ECLI:NL:GHAMS:2023:2818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
22/210
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.M. van Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning in Amsterdam met erfpachtcorrectie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X], woonachtig te [Z], tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning aan de [A-straat] te [Z] voor het kalenderjaar 2020, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 502.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de rechtbank Amsterdam heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft belanghebbende een lagere waarde van € 451.000 bepleit, en subsidiair € 465.000, waarbij hij aanvoert dat de heffingsambtenaar 'cherry picking' heeft toegepast door alleen vergelijkingsobjecten te gebruiken die in zijn voordeel zijn. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende heeft onderbouwd met recente verkooptransacties van vergelijkingsobjecten in de buurt. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie terecht heeft toegepast en dat de door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten niet overtuigend genoeg waren om de vastgestelde waarde te weerleggen. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/210
7 november 2023
uitspraak van de dertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. Oosters)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 21/154 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 maart 2022 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 29 februari 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de woning aan het adres [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 naar waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op
€ 502.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
15 december 2020, afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 maart 2022 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op
28 maart 2022. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend met dagtekening
1 juni 2022 en dit aangevuld met het verweerschrift met dagtekening 22 juli 2022.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning, een tussenwoning met carport.
De oppervlakte van de woning is ongeveer 123 m² en de oppervlakte van de kavel 111 m².

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, net als in beroep, in geschil of de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende heeft een (nieuw) taxatierapport ingebracht. Belanghebbende bepleit primair een waarde van € 451.000. Als een erfpachtcorrectie moet plaatsvinden bepleit belanghebbende subsidiair een waarde van
€ 465.000.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen en beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Motivering bestreden uitspraak
3. [X] voert aan dat de bestreden uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, omdat de heffingsambtenaar slechts in algemene zin op zijn bezwaargronden heeft gereageerd.
4. De rechtbank oordeelt dat de bestreden uitspraak, hoewel summier, voldoende deugdelijk is gemotiveerd. De heffingsambtenaar heeft in algemene bewoordingen gereageerd op de bezwaargronden. Eventuele onzorgvuldigheden en motiveringsgebreken kunnen in beroep bovendien worden hersteld en hoeven niet te betekenen dat de waarde onjuist is vastgesteld. Ook staat het de heffingsambtenaar vrij in iedere fase van de procedure de vaststelling van de waarde grondiger te onderbouwen, wat hij in beroep met een ingebrachte taxatiematrix heeft gedaan.
De WOZ-waarde
5. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woningen niet te hoog heeft vastgesteld. Hiervoor heeft hij in beroep verwezen naar recente verkooptransacties van de vergelijkingsobjecten [A-straat] [01] , [02] en [03] .
6. [X] voert aan dat vergelijkingsobject [A-straat] [03] , gelet op het verschil in oppervlakte, niet vergelijkbaar is met de woning. Verder voert [X] aan dat de vergelijkingsobjecten uit zijn rapport op een lagere waarde wijzen.
7. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar genoemde vergelijkingsobjecten wat oppervlakte, bouwjaar en ligging betreft goed vergelijkbaar met de woning. Zoals de taxateur terecht heeft opgemerkt gaat het - net zoals de woning van [X] – om repeterende tussenwoningen van ongeveer hetzelfde bouwjaar en gelegen in dezelfde straat. Bovendien is het verschil in oppervlakte met vergelijkingsobject [A-straat] [03] naar het oordeel van de rechtbank niet zo groot dat de betreffende transactie daardoor minder bruikbaar is in de vergelijking. De heffingsambtenaar hoeft niet uit te gaan van de (goedkopere) vergelijkingsobjecten die door [X] zijn aangedragen, maar mag zelf een keuze maken uit de beschikbare en geschikte vergelijkingsobjecten en transactiecijfers (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2163).
8. Het staat [X] echter vrij om vergelijkingsobjecten aan te dragen die volgens hem beter vergelijkbaar zijn. Dat heeft [X] in zijn taxatierapport ook gedaan, naast de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten [A-straat] [01] en [02] heeft hij ook verwezen naar de verkoopprijzen van zeven andere woningen aan de [A-straat] . De heffingsambtenaar heeft onweersproken toegelicht dat uit een analyse van de verkoopcijfers blijkt dat ook deze transacties de waarde van de woning onderbouwen. Het argument dat de vergelijkingsobjecten een lagere waarde onderbouwen kan verklaard worden door het feit dat [X] geen erfpachtcorrectie berekend en de heffingsambtenaar wel en de verschillen in de secundaire kenmerken. De verkoopcijfers van de door [X] genoemde objecten doen de rechtbank dan ook niet aan het taxatierapport van de heffingsambtenaar twijfelen.
9. De conclusie is dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

Motiveringsgebrek uitspraak op bezwaar
5.1.
In haar overweging 4 heeft de rechtbank deze stelling verworpen. Het Hof neemt deze conclusie en de overweging waarop zij berust over, en maakt haar tot de zijne.
Waarde van de woning
5.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is.
5.3.
Het Hof stelt daarbij voorop dat de in geschil zijnde waarde de waarde van de woning in zijn geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken. Dat betekent dat de door partijen gehanteerde KOLDU (kwaliteit, onderhoud, luxe, doelmatigheid en uitstraling)-waarderingen ter toelichting kunnen worden gehanteerd van de verdedigde waarde, en deels ook als onderbouwing. Echter, het omgekeerde (een andere KOLDU-waardering, bijvoorbeeld van 7 naar 6) terugrekenen naar een andere waarde, doet geen recht aan dit uitgangspunt.
Dat sluit aan bij het andere uitgangspunt van het Hof dat het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de waardepeildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen). Deze taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.4.
De in de in hoger beroep door de heffingsambtenaar overgelegde matrix opgenomen vergelijkingsobjecten (aan de [A-straat] [01] , [02] en [04] ) zijn alle rond de waardepeildatum verkocht. Wat betreft grootte, bouwjaar, type (tussenwoning met tuin, terras en carport en/of berging), uitstraling en ligging (in dezelfde buurt, aan het water, met ‘groen’ uitzicht) zijn deze objecten vergelijkbaar met de onderhavige woning. Deze vaststelling wordt onderschreven door belanghebbende, die bij zijn eigen waardering ook (onder andere) uitgaat van deze drie vergelijkingspanden.
De naar de waardepeildatum 1 januari 2019 gecorrigeerde verkoopprijzen van de in de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten bieden - rekening houdend met de onderhoudstoestand, kwaliteit en ligging van de woningen - steun aan de voor de woning op € 502.000 vastgestelde WOZ-waarde, zo erkent ook belanghebbende. Alsdan heeft de heffingsambtenaar in beginsel voldaan aan de op hem rustende bewijslast, zij het dat (voor een definitief oordeel) daarbij mede de door belanghebbende aangedragen andere vergelijkingspanden in de afweging moeten worden betrokken (Vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300).
5.5.
Het Hof slaat vervolgens acht op de zes aanvullend door belanghebbende aangedragen objecten aan de [A-straat] [05] , [06] , [07] , [08] , [09] en [10] . Deze objecten zijn eveneens wat betreft grootte, bouwjaar, type (tussenwoning met tuin, terras en carport en/of berging) uitstraling en ligging (in dezelfde buurt) vergelijkbaar met de onderhavige woning en eveneens te gebruiken als vergelijkingspand, hetgeen de heffingsambtenaar ook erkent. Het is vervolgens de vraag of met inachtneming van de voor deze zes (aanvullend door belanghebbende aangedragen) vergelijkingspanden gerealiseerde verkoopprijzen, de heffingsambtenaar nog steeds heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
5.6.
Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken en de toelichting van partijen ter zitting stelt het Hof vast dat alle negen genoemde vergelijkingspanden in dezelfde wijk zijn gelegen. De oppervlakte van de woningen en de kavels zijn nagenoeg gelijk. De gerealiseerde verkoopprijzen en de door de heffingsambtenaar (maar niet door belanghebbende) gehanteerde erfpachtcorrectie zijn:
Nummer
Verkoopdatum
Verkoopprijs
Erfpachtcorrectie
[01]
27-11-2018
€ 525.000
€ 16.445
[02]
24-5-2018
€ 526.000
€ 15.721
[04]
18-9-2019
€ 525.000
€ 10.469
[05]
12-12-2019
€ 455.000
[06]
25-9-2019
€ 487.500
[07]
26-1-2018
€ 419.000
[08]
19-07-2019
€ 500.000
[09]
17-10-2019
€ 530.000
[10]
28-1-2019
€ 520.000
waarbij het Hof opmerkt dat de voor de [A-straat] [05] en [07] gerealiseerde verkoopprijs vrij ver (bijna een jaar) respectievelijk na en vóór de waardepeildatum zijn overeengekomen, zodat aan deze verkoopprijzen relatief minder waarde kan worden gehecht. Daar komt bij dat [A-straat] [07] (alleen) beschikt over een terras, terwijl de onderhavige woning beschikt over een terras en een tuin. [A-straat] [07] is (zo is af te leiden uit het kaartje dat bij het verweerschrift in eerste aanleg is gevoegd) net als de woning gelegen aan het water maar wel tegenover andere bebouwing, terwijl de woning uitziet op water en (alleen) bomen – zo blijkt ook uit de bijgevoegde foto’s.
Aan de voor [A-straat] [06] gerealiseerde verkoopprijs kan eveneens slechts een beperkte waarde worden toegekend, omdat deze woning 128 dagen op de markt is geweest (dit geldt ook voor [A-straat] [05] met 56 dagen) hetgeen beduidend langer is dan de verkoopperiode voor de overige vergelijkingspanden (tussen de 17 en de 30 dagen) hetgeen een indicatie, dan wel een verklaring kan zijn voor de relatief lage verkoopprijs voor deze panden.
Gelet op deze verschillen kan het Hof belanghebbendes stelling dat bij de waardering van de woning uitgegaan moet worden van het gemiddelde (van de verkoopprijzen dan wel berekende prijzen per m²) van alle negen vergelijkingspanden, reeds daarom niet volgen.
5.7.
Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de mate van inrichting en afwerking van een vergelijkingspand (bijvoorbeeld een meer dan gemiddelde, dan wel luxe keuken en/of badkamer) van invloed kan zijn geweest op de voor dit pand gerealiseerde verkoopprijs. Echter, gelet op de hoogte van de overeengekomen verkooprijzen is deze omstandigheid van beperkte omvang – nog daargelaten dat de gebruikte informatie over de (luxe) staat van de in verkoop gebrachte huizen (afkomstig uit een verkoopbrochure van de verkopend makelaar) niet altijd even objectief maar al snel ‘gekleurd’ kan zijn.
Ook wijst het Hof op de aanwezige marge doordat de gehanteerde vierkante meterprijs van
€ 3.470 voor het woningdeel ten opzichte van de gemiddelde vierkante meterprijs van
€ 3.709 leidt tot een waardeverschil van bijna € 30.000.
Het Hof merkt tenslotte op dat in de in hoger beroep door belanghebbende overgelegde gegevens bij [A-straat] [05] en [06] weer deels andere KOLDU-waarderingen zijn gehanteerd dan in het eerder overgelegde rapport van Hoogteijling RT, zonder enige toelichting voor deze verschillen. Dat alles leidt er toe dat aan de door (de taxateur van) belanghebbende gehanteerde uitgangspunten en uiteindelijke waardering slechts beperkte waarde kan worden toegekend.
5.8.
Anders dan belanghebbende (primair) verdedigt dient de gerealiseerde verkoopprijs (voor de waardering op grond van de Wet WOZ) verhoogd te worden met een erfpachtcorrectie. Immers, bij deze waardering wordt uitgegaan van de veronderstelde (fictieve) verkoop van de volle en onbezwaarde eigendom van de onroerende zaak (overdrachtsfictie). Dit betekent dat bij de waardebepaling geen rekening wordt gehouden met de waardedrukkende invloed van beperkte rechten zoals een recht van erfpacht.
De stelling van belanghebbende dat deze correctie bij alle verkoopopbrengsten achterwege kan blijven omdat de erfpacht voor alle panden voor ongeveer 30 jaar is afgekocht, kan het Hof niet volgen. Bij een dergelijke afkoop (op een ver in de toekomst liggende datum) zal de erfpachtcorrectie beperkt zijn, maar niet nihil.
De heffingsambtenaar heeft dan ook terecht de door hem gehanteerde verkooprijzen verhoogd met een erfpachtcorrectie en de door belanghebbende aangedragen verkoopprijzen moeten daarom met een (zelfde) correctie verhoogd worden. Reeds in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar dit toegelicht, en daarbij uitgebreid uiteengezet (onder verwijzing naar de relevante jurisprudentie) hoe de erfpachtcorrectie is vastgesteld. In het hogerberoepschrift concludeert gemachtigde (subsidiair) tot een correctie van (maximaal) € 17.000, maar ter zitting heeft hij nader het standpunt ingenomen dat de correctie beperkt moet blijven tot € 14.000 (gelijk aan de correctie bij een ander pand in de buurt, waarover partijen een compromis hebben gesloten). Het Hof volgt belanghebbende, tegenover de gemotiveerde uiteenzetting van de heffingsambtenaar, niet in deze blote stelling. Ten aanzien van het bedoeld compromis zijn in het geheel geen gegevens overgelegd. Het beroep dat belanghebbende ter zitting deed op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur maar expliciet niet op het vertrouwensbeginsel mist dan ook feitelijke grondslag.
Genoemde verkoopprijzen moeten vervolgens nog contant worden gemaakt naar
waardepeildatum, zoals ook partijen (in de hen afkomstige stukken) hebben gedaan.
5.9.
Het Hof overweegt voorts dat, zoals de heffingsambtenaar terecht ter zitting opmerkt, aan een naastgelegen vergelijkingspand meer waarde kan worden toegekend dan aan een verder van de woning gelegen vergelijkingspand. Dat betreft dan [A-straat] [01] en (twee huizen verder) [A-straat] [02] . Deze woningen (meer in het bijzonder, de tuin en/of terras) hebben dezelfde ligging ten opzichte van de zon, hetzelfde uitzicht voor en achter, en zijn ook in hetzelfde deel van de wijk gelegen (hetgeen invloed kan hebben op de verkeersdruk; een pal naast een toegangs/uitvalsweg gelegen woning zal al snel minder opbrengen dan een woning in een relatief stil gedeelte van de wijk). Uit het kaartje dat bij het verweerschrift in eerste aanleg is gevoegd, is af te leiden dat de woning en beide (bijna)buurpanden in de Noordwestelijke hoek van de wijk (in de vorm van een vierkant) zijn gelegen terwijl de toegangs/uitvalsweg in Zuidoostelijke kant is gelegen, zodat de woning en beide buur/vergelijkingspanden in het meest rustige deel van de wijk zijn gelegen.
Een naastgelegen pand is weliswaar niet gelijk te stellen met de woning zelf, maar er beter mee te vergelijken dan een vergelijkingspand in een ander deel van de straat/buurt. Het uitgangspunt, zoals de taxateur ter zitting heeft toegelicht, dat als eerste aansluiting wordt gezocht (waar mogelijk) bij dicht bij de woning gelegen panden, kan het Hof dan ook volgen. Het verwijt van belanghebbende van ’cherry picking’ treft dan ook geen doel.
5.10.
Gelet op het voorgaande, komt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, in voldoende mate heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de waarde van € 502.000 voor de woning niet te hoog is vastgesteld.
5.11.
Hetgeen door belanghebbende naar voren is gebracht is van onvoldoende gewicht (gelet op de beperkte waarde die aan de verkoopopbrengst van een deel van de door hem aangedragen vergelijkingspanden kan worden toegekend, zoals hiervóór overwogen, en de hoge verkoopopbrengst voor de resterende panden waar ook nog een bijtelling moet plaatsvinden voor de erfpachtcorrectie in dezelfde orde van grootte als voor de drie door de heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingspanden) om tot een ander oordeel te komen.
Slotsom
5.12.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Amsterdam, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg, als griffier. De beslissing is op 7 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: