ECLI:NL:GHAMS:2023:2899

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23-001895-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: overtreding van artikel 107 Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was beschuldigd van het rijden zonder rijbewijs op een bromfiets op 29 juli 2020 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan op basis van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte werd schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke geldboete van € 150,00 geëist, met een proeftijd van twee jaren, maar het hof besloot tot een proeftijd van één jaar. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte een first offender was en dat de redelijke termijn was overschreden. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,00 en drie dagen jeugddetentie, met de bepaling dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001895-23
datum uitspraak: 16 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 96-232984-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2003,
adres: [adres01] ,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven verblijfadres: [adres02] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2023.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, Kraaiennestpad, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2020 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, Kraaiennestpad, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 180,00, te vervangen door drie dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en met het feit dat de verdachte reeds één dag gedetineerd heeft gezeten, de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 150,00, te vervangen door drie dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte reeds één dag gedetineerd heeft gezeten. Zij heeft verzocht toepassing te geven aan hetgeen is bepaald in artikel 9a Wetboek van Strafrecht en de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Indien het hof daar niet toe overgaat heeft de raadsvrouw het hof verzocht om de verdachte een straf op te leggen overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, te weten een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 150,00, maar dan met een proeftijd van één jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 oktober 2023 niet eerder onherroepelijk veroordeeld wegens Wegenverkeerswet feiten voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit. Hij moet daarom in deze zaak worden beschouwd als first offender. In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht en met het feit dat de verdachte reeds één dag gedetineerd heeft gezeten. Daarnaast is in eerste aanleg de redelijke termijn overschreden.
Gelet op het voorgaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat kan worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke geldboete. De proeftijd daarvan behoeft slechts één jaar te zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77l, 77x, 77y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 24 september 2020 onder CJIB nummer [nummer01] .
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. M.J.A. Duker en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2023.
Mr. M. Jeltes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.