ECLI:NL:GHAMS:2023:3015

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
22/2280
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen belastingaanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven [X] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 augustus 2022. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende, de dochter van de overleden [X], niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de waarde van de woning van [X] vastgesteld op € 225.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt. Het bezwaar van de belanghebbende werd door de heffingsambtenaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep, dat op 4 maart 2021 was ingediend, niet tijdig was, omdat de termijn voor het indienen van beroep op 30 oktober 2020 was geëindigd. De belanghebbende voerde aan dat de omstandigheden rondom het overlijden van haar vader en de staat van de woning een verschoonbare termijnoverschrijding rechtvaardigden. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat zij niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende opnieuw niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02280
10 augustus 2023
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
erven [X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 3 augustus 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/1416 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 29 februari 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de woning aan het adres [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 naar waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 225.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
11 september 2020, afgewezen.
1.3.
Belanghebbende [1] heeft bij brief van 4 maart 2021, door de rechtbank ontvangen op
5 maart 2021, beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 8 september 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 23 februari, 13 maart en 4 april 2023.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Tijdens dit onderzoek heeft het Hof het onderhavige hoger beroep gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van belanghebbende met kenmerk 22/02281. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Het bestreden besluit is gedagtekend 11 september 2020. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 4 maart, door de rechtbank ontvangen op 5 maart 2021, beroep ingesteld.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard
.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:
“2. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres tijdig beroep heeft ingesteld.
3. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
5. Op grond van artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
6. Op grond van artikel 36 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vangt de termijn voor het instellen van beroep, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
7. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de beroepstermijn is ontvangen.
8. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 11 september 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan deze datum heeft plaatsgevonden.
9. Eiseres heeft gesteld dat het bestreden besluit is ontvangen. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het bestreden besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. Hieruit volgt dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 12 september 2020 en is geëindigd op 30 oktober 2020.
10. Het op 4 maart 2021 gedateerde beroepschrift, is door de rechtbank op 5 maart 2021 ontvangen en aldus, gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, niet tijdig ingediend.
11. Op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. Eiseres heeft gesteld dat zij, gelet op de situatie in de woning (sterk vervuild en de administratie was een chaos) van de erflater [X] alsmede als gevolg van ernstige ziekte en vervolgens door overlijden van de erflater, niet tijdig heeft kunnen reageren op het bestreden besluit.
12. De rechtbank is van oordeel dat, ofschoon zij begrip heeft voor de situatie waarin eiseres zich ten tijde van de verzending van het bestreden besluit bevond, er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11, voornoemd.
De rechtbank overweegt hiertoe dat het aan een belastingplichtige is om tijdig zorg te dragen voor een adequate postbehandeling.
De rechtbank overweegt bovendien dat niet is gebleken dat eiseres, ondanks de door haar genoemde gezondheidssituatie van de erflater en de omstandigheden in diens woning, niet de mogelijkheid had om tijdig een beroepschrift in te dienen. Dat had ook een pro-forma (op nader aan te voeren gronden) beroepschrift kunnen zijn om de beroepstermijn veilig te stellen.
13. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de bezwaren van eiseres komt de rechtbank dus niet toe.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.5. Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 4 tot en met 14) tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaak. Hiertoe overweegt het Hof voorts nog als volgt.
5.2.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof verklaard dat haar vader tot op de dag voor zijn overlijden [in] 2021 nog actief bezig was met financiële zaken en procedures. Naar het oordeel van het Hof is mede gelet op die verklaring niet aannemelijk geworden dat de vader van belanghebbende, ondanks de door belanghebbende eveneens gestelde lichamelijke beperkingen van vader waardoor hij vanaf juli 2020 snel zou zijn achteruit gegaan, in de maanden voorafgaand aan zijn overlijden geen maatregelen kon treffen. De verklaring van belanghebbende dat zij haar vader niet goed kon helpen en dat externe zorg te laat op gang kwam en te beperkt was, maakt het oordeel van het Hof ook niet anders, aangezien dit niet de verantwoordelijkheid wegneemt om tijdig ondersteuning in te schakelen ook wat betreft de zorg voor financiële aangelegenheden.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, H.E. Kostense en mr. R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 10 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.[X] is overleden [in] 2021. Zijn dochter [dochter] is zijn enig erfgenaam.