ECLI:NL:GHAMS:2023:2803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
23-002361-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in een supermarkt te Hoofddorp

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging in een supermarkt in Hoofddorp op 1 augustus 2019. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren. Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 oktober 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De tenlastelegging betrof het slaan van een persoon, [benadeelde], in vereniging met een medeverdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte aanwezig was tijdens het geweldsincident en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had op openlijke geweldpleging, maar dit werd door het hof verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld en achtte het tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarbij rekening werd gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast werd de benadeelde partij, [benadeelde], in het gelijk gesteld voor een schadevergoeding van € 1.111,38, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002361-20
datum uitspraak: 6 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-263574-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 oktober 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer openlijk, te weten, in een supermarkt aan het [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten tegen [benadeelde] door die [benadeelde] te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verdachte had geen opzet op openlijke geweldpleging, maar heeft slechts geprobeerd de boel te sussen en zich daarbij verdedigd en geprobeerd de medeverdachte [medeverdachte] uit de situatie te halen. Uit niets blijkt dat de verdachte de opzet had om met een ander in vereniging geweld te plegen.
Beoordeling hof
Niet ter discussie staat dat de verdachte op de tenlastegelegde datum aanwezig was in de supermarkt [winkel] aan het [adres 2] te Hoofddorp en dat hij daar betrokken was bij een geweldsincident. De vraag die voorligt, is of de verdachte wezenlijk heeft bijgedragen aan openlijke geweldpleging. Uit het proces-verbaal beschrijving camerabeelden en de eigen waarneming van het hof van die camerabeelden zoals deze ter terechtzitting zijn bekeken, blijkt dat aangever [benadeelde] de supermarkt in rent en tot aan de ingang van de supermarkt wordt gevolgd door de verdachte. De verdachte blijft in eerste instantie voor de winkel stilstaan, maar rent, als de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) langs de verdachte naar binnen rent, ook de supermarkt in. Vervolgens is op de beelden (bestand [bestand] ) een gevecht te zien aan het einde van een gangpad in de supermarkt. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte] [benadeelde] slaat en dat de verdachte op dat moment [benadeelde] vasthoudt. Ook is te zien dat, nadat [medeverdachte] en [benadeelde] uit elkaar zijn gehaald door een buitenstaander, de verdachte [benadeelde] blijft vasthouden en dat [getuige] daarop de verdachte probeert te slaan/slaat. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van de verdachte en het gedrag van [getuige] daarbij, maakt het hof op dat de verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van het geweld. Met die gedragingen voorkomt hij niet, maar faciliteert hij juist het slaan door [medeverdachte] van [benadeelde] : hij maakt het [benadeelde] onmogelijk zich daaraan te onttrekken. Het hof is van oordeel dat de verdachte aldus een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. Dit wordt bovendien ondersteund door de aangifte van [benadeelde] en ook door de verklaring van [getuige] waarin zij vertelt waarom zij het op de beelden zichtbare gedrag vertoonde. [getuige] heeft immers verklaard dat zij heeft geprobeerd de mannen (het hof begrijpt: [medeverdachte] en de verdachte) bij [benadeelde] weg te trekken en de man in het zwart (het hof begrijpt: de verdachte) in zijn schouderblad te bijten om hem van [benadeelde] af te krijgen.
Het hof verwerpt op grond van het vorenstaande het verweer van de verdediging en acht het tenlastegelegde bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 augustus 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer openlijk, te weten, in een supermarkt aan het [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten tegen [benadeelde] , door die [benadeelde] te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest, te lezen in combinatie met de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.
De verdediging heeft verzocht bij het opleggen van de straf ermee rekening te houden dat het een feit van langer geleden is en dat in hoger beroep de redelijke termijn is geschonden. Daarbij mede in ogenschouw nemend dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, verzoekt de verdediging een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in een supermarkt in Hoofddorp. Een op straat ontstane ruzie is daarbij in een supermarkt fysiek voortgezet, waarbij de verdachte een van de agressoren was. Daardoor is inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde] , maar ook op diens gevoel van veiligheid en is de openbare orde verstoord. Door zo te handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de versterking van gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij degene die hiervan getuige zijn geweest.
Het hof heeft verder acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte zich in het verleden eerder aan delicten met een geweldscomponent schuldig heeft gemaakt.
Redelijke termijn
In deze zaak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze termijn is aangevangen op 1 augustus 2019, de datum dat de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is van 13 oktober 2020. Gelet op deze uitspraakdatum is in hoger beroep dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim een jaar. Deze overschrijding maakt dat het hof de op te leggen taakstraf met 30 uren zal matigen en in plaats van een taakstraf van 150 uren, een taakstraf van 120 uren zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.396,38, bestaande uit € 1.396,38 ter compensatie van materiële schade en € 1.000,00 ter compensatie van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 460,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en voor de toelichting op die vordering verwezen naar de ingediende stukken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de materiële schade voor een bedrag van € 785,00 en de immateriële schade voor een bedrag van € 250,00 toe te wijzen.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering in verband met de gevraagde vrijspraak enerzijds en anderzijds omdat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade en immateriële schade heeft de verdediging nog aangevoerd dat sprake is van eigen schuld en dat de opgevoerde schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van schade aan schoenen en jas en de kosten voor de ambulance. Het hof heeft bij de begroting van de schade gebruik gemaakt van zijn schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en schat de schade aan de jas en sportschoenen op € 50,00 voor de jas en € 25,00 voor de schoenen. Daarnaast zal het hof de kosten voor de ambulance van € 786,38 geheel toewijzen. Dat [benadeelde] niet was verzekerd, komt voor risico van de verdachte.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 250,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
De verdachte is, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , tot vergoeding van de materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering tot die bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, hoofdelijk zal worden toegewezen. Voor zover de raadsman heeft willen bepleiten dat de schade niet hoofdelijk kan worden toegewezen omdat in de zaak van de medeverdachte (die na de eerste aanleg onherroepelijk is geworden) een lager bedrag is toegewezen, merkt het hof op dat dit standpunt geen steun vindt in het recht. Op grond van het bepaalde in artikel 6:166 BW is de verdachte, nu hij heeft deelgenomen aan een concreet schadeveroorzakend misdrijf dat in groepsverband is begaan, aansprakelijk voor de in het voorgaande begrote schade.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.

Maatregel

Daarnaast ziet het hof aanleiding de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel worden gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.111,38 (eenduizend honderdelf euro en achtendertig cent) bestaande uit € 861,38 (achthonderdeenenzestig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.111,38 (eenduizend honderdelf euro en achtendertig cent) bestaande uit € 861,38 (achthonderdeenenzestig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. J.L. Bruinsma en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2023.
mr. S.W.H. Bootsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]