Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
5.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor ontucht met minderjarige jongens en aanranding, gepleegd in de periode vóór 1 april 2001. De Hoge Raad diende te beoordelen of het recht tot strafvordering wegens verjaring was vervallen voor de aanranding die vóór deze datum was gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat de verjaringstermijn van 12 jaar, die begon te lopen op de dag na de 18e verjaardag van de verdachte, op 19 maart 2001 begon en op 19 maart 2013 eindigde. Aangezien de wetswijziging op 1 april 2013 plaatsvond, kon deze niet retroactief worden toegepast. Het hof had de officier van justitie moeten ontslaan van verdere vervolging voor de aanranding in de periode van 18 maart 2000 tot 31 maart 2001. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte geen belang had bij cassatie, omdat het gebrek in de kwalificatie van het feit geen betekenis had voor de strafoplegging, gezien de ernst van de overige zedendelicten.
Daarnaast werd de beslissing van het hof tot onttrekking aan het verkeer van een pistool beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof dat het pistool aan de verdachte toebehoorde, niet begrijpelijk was, gezien de verklaringen van de verdachte tijdens de terechtzitting. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het pistool, zonder terugverwijzing. Voor de overige cassatiemiddelen werd het beroep verworpen.