [slachtoffer] . Bij de rechter-commissaris echter verklaart hij dat hij het mes pas zag toen [verdachte] zich met dat mes op hem zelf richtte. Verder merkt het hof op dat geen enkele andere getuige een mes bij [verdachte] gezien, terwijl hij nog stond en [slachtoffer] nog niet getroffen was met het mes.
De advocaat-generaal heeft het hof nog (voorwaardelijk) verzocht om [getuige 1] ter terechtzitting te horen als getuige, als het hof van oordeel is dat de geloofwaardigheid van zijn verklaring op het punt van het moment waarop hij het mes zag bij de verdachte ‘het springende punt’ is bij de beoordeling van het beroep op noodweer. Deze voorwaarde is echter niet vervuld, omdat de betrouwbaarheid van [getuige 1] – gelet op het voorgaande – niet ‘het springende punt’ is bij de beoordeling van het noodweerverweer. Ook overigens ziet het hof geen noodzaak tot het opnieuw horen van [getuige 1] als getuige.
Het hof gaat er dus vanuit dat [verdachte] het mes pas heeft gepakt – zoals hij ook zelf heeft verklaard – nadat hij op zijn rug op de grond lag. Deze situatie was voor [verdachte] zeer bedreigend door het forse geweld dat op dat moment op hem – met name op zijn hoofd – werd uitgeoefend. Het hof acht het aannemelijk geworden dat [verdachte] in die situatie eerst meerdere keren heeft geroepen ‘laat los’ voordat hij stak en dat [verdachte] ook daadwerkelijk heeft gevreesd voor zijn leven. In verband met dat laatste heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij de angst in de stem van [verdachte] hoorde en dat hij [verdachte] nog nooit zo bang had gezien. Dat hij het mes niet in het been maar in het hart stak, kan hem niet zonder meer worden tegengeworpen, omdat het ging om een zeer explosieve, bedreigende situatie waarin handelingen in een ‘split second’ plaatsvinden en wezenlijke controle daarover daarom niet kan worden gevergd.
Eindconclusie
De eindconclusie van het hof is derhalve dat alle verdachten ten aanzien van al hun geweldshandelingen een beroep op noodweer toekomt. Hoewel de feiten dus kunnen worden bewezen verklaard, zullen zij worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 18 januari 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] in de borst te steken met een mes;
2.
hij op 18 januari 2022 te Amsterdam, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Meer en Vaart, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het
- meerdere malen slaan tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en
- meerdere malen steken en snijden met een mes, in de borst en in de arm van voornoemde [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert geen strafbare feiten op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor de onderbouwing daarvan verwijst het hof naar de eerdere overwegingen.

Vordering van de [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 60.966,23, bestaande uit een bedrag ter hoogte van
€ 18.466,23 aan materiële schade en een bedrag van € 42.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Vordering van de [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.500,00, bestaande uit een bedrag ter hoogte van
€ 5.500,00 aan materiële schade en een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Vordering van de [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 53,785,36, bestaande uit een bedrag ter hoogte van
€ 11.285,36 aan materiële schade en een bedrag van € 42.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, maar heeft het oorspronkelijke bedrag van de vordering ten aanzien van de materiële schade verlaagd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor een totaalbedrag van € 46.517,35.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Vordering van de [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Vordering van de [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 82.391,46 bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, maar heeft het oorspronkelijke bedrag van de vordering verlaagd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor een totaalbedrag van € 57.571,41.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

Beslag

Onder de verdachte zijn de onder 1 tot en met 12 genummerde voorwerpen – zoals genoemd op de beslaglijst van 20 februari 2023 – in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslaggenomen kleding kan worden teruggegeven aan de verdachte en dat de inbeslaggenomen boksbeugel en het mes verbeurd verklaard dienen te worden.
Teruggave aan de verdachte
De op de beslaglijst opgenomen niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 2, 4 en 9 (een jas, een handschoen en een GSM) dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, aangezien deze voorwerpen de verdachte toebehoren en niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes, dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het bewezenverklaarde is begaan met behulp van dit mes, dat aan de verdachte toebehoort en het voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Het hof gelast ten aanzien van de op de beslaglijst opgenomen voorwerpen onder de nummers 4 tot en met 8 en 10 tot en met 12 (boksbeugel, kleding en schoenen) de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen
kleding en schoenenoverweegt het hof dat de bewaring wordt gelast omdat onbekend is aan wie deze voorwerpen toebehoren.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen
boksbeugeloverweegt het hof als volgt.
In de onderhavige zaak is op het plaats delict onder meer een boksbeugel inbeslaggenomen. De verdachte stelt zich op het standpunt dat de boksbeugel niet aan hem toebehoort. Het dossier behelst geen aanknopingspunten dat de boksbeugel is gebruikt bij een van de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feiten.
In beginsel ligt naar het oordeel van het hof een onttrekking aan het verkeer van dit voorwerp voor de hand, nu het een wapen betreft dat voorkomt op de lijst van categorie I van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) waarvan op grond van artikel 13 WWM (onder meer) het voorhanden hebben strafbaar is. Evenwel ziet het hof zich voor het probleem gesteld dat, zoals reeds overwogen, de boksbeugel niet bij de strafbare feiten is gebruikt, zodat onttrekking aan het verkeer op grond van een van de in artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) genoemde categorieën niet voor de hand ligt. Ook een onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36d Sr behoort niet tot de mogelijkheden, nu niet kan worden vastgesteld dat het voorwerp aan de verdachte toebehoort (vgl. HR 21 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:896).
Het hof zal gelet op het hiervoor overwogene derhalve het inbeslaggenomen voorwerp, niettegenstaande de strafbare aard daarvan, bewaren ten behoeve van de rechthebbende. Het hof merkt daarbij nog op dat het openbaar ministerie hierin mogelijk aanleiding kan zien tot het indienen van een vordering ex 552f Sv.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Beveelt de onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
(13) 1 STK Mes, omschrijving: [nummer] ;.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(2) STK Handschoen, omschrijving: [nummer] blauw, merk: The North Face;
(3) 1 STK Jas, omschrijving: [nummer] , zwart, merk: The North Face;
(9) 1 STK GSM, omschrijving: [nummer] , zwart, merk: Apple.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(4) 1 STK Boksbeugel, omschrijving: [nummer]
(5) 1 STK Trui, omschrijving: [nummer]
(6) 1 STK Shirt, omschrijving: [nummer] ;
(7) 1 STK Pet, omschrijving: [nummer]
(8) 1 STK Jas, omschrijving: [nummer] ;
(10) 1 STK Jas van SO, omschrijving: [nummer]
(11)1 STK Schoenen, omschrijving: [nummer]
(12) 1 STK Broek, omschrijving: [nummer]
Vordering van de [benadeelde 1]
Verklaart de [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de [benadeelde 2]
Verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de [benadeelde 3]
Verklaart de [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de [benadeelde 4]
Verklaart de [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de [benadeelde 5]
Verklaart de [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. J.W.P. van Heusden en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2023.
[…]