ECLI:NL:GHAMS:2023:2901

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.323.503/01 en 200.323.500/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie, voortgezet gebruik echtelijke woning en verdeling registergoederen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023, gaat het om een hoger beroep van de man tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De man, die verblijft in Dubai, heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, die onder andere de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en partneralimentatie heeft vastgesteld op € 1.000,- per maand. De vrouw, die in Nederland woont, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen gronden heeft aangevoerd tegen de echtscheidingsbeslissing en deze daarom bekrachtigd. Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen, ondanks zijn stellingen over een gebrek aan inkomen. Het verzoek van de man om het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in [plaats A] af te wijzen, is afgewezen, omdat het belang van de vrouw en het minderjarige kind om in de woning te blijven zwaarder weegt. Tot slot is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor wat betreft de verdeling van de registergoederen, omdat hij zijn hoger beroep niet tijdig heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De beschikking van de rechtbank is in zoverre bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.323.503/01 (echtscheiding en alimentatie) en 200.323.500/01 (verdeling)
zaaknummers rechtbank: C/13/707080/FA RK 21-5695 en C/13/718334 / FA RK 22-3384
beschikking van de meervoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak van
[de man],
in het BRP ingeschreven te [plaats A] , verblijvende te Dubai,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Plantenga te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 25 november 2022, uitgesproken onder de hiervoor genoemde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 27 februari 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 18 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 24 maart 2023 met bijlage, en
- een bericht van de zijde van de man van 16 oktober 2023.
2.4
De man heeft bij (hierboven genoemd) bericht van 16 oktober 2023 laten weten dat hij niet in de mogelijkheid is om naar de mondelinge behandeling te komen en dat het beroepschrift geen nadere toelichting behoeft omdat geen nadere stukken beschikbaar zijn. Hij heeft zich daarbij gerefereerd aan het oordeel van het hof en verzocht de zaak schriftelijk af te doen. Het hof heeft de advocaat van de man daarop telefonisch meegedeeld dat de op diezelfde dag geplande mondelinge behandeling wel doorgang zou vinden, reeds omdat de vrouw niet had ingestemd met het afzien van de mondelinge behandeling.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 16 oktober 2023 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2005 te [plaats B] , Iran. Partijen hebben naast de Iraanse, inmiddels ook de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen op 20 april 2015, de man op 12 september 2016.
3.2
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2008 te [plaats B] . [minderjarige] zit op de [school] of [plaats A] .
3.3
In 2008 zijn partijen in Nederland komen wonen.
3.4
Sinds 2020 is de man (weer) gaan werken in Dubai. [minderjarige] is met de vrouw in de echtelijke koopwoning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna ook: de echtelijke woning in [plaats A] ) blijven wonen. Het betreft een appartemensrecht en twee parkeerplaatsen, die aan partijen ieder voor de onverdeelde helft zijn geleverd.
3.5
Partijen hebben in 2017 gezamenlijk een woning aan de [B-straat] te [plaats C] (hierna: de woning in [plaats C] ) aangekocht. Ook deze woning is aan partijen ieder voor de onverdeelde helft geleverd.
3.6
Bij beschikking van 23 juni 2022 is in het kader van voorlopige voorzieningen bepaald dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning in [plaats A] en is [minderjarige] met onmiddellijke ingang aan de vrouw toevertrouwd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in dit hoger beroep van belang:
- de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- bepaald dat de man als uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 1.000,- per maand moet betalen;
- bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de echtelijke woning in [plaats A] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- de wijze van verdeling gelast van de woningen in [plaats A] (appartementsrecht en parkeerplaatsen) en [plaats C] met een zogenoemd ‘spoorboekje’, waarbij - kort gezegd - voor elk van de registergoederen geldt dat deze aan de man worden toegedeeld, waarbij die toedeling binnen drie maanden gerealiseerd dient te zijn, bij gebreke waarvan de betreffende registergoederen aan een derde verkocht en geleverd zullen moeten worden en de netto-opbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld. Daarbij is ten aanzien van alle registergoederen bepaald dat de bestreden beschikking voor zover vereist in de plaats zal treden van de door partijen vereiste wilsverklaring/medewerking/handtekening voor wat betreft de verkoopopdracht respectievelijk verkoopovereenkomst en de notariële levering.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning in [plaats A] tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, af te wijzen;
- het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om een partneralimentatie van € 1.000,- per maand aan vrouw te betalen af te wijzen;
- het verzoek van de vrouw om de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de echtelijke woning in [plaats A] en twee parkeerplaatsen zoals opgenomen in 4.9 van de bestreden beschikking af te wijzen;
- het verzoek van de vrouw om de verdeling van de (naar de man ten onrechte stelt: eenvoudige gemeenschap van) woning in [plaats C] zoals opgenomen in 4.10 van de bestreden beschikking af te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De Nederlandse rechter komt ten aanzien van het echtscheidingsverzoek rechtsmacht toe, omdat beide partijen ten tijde van de indiening van het verzoek tot echtscheiding (in elk geval) de Nederlandse nationaliteit bezaten (zie artikel 3 Brussel II-bis Verordening). De rechtbank heeft op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
5.2
Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 5 van de Verordening huwelijksvermogensstelsels (nr. 2016/1103) tevens rechtsmacht ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijks vermogen van partijen, alsmede het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Op grond van artikel 3 sub a en sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) heeft de Nederlandse rechter bovendien rechtsmacht ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van partner- en kinderalimentatie. Ook ten aanzien van deze onderdelen is niet gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Echtscheiding
5.3
De man heeft in het beroepschrift verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en heeft daarbij niet expliciet een uitzondering gemaakt voor de echtscheidingsbeslissing. Hoewel hij geen grieven heeft gericht tegen de uitgesproken echtscheiding, kan er niet van worden uitgegaan dat het hoger beroep zich beperkt tot de door de man genoemde nevenvoorzieningen. De echtscheidingsbeslissing is daarom nog niet in kracht van gewijsde gegaan. Nu de man evenwel geen gronden heeft aangevoerd tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, zal het hof deze beslissing bekrachtigen.
Partneralimentatie
Standpunten van partijen
5.4
De man heeft gesteld dat hij geen draagkracht heeft voor het betalen van partneralimentatie, omdat zijn inkomen onder bijstandsniveau ligt. Hij is vanwege zijn medische situatie niet meer in staat om te werken. Omdat hij lange tijd geen inkomen heeft gehad, heeft hij geleefd van leningen van vrienden. Hij moet die leningen nu terugbetalen. Bovendien heeft hij een BMW voor de vrouw aangeschaft. De waarde van die auto moet worden betrokken bij de hoogte van de partneralimentatie.
5.5
De vrouw heeft gesteld dat de man wel draagkracht heeft. De man betaalt nog altijd voor de uitgaven die de vrouw met een creditcard doet en heeft een dure vakantie voor de vrouw en [minderjarige] betaald. Gemiddeld bedroegen de uitgaven die de man de afgelopen periode ten behoeve van de vrouw heeft gedaan – de creditcard en de vakanties – ongeveer € 1.000,- per maand. Daaruit blijkt dat de man voldoende draagkracht heeft om dat bedrag aan partneralimentatie te betalen.
Beoordeling door het hof
5.6
Het hof begrijpt de grief van de man aldus, dat de rechtbank bij de bepaling van zijn draagkracht is uitgegaan van onjuiste inkomsten aan zijn zijde. De man stelt geen draagkracht te hebben om het welstandsniveau waarin partijen leefden gedurende hun samenwoning te handhaven. Hij heeft zijn grief echter niet met enig bewijsstuk onderbouwd. In eerste aanleg noch in hoger beroep zijn door hem inkomensgegevens overgelegd. De man heeft in het beroepschrift aangekondigd dat hij ten aanzien van het door hem gestelde gebrek aan inkomen en de gestelde leningen, bewijsstukken in het geding zou brengen, maar heeft dat nagelaten. Het had op de weg van de man gelegen om in het kader van de vaststelling van zijn onderhoudsverplichting en de door hem geformuleerde grief, voldoende inzicht te verschaffen in de omvang van zijn inkomen, hetgeen hij aldus heeft nagelaten. Bovendien heeft de vrouw onbetwist naar voren gebracht dat de man de afgelopen periode ongeveer € 1.000,- per maand aan kosten ten behoeve van haar heeft voldaan. Bij deze stand van zaken gaat het hof ervan uit dat de man draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 1.000,- per maand te voldoen.
Dit betekent dat de tegen de partneralimentatie gerichte grief faalt. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de vastgestelde partneralimentatie bekrachtigen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
Standpunten van partijen
5.7
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in [plaats A] , omdat hij daar zelf wil verblijven op de momenten dat hij in Nederland is. Hij wordt vanwege een ernstige medische aandoening behandeld door specialisten in Nederland. Het is daarom wenselijk dat hij van zijn eigen woning gebruik kan maken. De vrouw en [minderjarige] kunnen gebruik maken van de woning in [plaats C] , aldus de man.
5.8
De vrouw wenst eveneens het voortgezet gebruik van de echtelijke woning in [plaats A] . De vrouw en [minderjarige] zijn in [plaats A] geworteld. [minderjarige] heeft daar altijd gewoond. Zij gaat naar school in [plaats A] en heeft daar haar sociale netwerk. De man verblijft in Dubai en de vrouw weet niets van een ernstige medische aandoening van de man.
Beoordeling door het hof
5.9
Tussen partijen is niet in geschil dat de man sinds 2020 een groot deel van de tijd in Dubai verblijft en dat de vrouw de afgelopen jaren voor [minderjarige] heeft gezorgd in de echtelijke woning in [plaats A] . [minderjarige] is opgegroeid in [plaats A] en gaat daar naar school. De man heeft niet nader onderbouwd dat hij een medische aandoening heeft die behandeling in Nederland vergt. De man heeft bovendien niet inzichtelijk gemaakt hoe frequent hij daarvoor in [plaats A] zou moeten verblijven en/of welke beperkingen zijn medische aandoening meebrengt, waardoor hij aangewezen zou zijn op het gebruik van de echtelijke woning. Het belang van de vrouw en [minderjarige] om gebruik te blijven maken van de echtelijke woning in [plaats A] weegt daarom zwaarder dan het belang van de man. Het hof zal dus ook dit onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen.
Verdeling registergoederen
5.1
Wanneer een partij gehouden is tezamen met de wederpartij een akte op te maken, kan de rechter op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepalen dat zijn uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden. Op grond van artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats zal treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen daarvan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister als bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring in geval van niet-tijdige inschrijving betreft ook andere onderdelen van het dictum, voor zover die, blijkens dat dictum, onlosmakelijk met het onderwerp van de inschrijvingseis zijn verbonden (zie Hoge Raad 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:647).
5.11
In punt 4.9 en 4.10 van het dictum van de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de beschikking, voor zover vereist, in de plaats zal treden van de door partijen vereiste wilsverklaring/medewerking/handtekening voor wat betreft de verkoopopdracht respectievelijk verkoopovereenkomst en de notariële levering.
Dat laatste element (‘notariële levering’) maakt dat de bestreden beschikking een uitspraak is die in de plaats zal treden van een (deel van de) tot levering van een registergoed bestemde akte als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW. De man had dan ook ingevolge 3:301 lid 2 BW jo. 433 Rv zijn hoger beroep, voor zover het ziet op dit deel van de uitspraak en daarmee verbonden beslissingen, binnen acht dagen na het instellen daarvan moeten inschrijven in het daartoe bestemde register van de rechtbank die het bestreden vonnis heeft gewezen.
Vast staat evenwel dat het hoger beroep niet in dat rechtsmiddelenregister is ingeschreven.
5.12
De rechtbank heeft in het dictum van de bestreden beschikking, voor het geval de man de registergoederen niet binnen een termijn van drie maanden aan zich kan laten toedelen, als wijze van verdeling de verkoop en levering van de registergoederen aan een derde gelast, en bepaald op welke wijze de verkoop en de levering moet worden bewerkstelligd. Op deze beslissingen zien de derde en vierde grief van de man. Deze beslissingen, onder punt 4.9 en 4.10 van het dictum, zijn onlosmakelijk verbonden met het gedeelte van de beslissing onder diezelfde punten van het dictum dat de beschikking in de plaats zal treden van de wilsverklaring/medewerking/handtekening van de man ten aanzien van de leveringsakten.
Nu de man zijn hoger beroep niet in het rechtsmiddelenregister heeft ingeschreven, is hij om die reden dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dit tegen die beslissingen van de rechtbank is gericht.
Het hof komt dus niet toe aan de derde en vierde grief van de man.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.323.500/01:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissingen over de verdeling van de registergoederen onder 4.9 en 4.10 van het dictum van de beschikking waarvan beroep;
en
in de zaak met nummer 200.323.503/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 28 november 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.